| |
| |
| |
[1937/10]
De Spaansche gebroeders
Drama in drie bedrijven
door Gerard Walschap
DRAMATIS PERSONAE
Mevrouw Hernandez |
Alonso } haar zonen |
Carlos } haar zonen |
Concepcion } haar dienstboden |
Mario } haar dienstboden |
Luitenant Pelayo |
Vincente Garcia} krijgsgevangenen |
Manuel Moreno } krijgsgevangenen |
Adjudant Lopez |
Sergeant Aldano |
Kolonel Rodriguez |
Vijf soldaten. |
| |
Eerste bedrijf
Een eetkamer in een spaansch burgershuis, weelderig, ietwat ouderwetsch. In den achtergrond, midden, een schouw, rechts een deur, in den linkerhoek een piano. Zijwand rechts een venster, zijwand links een deur. Drie zetels, tafel en stoelen. Conception en Mario leggen de laatste hand aan de feestelijk gedekte tafel. Alonso zit aan de piano, te bladeren in een muziekalbum. Carlos, die een geschilderd portret van Mevrouw Hernandez boven de schouw heeft gehangen, daalt van het laddertje en wijkt achteruit om het effect van het schilderij tusschen de bloemen te beoordeelen. Er wordt aan de klink der deur rechts in den achtergrond gewrongen, dan wordt geklopt.
| |
| |
| |
Eerste tooneel
alonso, carlos, conception, mario
Nog nier, moesje, nog niet.
Ik dacht dat ik Alonso had hooren uitgaan.
Neen, hij is hier en alles is in orde, als U nog maar wat geduld hebt.
(speelt vlug een regel muziek, die hem niet bevalt: hij zoekt een ander stuk).
Mevrouw is toch zoo neurastheniek, och arme.
(Carlos schatert, Alonso lacht grommend.)
Wat is Mevrouw, dikkerdje?
Concepcion, je gebruikt weeral een woord dat je niet verstaat. Ze bedoelt, meneer Carlos, dat Mevrouw een beetje nerveus is en nu denkt ze dat neurastheniek hetzelfde beteekent, maar wat mooier klinkt, begrijpt u, wat deftiger en geleerder.
Mario, zeg jij wat jij denkt, niet waar. En dénk niet zoo veel. En zég wat meer. Ik zal wel zeggen wat ik denk. En als ik misschien niet goed kan denken, spreken dat kan ik.
Dat is waar dikkerdje, dat kun je beter dan hij. Zeg jij dus zelf wat je bedoelt. Wàt is mevrouw?
Neurastheniek, meneer Carlos.
(Carlos schatert. Alonso lacht grommend en speelt weer vlug de eerste maten van een muziekstuk.)
Concepcion, als je niet ophoudt...
(Maar zij neemt slechts met een ellebooggeste notitie van hem.)
Neurastheniek, meneer Carlos, zooals we allemaal zijn. Hij met zijn nerveus. Nerveus is een mensch altijd...
Moet ik nu niet nerveus worden met zoo een vent.
(Bootst hem na.)
Jij ten minste...
(Vaart uit.)
Jij ten minste niet, Jan Pap, maar mij ten halve doorzagen, dat wel he, tot ik niet meer weet, ja nu weet ik het niet meer. Zwijg dan. Wat zei ik nu weer?
| |
| |
Je kwam zoo juist uit te leggen, lieve Concepcion, dat de mensch altijd nerveus is.
Ja, maar zóó nerveus als wij nu allemaal zijn, neen! Mevrouw kan geen seconde blijven zitten, ze zwerft door het huis gelijk een dolende geest. Hij daar
(Ze bedoelt Mario.)
heeft 28 jaar lang gezwegen en nu kan hij zijn mond niet meer houden. Ik, die altijd gezongen en gebabbeld heb, ik doe soms in een geslagen uur mijn mond niet meer open, ik zwijg.
(Met de hand aan de beklemde keel.)
Het zit mij hier vast, meneer Carlos, hier. En u en meneer Alonso, wat zijt u? Nerveus? Neen neurastheniek.
Hou je mond, babbeltrien.
Alonso, zoo groot en sterk als je bent en voor mijn part tien keeren ingenieur, maar ik geef je zóó een draai om je ooren, als je nog eens zoo onbeleefd durft zijn. Ik ben jou voedster!
(Alonso speelt woest eenige maten van een nieuw stuk, maar zij gooit de piano op zijn handen dicht. Een harde klap.)
Speel niet meer!
(Gedempt, met passie.)
Het is mama's feestdag. Zijn jullie niet beschaamd? Heb ik jullie daarvoor grootgebracht?
(Poos, zacht.)
Toen mijn eigen kindje gestorven was... hij daar kon niets meer...
Wat! Jij werd te dik!
(Carlos schatert.)
(met diep misprijzen).
Zwijg!
(Tot Alonso en Carlos.)
Toen heb ik jullie aan mijn borst gelegd.
Alle twee tegelijk, niet waar Concepcion? Aan welken kant lag ik weer?
Je hebt me altijd rechts gezegd. Wat hij voortdurend in zijn mond gehad heeft wil ik niet, hoor. En hebben we wel genoeg gehad?
Zwijg eens gauw, ja. Een tweeling zooals jullie is in heel Spanje niet te zien geweest.
Och ja, dat is waar ook. De heele stad kwam immers naar ons kijken, niet waar, Concepcion?
Ach lieve hemel, als ik daar aan denk. En als meneer en mevrouw 's Zondags hun wandelingetje maakten, reed ik met jullie achter hen aan. Neen, en dat volk! ‘Kijk toch eens, maar kijk nu toch eens. Hoe lief. En ze steken mekaar den tutter in het mondje.’ Dat had ik jullie geleerd. Ach, heilige Maria, als
| |
| |
ik daar aan denk! En hoe jullie in de processie Jezus en Sint Janneken verbeeldden. Alonso met een schaapsvel aan en een gouden stafje in de hand.
