| |
| |
| |
Conflicten
door Bart Vrijbos
Novelle
(vervolg en slot)
Het lijkt wel of Jeannine's oom goed weder heeft meegebracht uit de stad. Hij is nu al enkele dagen hier en we hebben, sedert die beroerde regennachtmarch van Vannah en ik, nog geen droppel water gezien. Zo komt het dat we nu meer buiten dan binnen vertoeven, wat eigenlijk aangenamer is ook. Ge komt niet aan zee om binnenshuis op mekaar te zitten koekeloeren. Vooral niet hier, in 't Huis ter Duinen.
't Is of dit huis verdomd ware: van zodra ge er binnen zijt en de deur achter uw hielen is dichtgevallen, dreigt telkens onweer. Telkens ontdekt Madame dat er iets niet helemaal in orde is en alle aanwezigen moeten dat dan tien keren horen. En dàt is het eigenlijk wat verveelt. Ge ziet zo duidelijk dat zij verplicht is het allemaal zo dikwijls te herhalen - want er is niets - en zo ze het zich zelf niet wijsmaakte zou ze er niets van geloven en ook niets te zeggen hebben.
Maar de zon is een redding gebleken nu ze onze herhaalde uithuizigheid komt bevorderen. Ook meneer is liever buiten dan binnen. Op het strand en in de duinen doet hij nagenoeg wat hij wil en wat hem lust. Binnen doet hij wat Madame wenst - zo, Hector, blijf wat stilzitten in de zetel, en loop niet telkens over mijn tapijt, ‘mijn tapijt’, zegt zij - en moet hij alle grillen, tot de minst grillige toe, hardnekkig onderdrukken en negeren. Een pijp is een vies ding en maakt haar onwel. Sigaretten zijn gemeen goed. Dat zegt Madame als meneer zijn pijp stopt of merkt dat ik een sigaret ga opsteken.
| |
| |
- Rook iets fatsoenlijks, rook een sigaar, Hector. En zelfs als ze weet dat het kistje ledig is, roept ze tot de meid: Sigaren voor Meneer. Luid, opdat iedereen het zou horen.
Niet alleen met het roken gaat het zo, doch met alles. Toen Meneer aankwam en even later zijn valies uitijlde in 't bijzijn van zijn vrouw, had ze dadelijk de gewone strandschoenen met rubberzolen veroordeeld.
- Gemeen goed en gedemodeerd. Onnodig hier de arme kloot te komen uithangen!
Vannah had die zinsnede gehoord toen ze op haar kamer aan het knutselen was, en zij briefde ze mij over. Maar ze zei eerst ‘sukkel’, er bij voegend dat Mevrouw een ànder woord had gezegd, waarvoor zij geschrokken was. Ik heb lang aangedrongen om dat woord zelve te horen, en vooral nadat ik vernam in wat genre het was, alleen maar om Vannah een beetje te plagen. Toen ze het ten slotte zei lag er wat schaamte op haar aangezicht.
- Kloot, zei ze.
Zonder meer, en ik dacht een ogenblik dat het voor mij bedoeld was.
Meneer mocht zich dus niet compromitteren met de verouderde schoenen en reeds 's anderendaags trok zijn vrouw met hem naar de stad waar ze hem een paar strandschoenen met houten zolen opdrong, houten zolen met een scharnier in om het plooien van de voet mee te maken. Laatste chic. En peperduur. Uitermate geschikt om blaren mee te vergaren, zoveel ge maar wilt. Meneer heeft het ondervonden. Twee, drie dagen lang heeft hij bij elke stap smoelen getrokken alsof de olie een verschrikkelijk slechte prijs noteerde op de beurs. Ten slotte heeft hij heldhaftig besloten de strandschoenen met houten plooibare zolen in zijn valies te bergen en terug naar die van vorige jaren te grijpen. Die met rubberzolen. Daarin zijt ge tenminste op uw gemak. Om hem mijn steun en goedkeuring te betuigen - ik zag naderhand dat hij die waardeerde - tegen alle mogelijke gevolgen vanwege Jeannine of haar tante in, heb ik mijn voet opgeheven, onhandig, en mijn zolen, ook uit caoutchouc, getoond.
Het kwam me op, telkens ik strandschoenen zag. Dat meneer
| |
| |
Hector de arme kloot niet mocht uithangen! Ook nu denk ik er aan. We zitten op het terras van een groot gedoe een coupe ijsroom leeg te likken. Meneer, die na de middag smaak gevonden heeft in de Engelse sigaret die ik hem heb gepresenteerd, bestelt nu zulk een pakje bij de kellner die in het deurgat op zijn servet staat te wringen. Met een lichte buiging beduidt hij dat hij het heeft begrepen en dadelijk brengt hij de sigaretten op een klein schoteltje.
- Trois cinquante, monsieur.
- Ge moogt u beginnen inhouden, zegt Mevrouw als de kellner betaald en weg is, 't kan al gaan zonder dat. Eerst die dure strandschoenen die ge gemakkelijk kondt missen, en nu sigaretten van drie en half! Ge moet u ééns tevreden achten.
Een half uur nadien, als de kellner afkomt op haar addition-geblaf en soixante-deux pour madame zegt, werpt ze een groen briefje en een zilverstuk op de tafel en een smalend c'est juste in het aangezicht van de kellner.
Meneer wordt afgeweerd als hij zijn vrouw in haar pelerine helpen wil. Jeannine springt voor het terras in een danskoord en trekt de aandacht van het jong volk op haar telkens ontblote knieën en haar huppelende borsten. Vannah verzwijgt een opmerking tegen Soledad en ik scharrel in der haast naar een bierkartonnetje dat nog ontbreekt in mijn verzameling. Meneer zoekt naar zijn hoed die hij van zijn vrouw niet meer dragen mag en de kellner knipoogt tegen de blonde, vergedecolleteerde lichtekooi die aan de kas zijn ontvangst registreert.
