| |
| |
| |
De klokkengieter
Tooneelspel in drie bedrijven
door Antoon Coolen
(Vervolg)
Vijfde Tooneel
maria - barbara
Het tooneel is even leeg. Voor de ruit, in de toenemende paarse schemering en in de hoe langer hoe meer horizontale stralen van de ondergaande hersftzon ziet men maria komen, een meisje van een vijfentwintig jaar. Eenvoudig en landelijk gekleed. Zij heeft een groote, hooge, rijk voorziene ruiker van gele en witte dahlia's. Zij staat een oogenblik met haar bloemen in den gloed van het licht en komt dan binnen door het portaal van den achterwand.
(vlug en bevallig in hare bewegingen:)
Barbara!
(Zij roept luider:)
Barbara!
(Loopt, met gesloten mond neuriënd, een beetje rond te zoeken, en zingt dan met een klare, mooie stem:)
Bàrbàra...!
(toont haar den grooten bloementuil:)
Kijk!
Neem ze gauw mee. Ik zag Paul en hield mij al een beetje
| |
| |
verborgen voor hem. Die bloemen moeten zijn verrassing zijn voor morgen. Gauw. Weg er mee. Zet ze in 't water.
(gaat naar een kast, haalt daar een breede, zijden geweven sjaal uit:)
Hier. Nog een verrassing. Zij is af. Ik heb mij zelf beloofd, dat niemand dat te zien zou krijgen voor Paul het gezien heeft. Ik breek die belofte. Jij hebt toch al lang gezien, hoe ik er mee bezig was. Kijk, 't is af.
(Houdt de das uitgespreid:)
Hoe vindt je zooiets?
Ja. Dat is werkelijk buitengewoon mooi.
(betast de stof, bestudeert en keurt het weefsel.)
Zooals ik eraan gewerkt en geweven heb.
(Neuriet binnensmonds, met voldoening:)
Mooi, hé?
(Blijft er nog even met behagen naar kijken.)
Behalve wat er voor noodig is om het te kunnen, is er ook nog heel veel geduld voor noodig. En toewijding.
Toewijding? Kom, dat valt mee.
(Vouwt voorzichtig de sjaal weer op en doet haar in papier.)
Zoo. Weg er mee. Het moet een verrassing blijven. Mondje dicht.
Over verrassingen gesproken, weet je, Maria, er is een goede tijding, waardoor de verjaardag van Paul nog meer een feestdag wordt.
| |
| |
Meester Andreas heeft de opdracht gekregen voor de Mariaklok.
(pal stil:)
Weet je 't zeker? Hij verwachtte het. Maar hij was er ook zoo bang voor. Weet je 't zeker?
Hij heeft mijzelf verteld, dat hij bericht heeft gekregen.
(laat ingepakte das liggen, komt naar voren:)
Zoo.
(Stilte.)
Hoe... was hij eronder?
Stil. Onder den indruk. Maar in die stilte was hij er vol van.
(Wijst:)
Dààr stond hij.
(kijkt onwillekeurig naar de plaats, waarnaar Barbara wijst.)
(doorgaand:)
Ja. Hij had er zoo vurig naar verlangd.
(naar voren gekomen. Voor zich uitstarend. Zeer zacht en stil:)
O God, ja, dat is een geluk. Geloof je niet?
(onmiddellijk instemmend:)
Ja. Maar wie anders dan hij, Maria, had die klok moeten gieten!
Het schijnt, dat hij zich den laatsten tijd vijanden maakt. Hij zegt soms van die dingen, die de menschen niet altijd verdragen. Maar wat doet het ertoe. Er is niemand, die zulke klokken kan maken als hij.
(Lachend:)
En als, misschien, later, Pàùl!
| |
| |
Zóó vol als hij ervan was. Hij sprak over den avond toen zijn vader zijn handen heeft gezegend voor het werk.
(heeft daar veel aandacht voor:)
Ja?
(wandelt langzaam naar het groote raam, dat vol gloed is van de ondergaande zon, zij staart stil naar buiten.)