En ik een wereldbolleken, niet waar, Concepcion?
En dan ging het door de rijen: ‘De tweeling komt, de tweeling is daar, kijk toch eens hoe lief.’ Later ook, waar de een was, was de andere, wat de eene wilde, wilde de andere.
Vechten altijd. Maar als Broers. Tusschen twee spelen in, omdat jullie niet dadelijk wisten welk ander spel beginnen.
En als we gevochten hadden, wisten we 't dan?
Ja, maar wat bedoel je daarmee? Dat gààt immers zoo. Jongens, kinderen.
Maar nu...
(Bruusk tot Mario die niets gezegd heeft.)
Zwijg zeg ik je.
Niemand zegt iets, Concepcion, je bent zoo neurastheniek.
Ja, ik ben neurastheniek... Mario, trek dat tapijt recht, straks valt mevrouw er nog over. Ik ben zoo neurastheniek, maar jullie, wat zijn jullie? Zijn jullie nog wel broers?
Neen, maar wij zijn neurastheniek.
Alonso, nu nog één woord.
(Ze staat met opgeheven arm achter hem, hij staat op en wendt zich om.)
Sla, jongen, sla. Ga je gang, sla Concepcion, sla je voedster. Vóór je een ander slaat, die je nog nader staat, moet je mij toch eerst neerslaan. En goed. Zoo dat ik nooit meer recht kan. Want zoolang ik nog een arm kan opheffen, zal die tusschen jullie zijn.
(Alonso grijnslacht.)
Die lach is slecht, Alonso. Zoo heb jij nooit gelachen. Ik zal jou eens wat zeggen, Alonso. En jou ook, Carlos.
Och ja, lieve Concepcion, nu je toevallig weer eens spreekt, zeg ons nog eens iets.
Dat zal ik. En nu lach je, maar je zult nog eens weenen en dan zul je aan Concepcion denken. En je zult Concepcion hooren zeggen wat ik jullie nu zeg. Het leven is kort, jongens en al wie leeft heeft recht op een beetje geluk. En al wie een ander het leven zuur maakt is een slecht mensch. En al die menschen zoo maar het leven benemen omdat het ministerie hun niet aanstaat, dat zijn gevaarlijke zotten. En die moesten ze niet
| |
| |
opsluiten, maar ophangen. Aan een strop van ijzerdraad, zóó dik.
(Toont haren vinger.)
En nu kunnen jullie veel meer weten dan ik, want ik kan juistekens lezen en schrijven, maar wat ik jullie zeg is de zuivere waarheid. En al wat in de gazetten staat, zeever. Maar jullie zijn jong. Jullie pakken dat hoog op. Maar als jullie er het fijne moesten van weten, dan zouden jullie het gezicht wegdraaien van den stank. Voor het vaderland? Die weten nog niet wat een vaderland is. Voor het geld, zeg ik. Geld en pretentie.
Tuttetut, we zullen mekaar later spreken. Lacht nu maar niet. Maar als jullie niet meer geven om mij, zijn jullie dan niet beschaamd voor mama?
A propos, Concepcion, van mama gesproken, het is haar feestdag, zooals jij je misschien herinnert, dikkerdje, en mama wacht. Is alles klaar?
Je ziet toch wel dat alles klaar is. Mario, die ladder weg en haal onze ruikers!
(Mario links met de ladder af.)
Ik roep mevrouw.
(Af deur rechts.)
| |
Tweede tooneel
alonso, carlos
(aan de piano).
Wat geef jij aan mama?
Ik heb je een vraag gesteld. Antwoord.
Ik geef mama niets. Ik beloof haar iets. En jij?
Een gouden borstspeld en oorbellen.
Ze heeft al genoeg aan haar ooren.
En jij gaat er nog wat bij fluisteren.
Dat blijft niet aan haar ooren hangen.
Tot nu toe hebben we elk jaar ons cadeau samen gekocht. Zal ik zeggen dat dit ook van ons beiden is?
Ik wil ma niets geven. Ik wil toonen dat ik begrijp, dat dit jaar cadeaux voor haar geen waarde hebben. Ik geef haar het eenige wat ze verlangt.
| |
| |
Weet jij niet wat ik daarover denk?
Ik weet niet eens óf je denkt.
Begint het weer, ja?
(Staat op.)
| |
Derde tooneel
mevrouw hernandez, alonso, carlos
Begin jij maar te spelen. Moeder is daar.
(Een slanke, statige vrouw in 't zwart, vergrijsd, maar van trekken jonger dan haar jaren, treedt binnen, deur rechts. Slaat van blijde verbazing over de versierde eetkamer de handen in elkaar, terwijl Alonso een forsche, plechtige marsch speelt. Ze gaat met open armen op Carlos toe, die een ruiker gegrepen heeft, maar deze verwijst haar ietwat komisch theatraal naar Alonso, die opstaat al spelend, met één hand nog voorrtspeelt, terwijl hij met de andere een ruiker op de piano vat. Als het spel ophoudt:)
Hij is tien minuten ouder dan ik.
(Alonso omhelst moeder innig. Carlos slaat de armen wijd open, sluit moeder vast in en kust haar zonder ophouden. Zij moet driemaal ‘Carlos’ roepen, - liever kirren: zoo gelukkig maakt het haar -, eer hij haar loslaat.)
Mama, dit is voor u.
(Geeft haar een klein doosje.)
Alonso, jongen, wat kost dat wel niet?
Enorm. En allemaal zelf verdiend.
Hoe? Je bedoelt jullie beiden?
(Stilte.)
Ja ja, natuurlijk.
(Hij steekt haar de borstspeld op en doet haar de oorringen aan.)