Omdat de tramritten zo duur zijn, gaan we te voet.
- Omdat de tramritten zo duur zijn, herhaalt mevrouw tot twintigmaal toe.
Halfweg wuift ze een taxi toe omdat zij te voet niet meer verder kan.
- Komaan, Hector, zegt ze.
Wij volgen te voet.
***
| |
| |
Het is alsof Madame dag aan dag minder vriendelijk wordt tegenover mij. Ik meen het te merken aan allerlei kleinigheden die, samengenomen, een groot vermoeden rechtvaardigen. Een woord, vaak alleen maar een blik en een houding. Reeds rees in mij de vraag of het goed was en wenselijk nog langer van de mij hier geboden gastvrijheid zo ongemeten een gebruik te maken. Doch zo dikwijls zegden mijn vrienden mij dat ik schimmen zie en aanvallen of verwijten waar alleen waardering spreekt. En twijfel komt me hoofdpijn brengen. Vannah zegt dat ik niet te haastig mag zijn en er mij vooral moet voor wachten gevoelens te kwetsen. Daarom praat ik me zelf die gedachten uit het hoofd, en ik blijf op de kamer met de confortabele meubels, de goedkope Franse romannetjes en het mooie uitzicht op duin en zee. Hier heb ik niet alleen Vannah maar ook de rust en de genade van de zee die zo welkome gasten zijn na een jaar van afmattend college-lopen en de examenperiode. De mildheid van de zee en de rust van de eindeloze duinenruggen maken mij tot een nieuw mens. Vernieuwd, alsof herbakken, zal ik naar huis gaan. En rijker. Want ik zal Vannah's liefde in mij dragen en een doel waarvoor ik mijn hart zal laten zingen. Duizend zotte klanken die zullen openspetteren en haar beeld belichten! Eindelijk zal ik een richting aan mijn leven geven en verhuizen uit die beroerde periode van eenzaamheid. Want wat was mijn leven tot hier toe? Als in een vlugge retrospective komt het mij voor ogen.
Toen ik nog zeer klein was en pas de loopmand kon missen, maakte ik het de grote mensen uit mijn omgeving lastig met duizend vragen, waarop nooit een volledig en afdoend antwoord kwam, en ik had maar spijt dat ik niet alles inééns kon vragen. Ik wilde weten waarom de koe horens droeg en nonkel niet. Van waar de kinderen kwamen, waarom een automobiel vanzelf reed en de kar van de bakker niet. En telkens weer hoorde ik dat God het allemaal zo had geregeld en gewild. Alles liep uit op God en ik kreeg op korte tijd meer ontzag voor Hem dan voor mijn ouders. Als ik moeders naaimachine gesmeerd had met de inhoud van een half-volle fles cognac, en moeders onderzoekende blik mij ontzet aankeek
| |
| |
toen zij mijn doen ontdekte, zegde ik dat God het zo gewild had....
Ik werd wat ouder en geloofde hartstochtelijk in Sint-Niklaas en in de ooievaar, alhoewel ik er mij over verwonderde nooit een van beiden te ontmoeten. Ik geloofde er zo vast in dat ik begon te liegen, uren in het ronde en bergenhoog. Ik had Sint-Niklaas gezien en hij had me dit en dat gezegd. En de ooievaar had mij een nieuw zustertje beloofd. Toen dat niet kwam, werd ik boos, en ik wrokte. Meteen verloor ik mijn geloof in de ooievaar.
Nadat ik jarenlang de sprookjes voor werkelijkheden had aanvaard, begon ik er plots aan te twijfelen en ik verveelde iedereen met de steeds weerkerende vraag of het waar was en ècht gebeurd.
Ik was nog op de middelbare school toen ik officier wilde worden zonder te weten wat een leven dat der sterren en der satellieten is. Maar de uniformen en het koperwerk trokken me onweerstaanbaar aan. Ik werd een onverbiddelijke fanaticus en een principevaste Flamingant. Ik zou de gemeenschap bevrijden van haar treurig uitschot. Ik droomde ervan wereldvernieuwer te worden en ik blonk uit in het voordragen van Rodenbach's heftigste verzen. Voor de andere dichters, die bij voorkeur minneliederen schreven, trok ik smalend - en vol onbegrip - de schouders op. Ik was wild en rumoerig. Geen middel om mij in te tomen. Sprong over grachten en haalde vogelnesten uit de hoogste bomen. Toen ik mijn eerste lange broek kreeg, die veel te smal was naar mijn zin, schold ik mensen van dertig jaar voor oude pruiken, en dezen die het maatschappelijk niet zo lastig hadden voor opportunisten en zoollikkers. Ik spotte met mijn zuster, omdat ze nog met poppen speelde. Ik zat vol tegenstrijdigheden maar liet mij er niet door weerhouden om op de vergaderingen van de studentenbond geweldige speeches af te steken. Als ik me op de tram beloerd wist door grote mensen, deed ik zeer gewichtig en een poging om diepzinnig te zijn. Bleek het nodig iets met meer klem te zeggen, dan vloekte ik. Smakelijk, en in beschaafd Nederlands. Dat gaf cachet! Ondanks vaders streng verbod, rookte ik cigaretten. Bij voorkeur Engelse, omdat het
| |
| |
niet zo gewoon was en op de tram sterk rook en iedereen in de neus kriewelde.
