en hij komt zoo overeen met dien fijnen Weener wiens melodieuse muziek men in het zachtwiegende Schubertiade terughoort en die elders zoo goed geteekend is, dat men veilig zeggen kan dat Schubert Verhoeven's volle, zeer gevarieerde, maar alles omvattende liefde heeft.
Hij had den Droom. En honger. En zijn staren
bleef bedelen aan een gesloten deur,
maar zijn ontbering schreef hij in mineur
en deed zijn pijnen tot muziek bedaren.
Men zie mede uit dit vers hoe de dichter het grootsche in het kleine samenbalt, omstandigheid die zijn Kwatrijnen ten goede komend, hun terzelfdertijd onderscheidt van veel poëzie in dezen huldigen modevorm verschenen, omstandigheid het eveneens verklaarbaar makend hoe het volgende Epitaaf:
Ik schreef wat verzen op papier,
ik sprak wat woorden in den wind.
O wandelaar, mijn lijk ligt hiér
opdat men nog iéts van mij vindt.
een vers van wrangen humor en scherp-bittere satyre, slechts schijnbaar in tegenstelling is met de fijngevoeligheid die 's dichters allereerste kenmerk genoemd moet worden.
Nochtans het zijn niet de Kwatrijnen welke het beste deel van den bundel uitmaken. Zij slaan er geen slecht figuur, maar de dichter schonk betere verzen. Diepe als De Schelpenvisschers met de mooie regels:
De schelpenvisschers als Chineesche schimmen
zijn opgerezen aan de doffe ruit,
fijne als het Scherzo met het goede couplet:
De zon heeft zich bloot gewoeld
uit een wolkenbed vandaan
en glimlacht een golfslag licht