Neen neen, het is een cadeau van hem alleen, moedertje. En als je weet hoe gierig hij is. Neen, hij heeft dat gansch alleen gepresteerd.
En kijk nou eens in den spiegel.
En daar mijn portret, en die bloemen. Jongens toch, elk jaar is het anders en elk jaar mooier.
En het portret blijft daar nu hangen, altijd. Niets meer op de schouw dan bloemen. Pendule en kandelabers staan voor goed op zolder. En kijk nou eens.
(Mevr. Hernandez staat voor den spiegel.)
Hare majesteit de koningin.
| |
| |
Tusschen hare lijfwacht.
(Zij legt de armen om Alonso en Carlos.)
Moesje. Liefste moesje. Ik heb jou niets gekocht. Maar ik beloof je wat je gevraagd hebt. Je weet wat het mij kost, moesje, maar ik beloof je bij je te blijven.
(Mevrouw Hernandez omhelst hem snikkend. Alonso wendt zich geërgerd af, keert terug.)
Mama, ik houd niet minder van U dan Carlos. Maar ik vind...
Alonso, wacht even. Mama, zet je nu eens hier en droog eerst die tranen. Koninginnen weenen niet, zeker niet als de lijfwacht het ziet.
(Hij schuift drie zetels dicht bij elkaar. Mevrouw Hernandez en Carlos zetten zich. Alonso gaat op de leuning van zijn zetel zitten.)
Zet je hier, Alonso.
(Zij neemt beiden een hand en drukt ze zich even aan de wangen.)
Het was niet mijn bedoeling je voor te zijn, Alonso. Ook niet Cain en Abel te spelen.
Wat beteekent dat nu? Cain en Abel spelen.
Cain en Abel brachten ieder hun offer. Dat van Abel was God welgevallig, dat van Cain niet. Ik wou niet Abeltje spelen.
Dan moet ik je woorden van daareven vergeten.
Vergeet alles. Ik wou de eerste het offer brengen, omdat ik nu eenmaal van kleinsaf de jongste genoemd word. Anders niets. We zullen niet meer discuteeren. Mekaar overtuigen kunnen wij toch niet. Ik stel je nu voor het op een ander plan te brengen, daarop kunnen we 't eens worden.
Mama's plan. We gaan niet omwille van mama. Punt. Uit.
Ik wil ook kalm blijven, Carlos, ik wil vandaag ook niet twisten. Maar ik doe een ander voorstel. Hou nu in 's hemels naam eens op met onze liefde voor moeder in conflict te brengen, met vaderlandsliefde. Dat conflict bestaat niet, jij maakt het. De soldaat die optrekt voor zijn vaderland, houdt niet minder van zijn moeder dan een ander die bij haar blijft, en dus alleen maar te weinig van zijn vaderland houdt. Jij bent sentimenteel van aard. Goed, dat kan je niemand kwalijk nemen. Je dweept met vredesgedachten. Volgens mij zijn die onvereenigbaar met vaderlandsliefde. Maar goed, jij bent te goeder trouw. Maar als ik dat
| |
| |
allemaal niet voor oogen hield, zou ik het gemeen vinden, dat je mij bij moeder doet doorgaan als een slechte zoon. Moeder, dat doet mij pijn.
Ik heb twee goede zonen, Alonso, ik houd van allebei evenveel, ik ben op allebei even fier. Het zijn echte Spanjaards die hun moeder en hun vaderland allebei even lief hebben.
(verschrikt met de handen aan het hoofd).
Ik weet het, maar de een zal rechts, de ander links strijden.
Als u een man was, aan welken kant zou u strijden?
Ik ben geen man, Alonso, ik ben moeder.
Welke partij heeft uw hart?
Geene. Ze vechten allebei tegen Spanje.
Maar nu ze allebei vechten, welke partij wenscht u dat wint?
Ik wensch dat het ophoudt, jongen. Waar wil je toch naar toe?
Ik geloof niet, dat u in uw hart geen partij kiest. Als u ons niet had, zou u zich uitspreken. Als wij allebei links of allebei rechts stonden, zou u ons verbieden te vechten voor de partij die uw hart niet heeft.
Ik zou u verbieden tegen Spanje te vechten.
Dat zou vader toch niet doen, als hij nog leefde. Weet u wat vader zou doen? Hij zou hèm verplichten, met mij op te trekken.
(spotlacht).
Ja, en dat zou ik direct doen. Maar ik zeg je dat vader jou zou verplichten...
Jongens, wie weet nu wat vader zou doen? Sinds achttien jaren...
Daar kunt u niet aan twijfelen, moeder. En volgens mij moet U doen wat hij zou doen.
Ja, wijs jij mama nu nog op haar plicht. Zoo hoort het.
Als vader nog leefde zou alles zoo heel anders zijn, Alonso. Daarover kunnen wij niets dan veronderstellingen maken. Ik vraag mij alleen af wat ik doen moet. Ik moet jullie recht op een eerlijke overtuiging erkennen. Ik kan
| |
| |
jullie alleen wat vragen. Vecht niet tegen elkaar, tegen mij, tegen Spanje.
Wat is Spanje? Uitschot of elite?
Wat is elite? Wat is uitschot?
Spanje voor mij is recht en orde.
Juist, daarvoor wil ik strijden.
Neen, ik strijd daarvoor.
Neen, ik. En dat kan ik bewijzen.
En ik zal jou bewijzen...
Jongens, gaat het weer beginnen? Vandààg?
Ik verlang ook niet, dat jullie doen wat ik vraag, alleen omdat ik het vraag. Ik zou niet willen dat jullie in mij alleen een moeder zien, die bang is haar kinderen te verliezen. Ik ben Spaansche, zooals jullie. Jullie kennen jullie plichten, ik ken ook de mijne. Zoo goed als de dapperste Spaansche vrouw, kan ik mijn hart beheerschen en onderwerpen aan den plicht. Ik wil niet dat een van jullie denkt dat zijn moeder in offervaardigheid en dapperheid te kort schiet.
