Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 791] [p. 791] Derde geestelijk lied Wie eenzaam zit op zijne kamer, in zwaar en bitter wee verkwijnt, wien slechts gekleurd door nood en tranen het hem omgevende verschijnt; wie in het beeld van vroeger tijden als in een diepen afgrond tuurt naar welken nu langs alle zijden een zeer zacht wee hem altijd stuurt - hem is 't als lagen wondere dingen daaronder voor hem uitgespreid, naar welker zin hij steeds wil dringen waar radeloos hij nog naar grijpt. De toekomst ligt in bange dorheid ontzettend leeg voor hem daarneer. Hij doolt in 't rond en zeer verlaten zoekt hij zich zelf onstuimig weer. Ik val hem weenend in de armen: met mij ging 't eens zooals 't u gaat; doch ik genas door zijn erbarmen en weet waar d'onrust zacht vergaat. U moet als mij eens iemand troosten die innig liefhad, leed en stierf; die zelf voor mij die nooit hem troostte in duizend pijnen zingend stierf. [pagina 792] [p. 792] Hij stierf en toch kunt ge alle dagen zijn liefde en hemzelf weerzien, kunt gij als troost voor alle plagen naar zijne zachte oogen zien. Dan komt met hem nieuw bloed en leven in 't weggestorvene gebeent'. En hebt gij hem uw hart gegeven zoo heeft hij u zijn hart geleend. Wat gij verloor heeft hij gevonden gij vindt bij hem wat gij bemint. En eeuwig blijft met u verbonden wat in zijn hart u tegenzingt. NOVALIS (Vert. J.L. De Belder). Vorige Volgende