Omstreeks mijn zeventiende jaar kwam er een diepgaande verandering in mij. Ik kroop terug in mijn schelp, werd achterdochtig en verdacht er iedereen van conspiraties tegen mij voor te bereiden. Waarom moest ik bekampt en bestreden worden wijl ik niemand iets misdeed, noch kwaad noch onlust wilde? Ik kwam tot inkeer, verliet rumoerige vergaderingen en sloot me op met boeken en wijsgerige-sociale studies. Ik trachtte grote problemen te ontwarren, maakte geloofstwijfel door en zocht naar een oplossing voor de werkloosheid. Ik leed onzegbare angsten toen ik in mij krachten ontwaarde waar ik geen blijf mee wist en geen uitweg voor vond. Soms had ik moeite om de consequentie in mijn eigen gedachtengang te achterhalen. Het schommelde in mij van dweper naar schroomvallige twijfelaar, van dromer naar wereldhervormer. Ik vond geen troost meer in mijn tot dan toe onderhouden gebeden en een vrouw, wier rokken toevallig een knie of een dij ontblootten, zette mij in vuur en vlam waar ik de aard niet kon van verklaren.
Ik deed zeer eenzelvig en vluchtte angstvallig alle gezelschap. Ik zag de kleinheid van de wereld en vermeed ze door de eenzaamheid op te zoeken. Ik las veel, dagen aan één stuk, en zowel essayistisch proza als belletrie. Mijn schoolwerk ging voor model door en ik kon periodisch mijn vader verheugen met zeer goede schoolrapporten. De tijd van verering brak aan. Een eerste dankbaar object daarvoor was de leraar die ons in de literatuur inwijdde. Hij deed het met zoveel gevoel, met zoveel gloed en overgave, dat ik mijn leesijver nog voelde aangroeien en al onze grootste auteurs las. Het ging zo ver dat ik stilaan in mij een neiging tot schrijven waarnam. Naderhand ontkwam ik er niet aan. Het ontbrak me niet aan aanmoedigende belangstelling, doch iedereen waarschuwde me voor overdrijving en woordspelerij. Ook daaraan wist ik niet te ontsnappen en ik gaf het schrijven na enkele proeven spoedig op. Ik was tot de overtuiging gekomen dat het de jaren waren. Meer niet. Een voorbijgaande zwakheid dus. Zoals duizend andere onhebbelijkheden.
| |
| |
Nu ik me weer sterk voelde, kreeg ik andere plannen. Ik pakte andermaal de studentenbond aan en gooide hem ondersteboven. Het moest uit zijn met dat nietsnutterig potten zuipen. Principes! En Vlaams was Vlaams. Geen halfheid! We liepen in stoeten en optochten en we deden mee aan elke viering. Ik pleitte voor beschaafde omgangstaal en werd op de tram voor een exentrieke kwajongen gehouden. Familieleden beweerden dat het pose was. Maar mij was het ernst.
Het volk moest ontvoogd en opgeleid worden. Met mijn directe helpers meende ik een zware taak te dragen. We richtten bonte maar voorname kunstavonden in en ik sprak van op het verhoog met grote woorden en geforceerde durf. Doch het ging. De titel van onze studentenalmanak werd veranderd in ‘Letterkundig Jaarboek’ en waar vroeger advertenties van een koperglansfabriek werden aanvaard en vliegenvangers ‘Pacvite’ aangeprezen werden als onfeilbaar en spotgoedkoop, weigerde ik thans de publiciteit voor een brouwerij op te nemen. Geen bier! zei ik, ons volk moet weer gezond gemaakt worden! Dus ook geen reclame voor de drank. En we scheurden onze broek aan het jaarboek.
Hoe het kwam weet ik niet, maar ik herwon mijn geloof, rotsvaster en dieper. Van op de kansel werd gepredikt tegen de zedeloosheid die hoogtij vierde, ook in Katholieke rangen, en die voor de geloofsafval een stimulans was. Het trof me dat vooral de vrouw het ontgelden moest. De vrouw is een duivel in mensengedaante. Bron van alle goed. Bron van alle kwaad. En ik bespeurde mijn moeder en mijn zuster. Ik verdroeg niet verder dat Yvonne haar nagels verniste en zich poeierde en verf aan 't gelaat smeerde. Ik verzette er mij ook tegen dat ze 's winters les had tot zes uur 's avonds. Want ik had uitgemaakt dat ze van vier tot zes met slungelachtige jongens van mijn leeftijd langs hoeken en kanten slenterde.
De gedachte daaraan inspireerde mij een onverbiddelijke hekel aan flirt en grabbel. Om hem te bestrijden, richtte ik een gemengde studieclub op. Ik predikte gezonde verstandhouding en vond gehoor. Het werd een levenskrachtige jongeren beweging die vrij spoedig over de tweehonderd leden groepeerde.
| |
| |
Thans sta ik een jaar verder. Maar het is er zeker niet slechter op geworden. Ik heb alle woordkramerij opgegeven en alle zoeken naar oplossingen voor grote problemen afgezworen. De tijd van zuiver kind-zijn is voorbij. Ik voel het. En nu wordt alles ernstiger. Ik zie vlak voor mij een doel in het leven. Mijn leven. En ik wil het bereiken.
De vacantie-windstilte brengt nieuwe krachten bij.
***
Kort voor de middag wordt - zoals gewoonlijk elke dag, als het goed weder is - van zwemmen gesproken. Daar 't Huis ter Duinen op nog geen zeshonderd meter van het strand ligt, trekken we ons badpak steeds thuis aan en lopen we dan zo, met een mantel omgeslagen, naar de zee.