(grijpt ontroerd hare hand).
Moeder, dat hebt u nog nooit gezegd.
Ik zeg het nu omdat ik het gevoel heb dat vandaag eindelijk een beslissing gaat vallen. Maar ik zie hier geen plicht, Alonso. Jullie zullen als vijanden tegenover elkaar staan. Misschien zal een van jullie door de hand van zijn broer sneuvelen. Misschien sneuvelen jullie allebei. Gebruik toch je verstand, Alonso, wat heeft Spanje te winnen bij jou dood of die van Carlos?
Als u zoo redeneert moet niemand optrekken.
Juist. Niemand mag optrekken.
Wij moeten ons maar laten onder den voet loopen.
Ik zeg niemand. Niemand mag een ander onder den voet loopen.
Maar als ze het nu toch doen?
| |
| |
Het is toch mijn plicht, moeder, te strijden opdat recht en orde winnen.
Alonso, ik heb mij vergist. Je zegt dat recht en orde aan jouw kant zijn. Ik heb gezegd: ze zijn aan mijn kant. We hebben beiden ongelijk. Moeder heeft gelijk. Wat is recht? De uitspraak van het volk. Wat is orde? Vrede. Wij willen oorlog en dat is onrecht, dat is wanorde.
Dat weet een kind ook. Dat zijn gemeenplaatsen. Dat is theorie. Maar dat het oorlog is, dat is een feit. En wij willen hem niet, jij niet, ik niet. Maar als ik niet vecht, dan werk ik mee aan den triomf van de vijanden van Spanje. Niemand zal mij wijs maken, dat er een plicht van moederliefde bestaat, die dat verzuim kan excuseeren.
Wat bedoel je toch met je plicht van moederliefde, jongen? Wat is dat? Is dat liefde van moeder, of is dat liefde voor moeder?
U weet wel wat ik bedoel.
Die plichten bestaan niet. Heb ik den plicht jullie beiden lief te hebben?
Neen, dat is geen plicht, dat is natuur. Hoe kan een moeder anders? Het is alleen maar een recht. Men gunt ons het recht geen eigen leven meer te hebben en alleen maar te leven voor onze kinderen, in angst en vrees, slavinnen van onze liefde. En jullie liefde voor moeder? Van zoodra je kunt loopen en alleen eten moeten we u afstaan aan een school, want ge hebt recht op studie en ontwikkeling. Dan komt een jongere vrouw, gij hebt recht op die liefde, wij moeten wijken. Er komt een generaal, hij stuurt u zingend den dood in, voor niets, voor niets. Wij moeten wijken, want wat hebben al die moeders te beteekenen tegenover het vaderland. Wij hebben alleen het recht u lief te hebben en vertrappeld te worden. Als gij zult gesneuveld zijn, voor niets, voor louter niets, zal ik het recht hebben den vervloekten onzin aan te hooren, dat gij gevallen zijt op het veld van eer. Men zal mijn smart eerbiedigen en als de generaal zijn blaadje papier zal afgelezen hebben, zal ik het recht hebben terug te keeren in dit ledig huis en er langzaam weg te teren van verdriet.
| |
| |
Godverdomme!
(Staat op, loopt driftig door de kamer.)
Moeder, daarstraks sprak u anders.
(staat naast hem met gebalde vuisten).
Alonso!
(Alonso staat ook recht.)
Het is mijn feestdag, jongens, zit naast me, komt.
(Ze zetten zich weer en zij neemt wederom beider hand, houdt ze zich even aan de wangen en kust ze.)
Bekommert u niet om uw plicht van moederliefde. Gij hebt zooveel grootere plichten en moeder blijft u toch trouw. Of ge haar slaat of doodt, zij heeft u toch lief. Hoe gij ook terugkeert, in een doodskist, op krukken, zonder beenen, zonder armen, zij heeft u altijd even lief. Maar houdt den generaal te vriend, die baas wil worden in Spanje. Zoolang gij in zijn regiment marcheert ziet hij u niet staan; maar als gij in het hospitaal ligt, loopt hij al even voorbij uw bed en ligt gij onder de heldenzerk, dan leest hij een papier voor u af en noemt u dierbare helden, drukt mij eerbiedig de hand en gaat in het Grand Hotel daartegenover banketteeren. Kijk eens aan!
(staat op).
Moeder, als u niet ernstig wil spreken over hetgeen mij heilig is, hoor ik het liever niet meer aan. Laat ons aan tafel gaan, ons leed en onzen twist vergeten voor één dag, en uw feestdag vieren, den mooisten dag van het jaar van sinds we klein waren.
Ik zeg toch niets anders, Alonso.
Moeder, met uw verlof, neem het me niet kwalijk, maar wat u zegt, dat is vrouwenpraat.
Is mannenpraat verstandiger? Er is een tijd geweest, dat de mannen hun vijand om een beuzelarij vermoordden. Voor elken moord sneden ze een kerf in hun stok en wie de meeste kerven kon laten zien, was de grootste held. Nu weten de mannen in Europa al, dat op eigen hand moorden slecht, maar met velen tegelijk moorden dapper en eervol is. De vrouwen zeggen: met velen tegelijk is nog slechter, nog dommer, nog walgelijker dan alleen. De mannen zullen nog een paar eeuwen noodig hebben om dat in te zien en dan zullen ze juist zoo wijs zijn als de vrouwen altijd geweest zijn.
| |
| |
Kom laat ons aan tafel gaan.
Aan tafel gaan is geen antwoord, Alonso.
Ik wil graag met U redeneeren, moeder, maar zóó niet.
