Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Pieter G. Buckinx I Voorbij de grenzen De diepe wouden waar ik eens als kind het donker roepen van de dieren heb bemind slaan bliksemend voorbij. De snelle wind fluit klagend aan de steile grenzen waar het rijk van droom en dood begint. O 't laatste vuur dat mij aan deze aarde bindt, dat stralend naast mij ging, waaraan ik roekeloos gekluisterd hing. Ik sta naakt en bloedig verslagen ik zal verdorren aan uw schoot. Ik vraag niet meer wie wit en donker door dit leven floot. [pagina 91] [p. 91] II Cap ferrat Gij staat - een bronzen beeld - in 't vlammend vuur der zon, terwijl het water wild uw heup omspat. Hier is het dat mijn leven vlammende begon. O bronzen tover van uw vlees en bloed, o vurig lied van rozen en van sneeuw, o wilde kreet der snelgewiekte meeuw die sidderend uw slanke schaduw vindt in 't schuimend water dat u rood omspat. Blonde knapen spelen in het zand zorgeloos, zoals de wind speelt in uw hand aan het wonderbare fluistren van uw bloed. Kleine schelpen breken zingend aan uw voet. Zooals daar wiegend aan het water ligt de witte meeuw, alsof zij in dit land van rozen en van sneeuw voor immer uwen glimlach wou bewaren, zo lig ik roerloos aan het zwarte waaien van uw haren en aan het wonderbare fluistren van uw bloed, ach, kleine schelpen breken kreunend aan uw voet. [pagina 92] [p. 92] III Droomvuur Iets bleef ons in de nood: dit kleine lichaam, de geheimenis van tranen en van dood. En dit ondoofbaar vuur dat ons gegeven is en branden blijven zal tot 't helderste kristal, de doem, de duisternis. De vogels in het dal, het schuim, de waterval waarin ik vlammend vond het fel en teder spel van zon en regenbogen, de roos van uwen mond, de appels van uw ogen en van dit bloed den diepen dorst. Nu weet ik dat ik nimmer meer kan slapen dan aan den wilden geur der aarde, aan uw borst. [pagina 93] [p. 93] IV Heimwee Ik sta zwart in de donkere nacht, diep in mijn mantel gehuld, alleen met mijn angst en mijn hart, alleen met mijn trots en mijn schuld. Gij hebt mij gans vervuld met wondere verhalen en met rozen met wijn en pijn en met het zoete rood van uwen mond... van uwen dood. Ach, uwe zachte haren die ik niet meer vind om aan te slapen met de nachtegalen van uw bloed en met de vreemde geuren die ik onweerstaanbaar heb bemind. Ik kan niet slapen in het koele gras waarin ik u niet vind, stralend en wit en zonder schuld. Ik sta donker en zwart in de wind diep in mijn mantel gehuld. Vorige Volgende