(zacht:)
En over dien anderen avond, toen jij hier als een kindje binnenkwam.
(kijkt snel even naar Barbara om. Dan staart zij weer door het raam.)
Een herfstavond als deze, waarop de zon doorbrak.
(Stilte.)
(andere toon:)
Toen jij hier eenmaal in huis was, begon hij nog zooveel vuriger te bidden en te verlangen naar een zoon. Die groote Paul van nu. Hij kostte een zwaar offer. Maar zijn kleine handjes waren er al een troost voor. Het was net alsof Paul's moeder daar het leven voor gegeven had. Daar stond meester Andreas, na de begrafenis van Paul's moeder, naar te kijken, naar die handjes.
(Zacht:)
Die zullen toen... die zullen toen geheiligd zijn geweest voor hem.
(Stilte.)
Net als je er vól van bent, hoe mooi het in het leven is, wordt je er aan herinnerd, hoe droevig en zwaar het leven kan zijn.
(opgewekter:)
Jij bent voor het ergste lot van de weezen gespaard gebleven, Maria. Je hadt een gezegend thuis.
| |
| |
(kort:)
Neem mijn bloemen, Barbara. Paul komt.
(met de bloemen af, links.)
| |
Zesde Tooneel
maria - paul
(jonge man, krachtige figuur, jeugdfrissche en prettige verschijning, in werkkleeren. Opgestroopte mouwen:)
Dag Maria.
Ik heb uitgezien over den weg. Of je niet kwam. Maar ik zag je niet komen.
(Gaat achter de werktafel, neemt daar nonchalant papieren op. Kijkt ze in. Zijn aandacht wordt getrokken:)
Hoor! Voor Maria. Ik heet Maria...
(kijkt, een beetje verschrikt, op.)
(doorgaande:)
Dat is echt vader. Hij houdt zich nu al met de inschriften bezig voor de kathedraalklok, waarvan het nog lang niet vaststaat, of wij... of wij die gieten zullen. Hij loopt zoo graag op de verwezenlijking van zijn vurigsten wensch vooruit. In de werkplaats loopt hij soms zoo met gesloten mond te brommen, te zoemen en te neuriën, een hoofdtoon en accoorden: h, cis, dis, e. Die klok, zegt hij, zal ik ééns maken, eens, mijn jongen.
(Een beetje eigenwijs:)
Vader is te benijden. Hij heeft bijna net zooveel jeugd als jij en ik.
(Kijkt weer in de papieren:)
Voor Maria. Ik hoop eens een klok te gieten, die zoo heet.
| |
| |
Zou je dat zoo graag doen.
Ja. Zoo graag zou ik dat doen. Als vader zich nou maar niet langer verzette, en mij nou maar eens vrij liet, om zelf een klok te maken en te gieten. Ja, als hij dàt nou maar eens deed. In een boek, dat vader heeft liggen, las ik, dat dit zoo wonderbaarlijk is, dat in de klokken de kunst is uitgevonden, om door één klepelslag in één en dezelfde minuut in duizend verschillende harten een en dezelfde ontroering te verwekken. Daar is geen muzikale toon, die een hoogeren graad van uitwerking kan hebben.
(In een jonge vervoering:)
Ik hoop ééns een klok te gieten, die met één klepelslag in de harten van duizend verschillende menschen verkondigt: ik heet Maria!
(Komt bij haar. Met plechtigen aanhef:)
Eéns...
(lachend, bootst zijn toon na:)
Eéns...
(Andere toon:)
Ja, toe, ik weet het al, eens was er...
(snel:)
O, maar deze geschiedenis zou niet in het verleden, maar in de toekomst liggen: eens-zal-er-zijn...
Een jongen, die jarig is. En dat zal morgen al zijn.
(een idee:)
Zie je, Maria. Daar moet vader toe over te halen zijn, om mij op mijn verjaardig dit geschenk te geven en mij te beloven, dat ik de eerste de beste klok, die dit jaar gemaakt zal worden, mag gieten.
| |
| |
(zacht, en met een eventjes merkbare ontstelling, die aan Paul ontgaat:)
De eerste, de beste?