Als ik klaar ben en naar beneden wil, roept Jeannine me van uit haar kamer toe even bij haar te komen. Ik klop aan haar kamerdeur en draai de klink als zij mij ‘binnen!’ nodigt. Wanneer ik Jeannine half gekleed voor de spiegel zie staan, voel ik een twijfel die mij nog nooit overviel. Ik wil tegelijk naar haar toe om haar een vernederende kaakslag te geven, en ik wil terug naar buiten om mij uit deze compromitterende situatie te redden. Beide impulsen moeten ongeveer even sterk zijn, want ik wijk geen voet van mijn plaats. Alleen mijn knieën knikken en ik kan niet goed meer zwelgen. Doch ik blijf staan waar ik sta, met mijn hand nog steeds op de deurklink en de deur zelve half-open. Er is een zonderling evenwicht in mij. Geen woord wordt gesproken tot wanneer Jeannine mij vraagt de bretellen van haar badpak boven haar schouder te knopen. Een ongewone uitdaging waart over haar aangezicht en zij blijkt mijn gevoelens te willen tarten met haar nonchalant getoonde witte hals. Moest zij weten dat ik niet alleen niet beroerd, doch met afkeer tegenover haar sta, zij zou zich nu reeds haar spelletje beklagen.
Op dat ogenblik drumt Mevrouw me uit het deurgat. Het beangstigt mij dat zij helemaal niet verwonderd is en alleen zegt, op een doodgewone toon: Kom hier, kind, ik zal het doen.
| |
| |
Terwijl ik de trappen afga, vraag ik me af wat achter dit maneuver schuilen mag. De anderen wachten reeds voor het huis en wij gaan. Jeannine komt wel achter. Onderweg vertel ik aan Vannah, wat me overkwam. Zij is ontroerd en verbergt haar wantrouwen voor Jeannine niet.
- Langer kan het niet duren, zegt ze, we moeten dan maar weggaan.
Het bad valt tegen. Ik vind het water te koud en Jeannine te gemaakt vriendelijk. Vannah is in zichzelf gekeerd en denkt na. Soledad speelt met een grote bal en werpt hem telkens ver van meneer Hector af die pret heeft als een kleine jongen. Lang blijf ik niet in het water. Ik loop de anderen voor en ga me vlug verkleden op mijn kamer. Op de trap kruis ik Madame die mij mijn onvriendelijkheid tegenover Jeannine verwijt en zegt dat ik sedert een paar weken een vervelende jongen ben geworden.
- Allemaal door Vannah, zegt ze. Ge mocht er wat minder rond lopen!
- 't Spijt mij erg, Mevrouw, maar het gaat niet langer. Ik aanvaard geen verwijt over mijn houding tegenover Jeannine en zeker geen over die ten aanzien van Vannah. Ik heb mij hoegenaamd niets te verwijten. Niet àllen kunnen zo spreken en tegelijk waarheid zeggen. Wat Jeannine mij vanmorgen lapte is geen grapje meer. Voor zulke exhibities hoef ik werkelijk niet van uw gastvrijheid gebruik te maken, en het spijt mij zeer dat ik ze niet helemaal ongerept kan vinden, en er een gestoord souvenir moet van meenemen.
- Woorden, Johan, woorden jongen! Ge zult niet zo blijven spreken! En wat is er après tout mis aan dàt met Jeannine?
Ik kleed me aan en ga daarna achter het huis in de duinen waar ik een buurman met zijn drie kinderen aantref. Hij is een vriendelijke Engelsman waarmee ik af en toe een praatje sla om soepelheid in de taal te verwerven.
- How are you?
- Quite well, and you?
- O.K. Well, I have something to tell you about madam, zegt hij. Gisteren, toen Vannah en ik bij het vallen van de
| |
| |
avond een wandeling maakten langs het strand en daarbij arm in arm liepen, heeft Madame gezegd dat het wel van geen lange duur zou zijn. We kennen dat! Studenten! Dagen, weken, zelden maanden. Bovendien was Vannah niet het geschikte meisje voor Johan! Kijk eens aan, die jongen heeft dit en dàt nodig, later in het leven, en dat kunnen alléén meisjes zoals Jeannine bieden. Toen de buurman evenwel zijn sympathie voor mij en zijn genegenheid voor Vannah had laten merken, had Mevrouw het praatje gestaakt.
Ik herinner me dat zij 's avonds beweerde dat met die Engelsman niet te praten viel.
Nu weet ik genoeg. Een stuk hier en één daar brengt de gehele waarheid samen. Mevrouw heeft mij willen lijmen voor Jeannine, maar 't mocht niet opvallen en er moesten anderen bij voor de inscenering. Toen ik niet op het gelijmde aar ging zitten, deed zij Jeannine zelf proberen en... haar bretellen moesten toegeknoopt.
Ik overdenk dit alles terwijl ik terugslenter. Wat zal Vannah over dit alles denken? Wat ik niet begrijp en mij nog twijfelen doet, is de historie met l'Espagnol. Zou dat fantasie?... En ik denk er aan dat niemand hem ooit gezien heeft en dat Jeannine er nooit meer over sprak sedert het rendezvous in La Taberna del Mar. Dus...
Het hindert mij zeer dat ik niet onvoorwaardelijk dankbaar kan zijn om de hier gebodene gastvrijheid in de kamer met het schone uitzicht op de zee en op het leven. Ik weet dat een verwijt in mijn dank bij afscheid zal liggen, een verwijt om het inzicht van het lijmen en het vastknopen der bretellen. Want ik wil niet gaan als een geslagene.
Er is gekibbel in het Huis ter Duinen. Meneer Hector neemt het zijn vrouw kwalijk dat Vannah en ik weggaan, onverwacht. Daar zit wat achter, verwijt hij zijn vrouw.
- Dat gaat zo maar niet zonder redenen.
En mij komt hij achteraf vragen waarom ik mijn afreis bespoedig. Mevrouw wijt alle schuld op Jeannine, omdat zij onhandig is geweest, en Jeannine huilt wijl alles op haar neerkomt en haar tante toch geheel het plan heeft opgemaakt.