Hoe dan, mijn jongen? Wat ik vertel is toch maar gezond verstand. Ik zeg dat deze burgeroorlog de zelfmoord van Spanje is en dat het krankzinnig is daaraan mee te helpen, omdat anderen het doen. Indien jullie beiden in hetzelfde kamp stonden, zou ik aannemen dat jullie hulp iets bijdraagt tot den triomf van een partij, maar dat jullie de twee legers elk met een man vermeerderen, waartoe kan dat dienen? Hoogstens om den doodstrijd van Spanje nog wat langer te rekken. Is dat gezond verstand of niet?
Carlos heeft toch beloofd bij u te blijven.
Neen, dat heb jij gezegd. En belóófd!
Ik heb moeder die belofte eerst gedaan, omdat ik als zoogezegde jongste den eersten stap wou doen en het jou gemakkelijker maken. Omdat ik er zeker van was dat jij, als ik den stap gezet had, op moeders feestdag haar dat niet zou weigeren.
Altijd hetzelfde. Altijd die perfiede list om van mij een slechten zoon te maken. Ik verdraag dat niet langer.
Alonso toch, een moeder heeft geen slechten zoon, begrijp dat nu eens. Voor mij is mijn kind altijd goed genoeg.
En zijn perfiede list dan, om mijn belofte uit te buiten. Nu kan hij den vijand gaan steunen, ik moet mijn partij in den steek laten.
Je hebt het toch beloofd. Heb ik het je aangeraden?
Je hebt mij niets te raden.
Maar jij hebt je belofte te houden.
En jij je mond, versta je?
Neen. Ik versta niet, dat jij niet wilt herinnerd worden aan je belofte? Telt een belofte voor jou niet, of is dat misschien een algemeen princiep aan jouw kant?
Mijn kant, wat bedoel je met mijn kant?
Dat zullen we uitvechten!
| |
| |
Kom hier, adder, nu dadelijk, hier!
Ziet u, moeder, hij blijft bij u, de goede zoon. Verstaat u zijn belofte nu? Hij wil mij hiér van kant maken, ónder uw oogen. Zoo gaat dat aan zijn kant met beloften. En niet oorlogen, maar sluipmoorden. Kom op!
(Carlos vliegt op hem aan, een geweldige worsteling ontstaat, ruiker valt van tafel. Mevr. Hernandez springt toe, gillend:)
Alonso! Carlos!
(Zij slaat de handen voor de oogen en wankelt nar den zetel. Alonso en Carlos rollen op den grond en trachten elkaar te wurgen. Carlos bevrijdt zich het eerst en knielt voor Mevr. Hernandez.)
Moesje, moesje, vergiffenis moesje!
(snikt met het hoofd op haar knieën. Roept dan:)
Concepcion! Mario!
| |
Vierde tooneel
mevrouw hernandez, alonso, carlos, mario, concepcion
(Oogenblikkelijk springen Concepcion en Mario op het tooneel en Concepcion treedt onmiddellijk in actie. Zij slaat eerst den rechtkruipenden Alonso om de ooren, gooit dan Carlos omver, en gilt:)
Mevrouw! Mevrouw Hernandez!
(Zij vliegt links af, terwijl Mario ontsteld trappelt zonder iets uit te richten, tenzij een ruiker verplaatsen, het tapijt rechttrekken en gedurig tot de half bezwijmde Mevr. Hernandez zeggen:)
Een oogenblik, mevrouw.
(Concepcion komt rechts terug opgestormd met leege handen, maar haar bevelen knetteren:)
Mario! Water! Azijn! Vlug!
(Mario af.)
Een handdoek! Carlos! Een handdoek, loop!
(Carlos af. Alonso nadert moeder, wil haar, achter haar zetel staande, omhelzen. Concepcion duwt hem ruw weg en wijst hem energiek de deur. Alonso af. Mario op met kommetje water en glas azijn. Carlos op met handdoek, maar hij mag niet helpen van Concepcion die het aangezicht bet, terwijl Mario het kommetje vasthoudt waarin zij de handen van Mevr. Hernandez legt. Spoedig opent Mevr. Hernandez de oogen.)
Mevrouw. 't Is niets mevrouw. 't Is al over.
(Lacht
| |
| |
en schreit.)
't Is al over, mevrouw. Zoo, kijk eens, 't is al gegedaan, mevrouw. Een appelflauwte, mevrouw.
(Maakt gebaren naar Carlos, die zich aarzelend verwijdert en naar Mario, die water en azijn wegdraagt.)
Te lang gewacht met het eten. Gaat het al beter mevrouw?
(Tot Mario die weeral daar is.)
Mario, eau de Cologne!
(Mario af.)
Ik heb hem naar zijn kamer gestuurd, mevrouw. Meneer Carlos ook. U moet nu wat rusten, mevrouw Hernandez. Ik ben zoo blij, 't is weeral over. Op uw feestdag zou u nog ziek worden. Gaat het beter mevrouw? We zijn allemaal een beetje neurastheniek in deze tijden, maar 't is weeral over.
(Lacht en schreit.)
Rust nu maar wat, mevrouw.
(Mario op met eau de cologne.)
Hier wat eau de cologne, mevrouw.
Is meneer Alonso op zijn kamer, Concepcion?
(Concepcion raapt ruiker op en zet hem weer op tafel.)
Weet je het zeker? En meneer Carlos?
Ook, mevrouw, ook op zijn kamer. Houd u maar rustig.
Weet je het zeker, Concepcion?
Maar mevrouw, ik heb ze toch opgesloten.
(Lacht.)
Ja! Ik heb ze alle twee opgesloten gelijk toen ze klein waren. Haha, voor mij zijn ze nog altijd niet groot, mevrouw, ik maak er korte metten mee, haha.
Ik wil het zien, Concepcion.
Wat zien, mevrouw? Zal ik meneer Alonso roepen? Blijft u toch zitten.
Ik ga even aan zijn deur kloppen, mevrouw.