O, dat hij dat zelf zou hooren, hoe mooi mijn klok zou zijn. Ik heb er met Anselmus over gesproken en die zou het ook graag willen.
Waarom bespreek je 't met Anselmus en met mij, en niet met hem?
Dat is waar. Als we iets hebben, ook in de werkplaats, dat we van hem gedaan willen krijgen, dan bepraten we dat altijd onder elkaar. Maar niemand vraagt het aan hem. Het is net, alsof hij zoo iets om zich heen heeft getrokken, waar je niet door heen komt.
(Fel en driftig:)
Maar ik zal er tóch eens doorheen breken.
Maria, en tóch begrijp je niet, hóé ik hem bewonder.
(Zacht:)
En hoe ik kan sidderen, als ik zijn klokken hoor.
Ik wou, dat ik hem kon overhalen, dat hij je morgen het geschenk gaf, wat je het liefste hebt.
Als ik het niet kan, zou jij het dan kunnen?
| |
| |
(Opgewonden:)
Maar ik geloof tóch, dat ik het vraag... Ik geloof, dat ik het vraag... Op den man af.
En in het geschenk dat je van mij krijgt, daar stel je geen belang in?
(met warmte:)
Ja toch. Hoe kun je dat zeggen!
(neemt het papier met de sjaal, haalt de sjaal eruit:)
Hier. Je mag het morgen pas weten. Maar ik heb geen geduld. Noù mag je het zien.
(Houdt den doek ineens breed voor hem uit:)
Hier. Hoe vindt je zooiets.
Je moet het jullie mànnen een beetje uitleggen, dat je zoo iets waardeert. Ik heb dit draad voor draad en kleur voor kleur voor je geweven.
(Slaat hem den doek om den hals, schikt en plooit:)
Daar heb ik meer dan honderd uren aan gewerkt. En iedere draad kreeg een gedachte voor je mee. En iedere kleur een zucht.
(Met grappige nuchterheid:)
En die zuchten waren soms heel zwaar. Want ik verzeker je, dat het dikwijls moeilijk was, om er mijn geduld niet bij te verliezen.
Hoe dank ik je Maria, voor al die uren, en al die gedachten.
(Stiller, kijkt haar aan, vroolijk:)
En voor al die zuchten.
Nou is dit geen verrassing meer voor je. Gelukkig, dat ik
| |
| |
tenminste nog een andere verrassing voor je heb, waar ik net mee ben thuis gekomen. Die krijg je echt niet te zien voor morgen!
| |
Zevende Tooneel
maria - paul - barbara
(komt met de bloemen, die Maria medegebracht heeft, naar binnen:)
Ik wilde ze in de kelder zetten tot morgen vroeg. Maar ik vind geen vaas, die groot genoeg is...
Maar mijn goeje, domme Barbara, had ze dan in een kan of in een emmer gezet!
Nee maar, Barbara, hoe kom jij aan zóó'n feestbouquet! Daar moet toch een vaas te vinden zijn, waar ze in passen. Geef hier, dat ik je er mee help.
(Neemt haar de bloemen af, Barbara, verlegen om haar fout, gaat met hem mee, na een wanhopig gebaar tegen Maria. Beiden af, links.)
| |
Achtste Tooneel
maria - andreas
(staat nog even, lachend, Barbara en Paul na te kijken. Dan nadert zij, droomend, de schouw. Zij staat even gebogenhoofds. Dan heft zij het hoofd op en kijkt door de ruit naar het laatste zonlicht. Hierbij ontmoet haar blik dien van meester Andreas, die stil naar haar kijkt en dan binnenkomt.)
Ik dacht aan je, Maria. En het is, alsof je door hier te zijn, antwoord geeft op mijn gedachte.
| |
| |
Ja, Paul zal het straks ook van mij hooren. Maar jij zult het 't eerst hooren.