Het valt me nu ook op, terwijl ik op mijn kamer nog een
| |
| |
en ander in orde breng, hoe klein sommige mensen worden als iets hun tegengaat in het leven. Waarom al dat kabaal? En waarom zolang we hier zijn en alles horen kunnen? Ik ben een gedwongen getuige van de scène beneden, want alles wat gezegd wordt dringt tot hier door alsof het in de kamer zelve gezegd werd. In niets, tenzij bij meneer Hector, merk ik enige reserve en zelfrespect. Dat is het. Geen zelfrespect! In minder dan een maand tijd heeft Jeannine's tante zich helemaal bloot gegeven. Van verfijnd en à la règle is ze brutaal en vulgair geworden. Zonder reserve. De voornaamheid die ik zag bij de kennismaking was dus pose en bedrog. Duizend kleinigheden hebben dag aan dag de rol der erosie gespeeld en alle hoogschatting afgebrokkeld, stuk na stuk, en onzinnig gemaakt. Als ik aan sommig vertoon van Madame denk, moet ik een pijnlijke lach om mijn mond bevechten. Des te pijnlijker omdat het een hopeloos geval lijkt. Men is het masker gewoon geworden. En men geeft zich geen rekenschap van de splijtrichtingen die elk ogenblik door een barst de waarheid dreigen bloot te leggen.
Bij dit overpeinzen daalt een zonderling gevoel van geluk en tevredenheid in mij. Mijn moeder pronkt niet met een Spaans meisje, ze zou er niet eens kunnen mede spreken, en maakt geen bretelplannetjes met mijn zuster. Zij controleert niet mijn vaders verteer aan sigaretten, zelfs niet als het Engelse zijn, en zij kniest niet over het verbruik van een korst krentenbrood. Ze eist geen halve dagen vrij om ijsroom te gaan opzuigen en zij betaalt geen veertig frank voor een plaats in de bioscoop als ze het met zeven gedaan kan krijgen. Ze spreekt nooit Frans met lui die Vlaams kennen en ze verdedigt mijn vader tegen allen en alles in. Ver van hem in het bijzijn van anderen te vernederen, zou ze hem, die 't wagen zou mijn vader te kleineren, de ogen uit de kop krabben. Maar ze zou het nooit in haar hoofd krijgen genodigden op ongare tomaten te onthalen en gasten bij buren of vrienden te bezwadderen. Ze zwijgt over dingen waarover ze niets te zeggen weet en ze zou mijn vader nooit door het zand jagen op strandschoenen met plooibare houten zolen. Neen, er is geen vergelijking mogelijk. En ik kan in de grond gelukkig
| |
| |
zijn om mijn thuisreis.
Na de middag gaan we. De twist is geluwd toen Vannah, Soledad en ik beneden kwamen. Allen kwamen mee tot aan het hek van Huis ter Duinen. Plichtplegerig afscheid en veel saluutjes. Dankwoorden malgré moi. Handen drukken en omhelzingen bij 't vrouwvolk.
Nog een sigaar voor mij van meneer Hector en ‘goede reis’.
- Goede reis!
- Da-ag!
***
In de trein zitten Vannah en ik tegenover elkaar, elk in een hoekje. Het raam is neergelaten omdat Vannah bezwaar maakt tegen de sompige lucht van spuwsel en goedkope sigaretten-geur die het coupé verpest. Bovendien wil ze de frisse wind tegen haar gelaat laten botsen. Ze doet haar mond half-open, trekt daarbij allerlei gezichten en is uitbundig blij om het geruis van de wind achter haar witte tanden. We zijn alleen in het coupé. Ik houd niet van onbekend treingezelschap, zei Vannah toen we het station binnenliepen en het perron op. Ik had er een uitnodiging in gevonden om naar een vrije wagen te zoeken en toen ik die gevonden had en Vannah wenkte, las ik dankbaarheid op haar aangezicht. Eens binnen vroeg ik of het een grilletje was. Voor alle antwoord gooide zij haar handtas op de bank en sloeg ze haar beide armen om mijn hals.
- Lieve jongen!
En dan, ongetelde wilde kussen.
Nu zit ze, gelukkig en zeer tevreden, tegenover mij. Haar ogen fonkelen en bedreigen mijn ingehouden rust. Ik voel dat ik iets doen moet. En ik neem Vannak's handen en zoen ze. Alles is goed en rustig en voldaan. Met woorden hebben we mekaar niets te zeggen. Een blik volstaat en is vollediger bekentenis dan het liefste en zachtste woord. Het geluid dat we van de zee hebben meegebracht is onuitsprekelijk.
Als de treinwachter de kaartjes komt knippen, moet ik alle zakken omkeren vooraleer ze te vinden.
***
| |
| |
Ik ben in het ouderlijk huis en meteen in het gewone leven teruggekeerd met een slordig samengeperste valies vuil linnen, een foto-apparaat vol zeezand en een hart vol jong geluk.
Moeder beweert dat ik er goed uit zie.
- De zeelucht heeft u deugd gedaan.
En onmiddellijk daarop een bui verstoken verwijten omdat ik zo weinig van mij heb laten horen.
- De dagen waren zo gevuld, moeder.
- Ja, jongen? Wat hebt ge dan zoal uitgezet?
- Lezen en zwemmen en wandelen. Boodschappen doen en praten. Niets en van alles wat, moeder.
Doch dat is geen uitleg, zegt moeder. En ik moet alles vertellen. Met uren en minuten. Wat ik las en hoe dikwijls ik ging zwemmen. Met wie ik praatte en met wie ik wandelen ging. En waar. Hoe vroeg en hoe laat.
Moeder zit tegenover mij in een stoel en volgt aandachtig mijn verhaal. Haar handen liggen op haar schoot, moe en toch vaardig. Bijna doorzichtig zijn ze, en zacht als ze nog eens over mijn wang strelen. Op elk ogenblik herhalen moeders ogen dat ik haar niets te verbergen heb, en gerustgesteld vertel ik maar op. Zonder nochtans over dat met Vannah te gewagen. Maar wie bedriegt zijn moeder? Als ik besluit met: ziet ge wel, moeke? dat er geen uurtje vrij bleef?, vraagt ze hoe oud Vannah is en of het wel een ernstig meisje is.