Neen, ik ga zelf naar hem toe.
Mevrouw Hernandez, alstublieft, ik smeek u, blijf toch zitten, doe het niet. Ik ga dan in elk geval mee.
(Wil haar ondersteunen.)
(glimlacht.)
Daar is het wat te vroeg voor. Laat mij eerst nog wat ouder worden.
(Af.)
| |
| |
| |
Vijfde tooneel
concepcion, mario
Onthoud nu eens goed wat ik je zeg en vertel geen stommiteiten meer. Als een mensch geprikkelde zenuwen heeft is hij zenuwachtig. Als hij zieke zenuwen heeft is hij neurastheniek. Als zijn zenuwen op een speciale manier ziek zijn, is hij hysteriek.
En als jij je mond niet gaat houden, zul je eens wat zien!
Al vijf en twintig jaar scheldt je mij uit, omdat ik te veel zwijg en nu zou ik geen woord mogen zeggen.
Als je iets zegt, lijkt het op niets. En laat mij gerust. Ik kan mij nu niet met jou bezig houden.
Maar je moet op je woorden letten en in deze oogenblikken tact gebruiken. Als je voortdurend jankt, dat wij allemaal neurastheniek zijn...
Als ik gedaan heb. Ik zeg, als je voortdurend jankt, dat we allemaal neurastheniek zijn, dan beleedig je...
Ik zal nog tegen het plafond springen, ik zal nog tegen de muren oploopen. Heb je nu ooit zoon godvergeten schoolmeester gezien? Zijn we nog niet neurastheniek genoeg? Moeten we stapelzot worden?
| |
Zesde tooneel
carlos, concepcion, mario
(schielijk op).
Waar is mama?
Niet waar, Concepcion, waar is ze?
Wat weet ik ervan? Ik weet niets meer. Moordt elkaar maar uit, ik doe niets meer, ik weet niets meer!
| |
Zevende tooneel
alonso, carlos, nog even concepcion en carlos
(Carlos gaat naar de andere deur, die vlak voor hem geopend
| |
| |
wordt. Hij staat vóór Alonso, die een regenjas op den arm en een hoed op heeft.)
(opspringend).
Waar is mevrouw? Was ze bij u niet? Waar is mevrouw dan? Mario, wat sta je daar te droomen? Waar is mevrouw dan? Lieve hemel, heilige Maria!
(Maria en Concepcion af.)
(tot Carlos, die Mario en Concepcion achterna wil).
Een oogenblik.
(Hij gaat naar de deur in den achtergrond rechts, blijft midden in de kamer staan. Carlos blikt hem over zijn schouder na. Alonso met den rug naar Carlos.)
Mijn besluit is genomen. Ik ga dus.
(Poos.)
Ik zal het haar schrijven.
Alonso, als de scène van daareven je die beslissing heeft doen nemen, vraag ik je vergiffenis. Ik ben begonnen en als jongste, had ik moeten toegeven. Nog iets anders, Alonso. We wenschen geen van beiden dien burgeroorlog. We doen mee omdat we, als er dan toch gevochten wordt, onze zaak willen doen winnen. Maar we kunnen samenwerken.
(Alonso grijnslacht over zijn schouder.)
We kunnen samenwerken, wij. We kunnen de menschen groepeeren die tegen den burgeroorlog zijn. Er zijn er nog veel. Als we snel doorwerken, zullen we beletten dat hun ook de koorts te pakken krijgt. We zullen winnen en aansturen op een waarlijk nationale regeering, waarin alle partijen evenredig vertegenwoordigd zijn. Je zegt dat het laf is thuis te blijven. Dat werk is nuttiger voor Spanje dan vechten en 't zal van ons meer dapperheid vergen.
(Alonso doet twee trage trappen naar de deur.)
Alonso, wat zou er met mama zijn, ik hoor noch Concepcion noch Mario. Ik ben bang dat mama aan 't sterven is.
(haalt de schouders op).
Mama is op haar kamer.
Zul je niet weggaan, terwijl ik even ga zien? Ik ben niet gerust.
We hebben mekaar toch niets meer te zeggen.
(Doet weer een stap.)
Jawel, ik ben niet uitgesproken. Ik zei dat het volgens jouw eerlijke overtuiging laf is thuis te blijven en dat de samenwerking, die ik je voorstel, nuttiger is voor Spanje en van ons
| |
| |
meer dapperheid vergt. Ja, meer dapperheid. Misschien kost ze ons beiden het leven. Alonso, ik zal geen spier vertrekken als ik naast je tegen den muur word gezet, maar ik wil niet op jou schieten.
Die moeilijkheid is opgelost, je blijft immers thuis.
Ik blijf niet thuis als jij gaat. Ik zal mijn Spanje ook tegenover jou verdedigen.
Wat beteekent dat allemaal? Je wilt niet op mij schieten en je wilt wel op mij schieten.
Ik wil dien krankzinnigen broedermoord vermijden, Alonso, dat wil ik, maar als jij er mij toch toe verplicht...
Wij met ons beiden zijn Franco en Azana. Ik wil niet vechten, ik wil vrede. Tot elken prijs. Maar als jij niet wilt, volstrekt niet wilt, moét ik, of ik zou laf zijn.
En een belofte schenden, wat is dat dan?
Alonso, ik heb die vraag niet gehoord. Zeg me, wat moet ik doen om je te doen blijven?
Jij doet wat je wilt, ik doe wat ik moet.
Neem ten minste afscheid van moeder.
Een brief is zachter afscheid dan een omhelzing en moeder's feestdag is al bewogen genoeg geweest.
(Hij wendt zich met een ruk om.)
Maar ik wil afscheid nemen van jou, Carlos, als broer; als soldaat. Als broer moet je weten dat mijn besluit door geen haat of onwil is ingegeven. Ik begrijp jou, ik begrijp moeder. Ik heb met mijn geweten gestreden tot de wanhoop toe.