(naar haar toe:)
Wij kunnen ons voorbereiden op het gieten van de groote klok voor de kathedraal. Ik heb de opdracht gekregen.
(Stilte.)
Nee. Die opdracht moest u krijgen. Wien anders dan u kwam ze toe.
Wij krijgen niet altijd wat ons toekomt.
(Naar zijn werktafel:)
Ik heb hier al een paar teekeningen liggen. De klok wordt versierd met bloemen en ranken, met letters. En met een afbeelding van Maria Onbevlekt Ontvangen. Ik heb ook een paar teksten voor de inschriften. Daar plaatsen we een kruis aan vooraf, zooals ze dat in de middeleeuwen deden. Ja. En die teksten. Hoor, hier is de naam van de klok: Voor Maria: Ik heet Maria.
(verbaasd en gehinderd:)
Wisten jullie dan....?
Nee. Paul las dat toevallig. Hij las het lachend, omdat u zoo vooruitliep op de verwezenlijking van uw wensch.
Zoo. Las hij dat lachend.
(Gehinderd:)
Ik vind het jammer, dat ge den naam van de klok van Paul dus al gehoord hebt.
| |
| |
(lachend:)
Kom. Wat doet er dat toe.
En hij heeft dat in mij opgemerkt, dat ik vooruitloop op de vervulling van mijn wenschen? Zoo zoo!
(Goedaardig:)
Ja, als je kind, je kind, al zoo'n opgeschoten knaap, een jéugdige jonge man wordt, dan sta je daaraan bloot, dat je eigenaardigheden ontdekt worden.
(Lachend:)
Ja, juist dat vooruitloopen op de vervulling van zijn wenschen! Hoe vindt je 't, dat die klok nou jouw naam heeft?
Den naam van mijn patrones.
Ja, ja. Van jouw patrones. Maar ook jouw naam. Het zal een wonderlijk mooie, groote klok worden, Maria.
(Lichtelijk vervoerd, maar eenvoudig:)
Zij zal haar intocht houden tusschen de wolken, tusschen de sterren zelf. En daar zal ze over de wereld zingen met die reinheid en met die majesteit van haar toon in den stroom van zijn accoorden. Dat is nu een stem van de aarde, die daar boven zal klinken.
(Zeer verheugd:)
Die te maken!
Maar zij zal toch de bode moeten zijn van bóven, die de menschen op aarde aan den hemel herinnert.
Ja, natuurlijk. Je kunt zoo allerlei van de klok zeggen. Maar daar, midden in den wind van haar hooge toren, en hóé kan het waaien in de galmgaten, daar blijft die klok toch iets van mij. Haar klank die blijft van mij. Die heb ik geschapen.
| |
| |
(Iets van haar afgewend, voor zich uitstarend:)
En dat lied zonder woorden, dat wil ik hooren voor mijzelf als het zingen van jouw naam: ik heet Maria.
(Stilte, hij gaat weer naar zijn werktafel, neemt daar weer papieren op.)
En behalve dien naam, krijgt de klok nog een inschrift.
(Leest:)
Me resonante pia, da prospera Maria, amen. Dat weet je niet, wat dat zeggen wil?
Als ik klink, geef gij dan geluk, Maria, dit zij zoo.
(Er trilt een merkbare maar mannelijk beheerschte bewogenheid in zijn woorden:)
Je sprak van den hemel, waaran de klok de menschen herinnert. Als ik ze hoor herinnert ze mij
(zacht, oogen even gesloten:)
aan mijn hemel, aan mijn geluk, aan mijn huis, waar ik haar goot en probeerde den liefsten klank van dat huis er in te doen doorklinken.
(buigt diep het hoofd:)
(Het is meer en meer gaan schemeren en het wordt donker. - Lange stilte.)
Heb je gehoord, wat ik zei?
Ik hoor je zoo weinig meer zingen, Maria.
Ik heb zoovele uren moeten weven op mijn kamertje den laatsten tijd. En daarbij moest ik mij stil houden.