- Drie en twintig, moeke, en zèèr ernstig.
- Goed zo, jongen, maar geen gekheden en prent u in het hoofd dat ge nog jaren tijd hebt daarvoor.
Zozeer heeft mijn moeder mij nog nooit verrast. Ik sprak immers niet over mijn verhouding tot Vannah en toch haalt zij ze raak uit mijn woorden.
- Wat bedoelt ge, moeke?
- Toe kind, geen comedie en geen vragen naar de bekende weg! Ik ben geen vijftig geworden zonder mijn kinderen te kennen. Ge kunt het overigens niet verbergen en het is niet nodig ook.
Dan moet ik horen dat ik mij verklapte door enkel Vannah's naam te dikwijls te herhalen in mijn reisverslag. Maar ik kan het niet beter wensen. Moeder weet het nu en zij zegt het
| |
| |
wel aan vader. Zelf zou ik het niet goed durven, zonder te weten waarom eigenlijk. Misschien omdat ik denk dat vader zoveel verder van mij af staat dan moeder?
's Avonds schrijf ik een brief naar 't Huis ter Duinen om te bedanken voor al de pret die ik er heb mogen meemaken en om te zeggen dat de reis goed verlopen is en de aankomst in een sinds zo lang verlaten stad bevreemdend. Welgemeende groeten en dank ook van vader en moeder. Veel saluutjes van Vannah. Daarmee is de onaardig beëindigde periode in het huis aan zee afgesloten.
De stad heeft een gans ander uitzicht gedurende de vacantieperiode. Geen studentenpetten en bijna geen studiemakkers. Geen plotse ontmoetingen met bekende professors. Geen door scholieren ingenomen tramwagens en ook geen affiches voor vergaderingen. Er is een zekere rust in de straten. Een deel der gewone bedrijvigheid blijkt te slapen. Doch elders is de rust verdrongen en krioelt het van zwermen schoolkinderen die honderd spelletjes spelen. Zo in stadsparken. Zo op de speelpleinen.
Als student loopt ge nu overal verloren. Thuis, waar ge tegen wil en dank altijd op boeken botst, of de meid bij het schuren en dweilen steeds onder de voeten loopt. In de straat, waar geen ontmoeting met vrienden wenkt. Bij vrienden, die zoals gij hun studeerkamer schuwen of zwerven door het land. Ge zijt op uzelf aangewezen en het beste dat ge doen kunt is uw fiets nemen en er voor heel de dag uitmuizen. Naar buiten.
Dromen en plannen maken. Steeds weer andere en telkens toch dezelfde. Onstandvastig zijn en u vervelen omdat ge u verveelt. Of vol vuur en vlam geraken voor een gedachte die op u ligt te wachten om uitgewerkt te worden en die ge vergeten zijt als ge weer thuis komt.
Met alles en met niets begaan, ligt mijn heil nog steeds in mijn boekenkast waar menig schoon uur uit te halen valt.
Zo gaan mijn dagen weer naar het hernemen van de lessen. Stilaan, rustig, en soms verblijdend zeker. Bij gebrek aan ontmoetingen met Vannah, die voor een maand in Duitsland is, droom ik onafgebroken over haar. En met de tijd die over- | |
| |
blijft, schrijf ik brieven. Nog vier dagen en ze is terug. Ik moet me bedwingen om haar niet nu reeds aan de uitgang van het station te gaan opwachten. En ik tel met ‘zoveel keren slapen’ zoals de kleine kinderen als Sint-Niklaas nadert, van wie ze een grote pop verwachten die kan spreken en slapen.
Nog vier keren slapen.
***
Vannah is teruggekeerd met zon op het gelaat en geluk in het hart omwille van het weerzien na de lange scheiding. Toen ik haar uit de trein zag stappen, was ze één schittering. Dat ze het, zoals overigens altijd in de verkeerde richting deed, en daarbij gevaar liep een onaangename val te doen, merkte ik niet eens in al zijn scherpte op, en alle gedachten aan een waarschuwende vermaning waren verre van mij af. Mijn hart maakte zotte sprongen omdat Vannah eindelijk terug was. En dat volstond.
- Vannah!
- Lieverd!
Niets mèèr was nodig om aan onze opgetogene tevredenheid lucht te geven. En we gingen, de zorg over valiezen overlatend aan een kruier, die alles thuis zou bezorgen.
Het was een prettig weerzien en een vertellen en luisteren naar mekaars tijdsverbruik, dat telkens door gezoen onderbroken werd van zodra we alleen waren. Pas enkele maanden terug leerden we elkaar kennen en de voorbije scheiding van amper vier weken was reeds lastig om tot het einde toe volgehouden te worden.
- Verblijdend teken, oordeelt Vannah.
- Nooit meer voor zo lang?
- Neen, nooit meer!
Daarmede hebben we de ene de andere gerustgesteld.
De herfst brengt opnieuw college-lopen mee. De lessen zijn reeds een paar weken aan de gang en de kennismaking met enkele nieuwe profs is goed meegevallen. De bomen op de
| |
| |
binnenplaats der universiteit hebben nog niet al hun bladeren naar de grond zien aarzelen, als het weerzien na drie maand verlof door de studenten reeds vergeten is, en tegelijkertijd de bonte verhalen van vacantiegenot en gedwongen tijdverdrijf.