(Zij staan nu hand in hand. Met de krop in de keel.)
Tot de wanhoop toe.
(Poos.)
Nu spreek ik als soldaat. Misschien zullen we tegenover mekaar staan. Ik zal in jou den broer zien en den vijand. Ik zal je liefhebben en op je mikken.
(werpt zijn hand weg. Gesmoord, vol ontzetting).
Monster! Wangedrocht!
(stram voor hem, de oogen naar den grond).
Carlos, ik heb die twee woorden niet gehoord.
(schreeuwt).
Monster! Wangedrocht!
Als je liefhebbend op mij zult gemikt hebben en je schot zal doel getroffen hebben, dan zul je het elken minuut in je bin-
| |
| |
nenste hooren tot je laatsten snik, al werd je eeuwen oud.
Vaarwel.
(Keert zich energiek om en stapt naar de deur.)
(als hij de klink grijpt, woest).
Als je durft de deur uitgaan, schiet ik je neer van uit het venster.
(lachend).
Dat zal moeder plezier doen. Doe dat mijn dappere broer. Ga naar boven. Kijk het jachtgeweer goed na, dat ik je gekocht heb van mijn eerste ingenieurssolde, toen jij nog doctoreeren moest. Laad rustig het geweer, je hebt al den tijd. Want ik zal wachten op den hoek van de straat, met den rug tegen de brievenbus en ik zal kwansuis de hand op de borst houden. Zoo. Mik op den wijsvinger, daar is het hart, dat je treffen wil. Beef niet en vaar wel.
(Af.)
| |
Achtste tooneel
carlos, concepcion
(Carlos met slap neerhangende armen wankelt hem na, opent de deur, maar herinnert zich moeder en steekt met vluggen stap het tooneel over naar de deur links vooraan, waaruit Conception hem even gejaagd op het lijf valt.)
Mama wacht nu al zoolang op hem. Hij heeft gezegd dat hij dadelijk bij haar zou komen, dat ze maar op haar kamer wat moest rusten, hij kwam zoo. Mama is erg neurastheniek, meneer Alonso moet dadelijk komen. Op zijn kamer is hij niet.
Daarstraks was hij hier toch. Heilige Moeder Gods, Carlos, wat is er, wat heb je, waar is hij?
Weg, wat is weg? Wat beteekent dat? Heilige Maria, wat is er nu weer gebeurd? Hebben jullie gevochten? Is
| |
| |
hij dood? Carlos, je hebt toch... Laat je handen zien.
(toont zijn handen).
Er is nog geen bloed aan.
Ga je nu spreken? Waar is Alonso?
Alonso is weg, Concepcion. De plicht van vaderlandsliefde heeft Alonso geroepen. Alonso gaat strijden voor het vaderland. Want als wij mekaar niet doodschieten Concepcion, hoe kan het vaderland dan leven?? Leg me dat eens uit Concepcion, jij die den mooisten tweeling van heel Spanje opgevoed hebt, jij die ons zooveel sprookjes verteld hebt van de twee kindjes die elkander zoo lief hadden en van ons ander broertje, Jezus, dat op de wereld gekomen is opdat al de menschen elkander zouden liefhebben, jij die al je sprookjes eindigde met: ‘En wat ik jullie vertel is de pure waarheid’, jij die alles wist, Concepcion, leg jij me eens uit: hoe kunnen wij Spanje liefhebben als wij elkander niet doodschieten. Leg mij dat eens uit.
(Hij valt haar om den hals en kermt.)
Leg me dat toch eens uit.
(haar smart vergetend in de zaligheid om den grooten jongen die zich weer bij zijn voedster uitschreit, sussende:)
Na, na zoo een groote jongen.
(Streelt hem de haren, klopt hem zachtjes op den rug.)
Dat doet hij immers toch niet.
En nu ga ik ook, Concepcion. Zonder moeder te zien. Ik durf niet, ik kan niet. Maar geef jij me nog een kruisje. Zooals vroeger.
Omdat ik weg ga, Concepcion. En opdat ik er niet zou nevens schieten als Alonso vóór mij in de loopgraaf ligt. En opdat Alonso, als hij op mij mikt er wel zou nevens schieten. Waarvoor kan een kruisje anders nog dienen, Concepcion, waarvoor kan men anders nog bidden?
Wil je wel eens zwijgen, stouterik! Luister, Carlos, ik weet natuurlijk dat je 't niet meent en Alonso meent het ook niet. Die komt straks terug.
Meen je dat heusch, goede ziel?
Och kom, dat doen jullie toch niet. Ruzie maken ja, en zelfs dat gaat nu veel te ver, maar jullie zijn toch groote verstandige menschen, jullie zijn toch geen wilde beesten.
Carlos, maak me niet ongerust, ik ben al neurastheniet genoeg.
| |
| |
(glimlachend, smeekend).
Geef me nog een kruisje.
Moest je dat meenen, Carlos, moest je dat werkelijk meenen, maar je meent het niet, niet waar.
(Lacht zenuwachtig.)
Neen, jij toch zeker niet.
Wat zou je dan, Concepcion?
(met kracht).
Wat ik dan zou?... Je vervloeken.
Vervloek me dan. Wat kan mij dat nog doen? Ben ik al niet vervloekt? Zijn dat geen vervloekte handen, die hun eigen bloed moeten uitmoorden? Vervloek de heele rots die Spanje is. Ze steekt zoo trotsch vooruit in zee van de Pyreneeën tot aan Gibraltar. Vraag dat de zee er van alle kanten overheen slaat en ze verzwelgt. Al wat er op woont is broedermoordenaar en geeft ergernis aan heel de menschheid. Het verdient met dien molensteen aan den hals...
| |
Negende tooneel
carlos, concepcion, mario
Hij is uitgegaan. Zeg aan mevrouw dat hij uitgegaan is en vanavond terugkomt.