Ja jij. Jij voor jou maakt ook mooie dingen. En je maakt ze zoo stil. Ze hebben geen geluid.
| |
| |
(zacht:)
Neen. Dat hebben ze niet.
En wat weefde je in al de uren, dat je niet zong?
Paul zijn verjaardaggeschenk.
(Stilte.)
(gaat achter de werktafel weg naar het raam.)
Zoo. Ja. Je bent een goede, toegewijde zuster voor hem.
(Stilte.)
(nog van haar afgewend:)
Nietwaar? Je bent een goede, toegewijde zuster voor hem?
Hoe kan ik zeggen, of ik iets goed doe.
(kijkt even naar haar. Gaat dan toch in op haar ontwijkend antwoord, vriendelijk lachend:)
O, die bescheidenheid!
(Ernstiger en dadelijk sterk van toon:)
Zeker kan een mensch zeggen, of hij iets goed doet. Als ik mijn klokken hoor, zij zijn een legioen, ja, dat is de hooge zedelijke voldoening die een màn die wat kàn, de voldoening, die een man, die wat schóóns op de wereld kan maken, van zijn arbeid heeft.
Maar goedheid en toewijding...
Daar zit goedheid in. De goedheid van de honderden, van de duizenden klanken, die hier
(Slaat krachtig op zijne borst:)
die hier geketend liggen,
| |
| |
(Hoofd omhoog, vervoerd, eenvoudig:)
en die ik in de klokken bevrijd tot het zingen van het lied, hoog als de wind boven de aarde. En toewijding. Een klok heeft de toewijding van dagen en nachten. Van àlles! Ik geloof, dat er niets is, wat ik niet zou opofferen, als dat moest, om een nog mooieren klank te krijgen.
Dat moet je niet zoo zeggen. Voor het schóóne, het hooge...
(hij houdt plotseling en opvallend in, dan zachter:)
Want een klok heeft een ziel.
Ja, dat zegt men zoo bij wijze van spreken.
Nee, Maria, jij vooral moet dat goed begrijpen, een klok heeft wel degelijk een ziel.
Toch niet zooals een mensch. U zoudt toch niet een mensch voor een klok opofferen.
Dat offer wordt niet gevraagd.
U zoudt er Paul toch niet voor opofferen.
Dat offer wordt immers niet gevraagd. Dat is al te gek. Waarom noem je Paul? Waarom noem je juist Paul?
Ik noemde wat u het liefste is.
(Stilte.)
(is gaan zitten, leunt het hoofd in de handen, armen op de knieën, nadenkend, zacht:)
Wat is ons het liefste.
| |
| |
(Stilte.)
Jij, met je goedheid en je toewijding. Waarom zou je er niet over spreken. Die heb je als een zuster voor Paul, niet waar?
(bedroefd:)
Ik probéér goed en toegewijd te zijn.
Voor hem. Voor u. Voor allemaal in huis. Hier in huis, waar ik toch maar...
(zacht:)
Waarom noemde je juist Paul! Waarom noemde je niet je zelf. Want je bent als een zegen in den avond hier gekomen. Dien avond. Als ik je, nu je zooveel uren hebt geweven, vragen zou, om weer te zingen, zul je dan zingen? Soms zong je, en dan hield je je hoofd achterover en dan zag ik je keel... je keel, die zag ik trillen...
(buigt het hoofd en gaat verder van hem weg staan.)
Je moet opnieuw zingen. En die klank zal in de accoorden van mijn klok klinken. Dan zal ik haar verstaan als zij zingt: wanneer ik klink, geef gij, goede Maria, dan geluk.
Geluk.
(Laat zijn stem dalen, zacht:)
Dat zij zoo.
Geluk. Terwijl ik alleen maar bang word.
(Lange stilte. - Het wordt donkerder en donkerder.)
(zacht:)
Zie eens, hoe donker het wordt.
| |
| |
(staat op, gaat naar zijn werktafel, ontsteekt de lamp, die een warm en klaar licht verspreidt. In dit licht gaat hij zitten, hoofd in de handen.)