Onder mijn medestudenten tel ik geen intieme vrienden. Ik heb steeds moeite gehad om mij als vriend aan iemand te hechten, wijl vriendschap voor mij mèèr betekent dan cursussen uitlenen en mekaars sigaretten oproken. Sommigen hebben mij die zienswijze zelfs een tijd lang kwalijk genomen. Zo komt het dat ik aan niemand over Vannah heb gesproken. En aan die ène die mij aan zee toevallig met Vannah heeft ontmoet, heb ik gelogen dat het een nichtje was.
- Zondagnicht?
Maar alles verbergen kan ik niet. Want er zijn er die mij op de man af vragen sedert wanneer ik verliefd ben. Uit mijn ontwijkende antwoorden werd zekerheid aangevuurd bij de ondervragers. Thans luidt de begroeting iedere dag ‘hoe of het met 't lief is?’ Aanvankelijk heeft mij dat geërgerd. Nu ben ik er overheen, want alles gaat goed.
Vader is er van op de hoogte en keurt goed in een discreet volgehouden stilzwijgen. Hij sakkert alleen tegen moeder als ik wat te lang uitblijf. Maar mij spaart hij elk verwijt. Bij Vannah ging het nagenoeg dezelfde kant uit. Stilaan. Ik kwam er geregeld aan huis, geleidelijk veelvuldiger, en toonde mij vooral geïnteresseerd voor de postzegelverzameling van haar vader dewelke - naar het schijnt - zijn lang leven en zijn grootste trots is. In den beginne kostte het veel moeite te luisteren - alleen naar hem, zonder aan Vannah één blik te mogen gunnen - naar de uitzonderlijke betekenis van een licht kleurenverschil, van een onregelmatige uittanding of van een zeldzame obliteratie op deze of gene reeks zegels. Door de nood gedwongen help ik thans schiften en opplakken, kiezen en ruilbladen voor correspondenten in het buitenland gereed maken. Ik heb definitief de sympathie van Vannah's vader gewonnen sedert ik aanvaard heb zijn briefwisseling te verzorgen met vrienden in Duitschland en Spanje. Vooral mijn kennis - ik voor mij zie wel in dat ze nog zeer elemen- | |
| |
tair is - van het Spaans heeft hem verbluft. Daarmede heb ik in Vannah's thuis een stoel veroverd! En het gaat reeds zeer goed. Toch is het best nog wat bij de postzegels te blijven en met elke poging om lang met Vannah alleen te zijn, al is het ook in de gang bij het afscheid, nog wat te wachten.
Weer staat de zomer voor de deur. En weer kondigt zich de examenperiode aan met al haar angsten en haar zenuwachtige opwinding. Maar dat het de laatste is en dat ze ons bij welslagen een einddiploma in de handen zal leggen, is een bemoedigende aansporing om op alle krachten uit te varen.
Het wordt een tijd van binnenzitten en van afgemeten verpozen. Ik werk twaalf uur per dag in mijn nu veel te eng uitziende studeerkamer. Vannah doet zeker evenveel. Wij zien mekaar veel minder en telkens verrast mij Vannah's kleur die steeds bleker en benauwender wordt. Ze eist beslist te veel van haar krachten. Als ik het haar zeg, doet ze alles wat mogelijk is om mij gerust te stellen.
- Het geldt de moeite voor de rit naar de finaal!
Dit is geen troost voor mij en geen zekerheid.
Haar lach overtuigt me niet, want de kuiltjes in haar wangen zijn dieper, hoekiger geworden, en onder haar ogen ligt een blauwe kring die op vermoeienis wijst. Als ik ontwaar dat alléén het examenregime daaraan schuld heeft, maak ik actieplannen om er tegen in te gaan. Vader poogt me er van af te brengen. Zijn eeuwige argumentatie begint met: In onze tijd... waarop ik ja, ja zeg, en verder zwijg.
Want misschien heeft hij wel gelijk. Trouwens, over enkele dagen is het examen achter de rug en zijn, bij het in ontvangst nemen van het diploma, alle misères vergeten.
Op de vooravond van het examen kus ik Vannah goede moed! op het voorhoofd. De blik waarmede ze antwoordt, schenkt mij vertrouwen. Ik weet dat het zal gaan. Maar ze is zeer gejaagd en zenuwachtig.
Mijn hoop heeft mij niet bedrogen. Vannah bracht het diploma triomfantelijk thuis. Haar en mijn ouders hebben samen een huiselijk feestje belegd om ons succes te vieren,
| |
| |
meteen om onze thans officiële verloving te bevestigen. Doch de wijn is Vannah slecht vergaan. Haar afgemat gestel is er niet tegen bestand gebleken en terwijl met de schoonste romer geklonken werd, is zij buiten kennis gevallen en het glas in splinters. Slaggelings achterover, in mijn armen. Van ontroering en verwarring tevens heb ik er mijn glas laten bijvallen. De moeders en mijn zuster hebben Vannah! gegild. Terwijl mijn vader oordeelde: geen erg, jammerde mijn schoonvader in spe omdat de inhoud van mijn glas op zijn postzegelalbum - waarmee hij zoeven bofte - terecht is gekomen.
- Azijn, koud water, een handdoek! Op de zetel, in haar bed! Vannah! Vannah!
Iedereen wil aan het meisje sleuren en trekken en in de verwarring wordt met azijn gedreigd.
- Laat los, zeg ik, ik hou wat ik vast heb.
Met Vannah, slap en als levenloos in de armen, ga ik de eetkamer uit en de trap op, regelrecht naar haar slaapkamer, alsof de weg erheen mij goed bekend ware. Haar moeder opent de deur en helpt me het meisje te bed leggen. Pas naderhand denk ik er aan: geen scrupules hier en ook geen feller jagen van mijn bloed bij het uitkleden van Vannah. Het is een curieus ogenblik, en wij alle drie als heiligen. Vannah, afwezig in haar slapheid, haar moeder zonder wantrouwend oog en ik zonder steigerende drift. Ik voel dat het nu zeer schoon is. Alles. In de eerste plaats Vannah in haar blanke bed, het hoofd alsof rustend in voorzichtig losgemaakt en ontvlochten haartressen. Als ik me op de rand van het bed neerzet en Vannah's moeder ziet dat ik aan geen weggaan denk, gaat ze stil de deur uit met een vriendelijke en dankbare hoofdknik. Ze is gerust en mag vertrouwen.