Ja, maar zeg jij het dan zelf hoor, ik durf niet.
En jij hebt altijd zooveel tact, en ik... Wacht, ik zal het...
(Verschrikt.)
Lieve hemel, wat moet ik toch zeggen, Carlos?
Men moet niets meer zeggen. Wat valt er hier nog te zeggen?
Jij bent goed! Ik zal mama zeker van onrust laten sterven. Sta daar niet zoo of je dronken bent. Hou je recht, Carlos en als mama komt, pas op als je nog zulken praat vertelt, want ik luister aan de deur.
Haast je maar wat, en laat Mevrouw niet alleen.
Heilige Moeder Gods!
(Af.)
| |
Tiende tooneel
carlos, mario
Mario, zeg dat ik uitgegaan ben...
| |
| |
Meneer Carlos, ik heb u geen raad te geven, maar als ik u was, ik zou het niet doen. Geen tien minuten. De stad is in rep en roer en mevrouw is zoo ongerust. Ik heb er medelijden mee.
Ik kom terug met meneer Alonso.
Maar wanneer?
(Poos.)
Meneer Carlos, neen, enfin natuurlijk niet, neem me niet kwalijk, maar u gaat toch niet voorgoed weg, niet waar?
Ik zeg je toch, dat ik terugkom met meneer Alonso.
Ach, meneer Carlos, men weet tegenwoordig niets meer, komt meneer Alonso nog terug?
Kom hier.
(Gaat met Mario aan het venster rechts.)
Wie staat daar op den hoek tegen de brievenbus geleund met de hand zoo?
Ja, dat is meneer Alonso.
Hij wacht op mij. Kijk, ik doe hem teeken.
(Hij opent het venster en wuift hem toe.)
Hij heeft het gezien, meneer Carlos, hij doet teeken dat hij al doorgaat.
Zeg dat aan Mevrouw. En ik kom met hem terug.
(Moe af.)
(alleen).
Nooit zoo'n driftkoppen gezien. Hier vermoorden ze mekaar en daar gaan ze samen uit. Maar wanneer het diner hier zal plaats hebben, dat weet God alleen.
| |
Elfde tooneel
mevrouw hernandez, concepcion, mario
(Mevrouw gejaagd maar toch waardig op met Conception, blijft in 't midden der eetkamer staan, kijkt rond.)
Ik zie op je gezicht, Concepcion, dat je me beliegt. Nu is hier weer niemand meer. Als ik je vraag meneer Alonso te roepen en je vindt hem niet op zijn kamer, niet hier, niet in het salon, niet in den tuin, dan zeg je: Mevrouw, meneer Alonso is uitgegaan.
Mevrouw, meneer Alonso was eerst op zijn kamer, dat hebt u zelf gezien. Toen is hij hier bij meneer Carlos gekomen, dat heb ik gezien. Meneer Carlos heeft mij gezegd dat
| |
| |
hij uitgegaan is en straks terug komt. En waar is meneer Carlos nu, Mario? Ik kan het ook niet helpen, mevrouw, dat we allemaal een beetje neurastheniek zijn.
Mevrouw wees u toch gerust. Het is geen twee minuten geleden dat meneer Carlos uitgegaan is.
(Verschrikt gebaar van Concepcion achter Mario.)
Ik was hier mevrouw, ik was bij hem. Hij heeft mij naar het venster gebracht. ‘Mario, zegt hij, wie staat daar op den hoek tegen de brievenbus met de hand zoo?’ Dat was meneer Alonso, goed gezien mevrouw. ‘Hij wacht op mij, zegt meneer Carlos, ik ga hem teeken doen.’ Hij heeft door het venster gewuifd en ik heb heel goed gezien dat meneer Alonso zóó gedaan heeft, om te zeggen, dan ga ik al door. En toen is meneer Carlos hem nagegaan. Dat is de zuivere waarheid.
(kijkt door het venster).
Hoe lang is dat geleden?
Geen twee minuten.
(Mevr. Hernandez haast zich naar de deur.)
Mevrouw, blijf nu toch rustig hier. Die zijn immers samen een verrassing voor u gaan koopen. Die hebben spijt over wat daareven gebeurd is. U kent ze toch, mevrouw.
(Verspert haar den weg.)
Ik zal wel gaan kijken.
Laat me door, Concepcion.
(Af.)
(tot Mario).
Is dat allemaal wel waar wat je gezegd hebt?
Ja, maar, ik weet niet...
En jij laat hem zoo maar gaan.
Ik dacht... Ze wuifden naar mekaar, zóó, in vriendschap!
Ik kan het niet gelooven, ik kan niet.
(Schreit.)
We moeten ook doen of we 't niet gelooven. Schrei niet.
We moeten mevrouw nog feliciteeren. Pas op, hoor, let op je woorden. Vertel het seffens nog eens.
(Schreiend.)
Zoo wuifden ze, moet je zeggen, in vriendschap, als twee broers.
(Droogt haar tranen.)
Haal onze ruikers.
(Mario af.)
Vlug.
(Alleen, schiet ze weer in een schrei.)
Daar sterft mevrouw toch van.
(Voor het portret.)
Ik kan er niet aan doen, mevrouw, vergiffenis, ik kan ze toch niet aan mij vastbinden gelijk vroeger.
(Hoort mevrouw komen.)
Mario, de ruikers.
(Loopt naar deur links af.)
| |
| |
(komt binnen, laat zich doodmoe in den zetel neervallen en staart voor zich uit. Concepcion en Mario op, elk met een ruiker. Concepcion valt schreiend naast haar op de knieën en kust vertwijfeldd haar handen, terwijl Mario hulpeloos met zijn ruiker zich afwendt om zijn tranen te verbergen).
DOEK
|
|