Als ik de laatste stap in de trapzaal gehoord heb, buig ik mij over het bleke meisje dat langzaam en diep adem haalt. Hoe schoon dat aangezicht! Hoe lokkend, hoe onweerstaanbaar die kleine mond! Onder de lichte druk van mijn kus, die haar de adem beneemt, opent zij groot haar ogen. Een stille lach stelt me gerust. Vader zal gelijk hebben. Niet erg!
Het feest wordt beëindigd met een luidruchtig tot weerziens!
| |
| |
Vannah moet rust nemen van de dokter. De zee of de Ardennen, zeer geschikt. Het meisje kiest de Kempen omdat ik dààr een betrekking heb gekregen en ze van mij niet gescheiden wenst te leven. De keuze blijkt niet zo ongelukkig, want stilaan fleurt Vannah weer op tot ze de flinke meid van voor zes maanden is geworden. Het gaat haar goed bij de familie waar ze als een kind van den huize is opgenomen. Een vriend van haar vader, bij wie ik dadelijk toegang heb verkregen, omdat ik hem met de over postzegels opgedane kennis behulpzaam kan zijn bij zijn eveneens schitterende verzameling. Gelukkig ben ik aan deze niet zozeer gebonden als aan die van Vannah's vader.
Meestal maken Vannah en ik lange wandelingen 's avonds, nadat mijn werk op de fabriek is afgedaan. Vervelend daaromtrent zijn de soms weinig verkwikkende zinspelingen van de baas, wiens assistent ik ben en die ik dus niet kan ontwijken, en van de bedienden die geheimzinnig leuteren als ik door het bureau loop of het werk verdeel. Eens ben ik uitgeschoten tegen een van hen omdat het wat àl te bar werd. Doch hoe weinig troostend toen de baas mij voorhield dat ik zelf alle redenen tot gebabbel moest ondervangen.
's Avonds ben ik bij Vannah gekomen en voor 't eerst, sedert wij hier zijn, heeft zij mij gevraagd wat er haperde. Toen ik alles verteld had, was er maar een beperkte keus tussen twee besluiten: ofwel Vannah's afreis naar huis, ofwel het huwelijk. Altijd binnenzitten gaat immers niet en zo we dàt deden en vermeden de mensen onder de ogen te komen, zouden ze er spoedig wel wat nieuws op vinden dat al even onaangenaam zou zijn.
- Dan maar trouwen! zegt Vannah bij het afscheid. Ik zal er eens over nadenken! Gij ook!
De laatste oplossing is de enig-mogelijke gebleken. Ook de meest welkome. We kennen elkaar lang genoeg om te weten wat wij willen en mijn loon zal toelaten zonder zorgen te leven. Wat staat ons in den weg? Bij ons thuis is niemand over ons voornemen geschrokken. Er zijn integendeel een hele boel raadgevingen gekomen om met veel ditjes en datjes
| |
| |
af te rekenen alvorens een vaste datum te bepalen.
Op de fabriek is het gebabbel stilgevallen. Een indiscretie van de directeur heeft de bedienden aangezet uit te leggen voor een geschikte bruidscadeau. De baas zelf is een stap nader tot mij gekomen, en heeft tegenwoordig meer geduld als ik een flater bega.
- 't Is aan te nemen, zegt hij; als ge met zulke plannen in het hoofd loopt wordt al de rest wat verwaarloosd.
In 't geniep haalt hij uit de lade van zijn werktafel een foto, die hij lang bekijkt tot wanneer een stille traan het beeld van zijn jong gestorven vrouw wazig maakt.
- Uw wedde is wat klein om voor tenminste twee te zorgen, zegt de baas, en hij drukt op tenminste.
Ik ben hem zeer dankbaar. Hij is een man die met zijn helpers meeleeft.
***
Het is een schone bruiloft geworden waaraan de blijkbaar onontkomelijke tralala niet heeft ontbroken. Veel gasten en muziek. Trotse ouders en verwaaide neven en nichten. Toespraken en heilwensen. Rumoer en gelach overal. En een schone witte bruid van dewelke ik mijn ogen niet kan afhouden.
Als de wind gaat liggen vindt hij er reeds velen die niet meer meedoen in dit huis vol feestlawaai. De ouderen blijven nog samen om de dag te liquideren, als ik Vannah de trap op leid. Onze stap heeft iets plechtigs. Het is voorzeker een groot moment in ons leven. Een gewichtige stap.
In de kamer gaat Vannah op het bed liggen, de kleine voetjes over boord. Zenuwachtig kwispelt ze haar schoenen af en begint ze vreselijk te snikken en te wenen. Het aangezicht diep in het hoofdkussen gedoken. Ik sta hulpeloos toe te zien, voel aan wat er in haar omgaat en weet toch geen woord te vinden om mijn kleine vrouw te troosten. Een aaiend strijken over haar blote armen blijkt meervermogend. Ze draait zich om en twijfelt één ogenblik doorheen haar tranen. Dan volgt een lach van geluk en van rust.
| |
| |
Vooraleer in het bed te komen kust Vannah het klein ivoren kruisbeeld, dat ze van de schouw heeft genomen. Ze komt het ook voor mijn lippen houden.
- Lieve vrouw.
- Liefste man.
Eén begrijpen en één geluk. Ik knip het licht uit en wij duikelen in een grondeloze nacht waarin elke ster een ànder geluk is en de nacht zelve één diepe kus.
|
|