(Stilte.)
(staat roerloos, als een beeld, het hoofd gebogen.)
| |
Achtste Tooneel
maria - andreas de koninck - paul
In de stilte komt PAUL binnen, de sjaal nog om, de bloemen in een kruik, die hij neerzet op de tafel. Hij is even verrast, kijkt van de een naar de ander. Dan, met een lachje, herstelt hij zich van zijn verwondering.
Kijk. Wij hebben een vaas gevonden. Ik onthoud me het gezicht van die bloemen niet tot morgen, Maria. Zie eens, hoe helder ze zijn. Zoo helder dat ze bijna licht geven. Laat ons vanavond ook iets feestelijk hebben.
(doet halsdoek af, spreidt hem voor zijn vader open:)
Dat is Maria's geschenk, vader. En wij met onze grove oogen, wij, die alleen maar ooren hebben, wij zien misschien niet, wat een kunstwerk van kleuren en draden dit weefsel is. Kijk toch eens, hoe mooi!
(zacht, instemmend:)
Ja. Dat is waarachtig mooi.
Nu moet u niet ten achter blijven, vader. Waarom zou ik er zonder u, buiten u om, met anderen over praten, en er niet rond voor uitkomen tegenover u. Nu moet u niet ten achter blijven. Ik had gehoopt, dat het gebeuren zou toen ik een-en-twintig werd. Toen gebeurde het niet. Nu vraag ik erom. Nu wacht ik niet langer. Nu moet u zeggen, dat ik een klok mag maken en gieten.
| |
| |
(Stilte.).
(leunt weer het hoofd in de handen).
Zij zou mooi zijn. Net als een orgel. En het zou bruisen en dreunen in de muren van den toren, waarin zij zou hangen. Ik zou haar hebben gemaakt.
(Stilte.).
Nee, jongen. Dring daar niet op aan. Je tijd komt.
Je tijd komt! Hoe lang wacht ik al niet!
(staat op, komt naar hem toe:)
Je tijd komt. Ik heb nu den mijne. Jij krijgt eenmaal den jouwe. Klokken groeien langzaam. En klokkengieters groeien langzaam tot hun taak van jaren en jaren. Maar niet, om, als ze nauwelijks begonnen zijn, plaats te maken voor hun zonen. Dan zou er nooit goed en groot werk tot stand gekomen zijn. En het getuigt ook niet van den echten eerbied voor het werk van je vader, als je 't hem, zoo gauw je even komt kijken, uit handen wilt nemen. Het getuigt van meer eerbied, als je 't hem in handen lààt!
Maar ik wil u niet het werk uit handen nemen. Als ik nu maar eens één klok...
Ook niet één klok. Voorloopig heeft iedere klok haar eigen groote plaats in mijn leven. En daarom ook in het joùwe, als mijn werk. Dat zul je later inzien, als je van al die klokken je studie gaat maken en als ze je voorbeeld zijn.
(Hartelijk:).
Om te probeeren het nog weer beter en zuiverder te doen. Zooals dat moet. Denk eens aan, jongen: nu bijvoorbeeld. Nu heb ik de opdracht gekregen, om de groote Mariaklok voor de kathedraal...
| |
| |
(verrast:)
Wàt! Hebt u de opdracht gekregen? Dat was dan de verrassing, waarover Barbara sprak. En ik, die dacht, dat ze er misschien iets van wist, dat u toestemming zou... Maar dat is net zoo mooi!
Ja. Die opdracht heb ik gekregen.
(Recht overeind:)
En die klok, kind, als die eenmaal, afgekoeld, uit de gietkuil zal zijn gegraven en haar reis naar de wolken en den wind zal beginnen, dan zal dat de reinste en de schoonste tusschen haar zusters zijn. En de zuiverste in de harmonie van haar tonen.
(in een gedachte, die hem meesleept:)
Vader! Die Mariaklok...
(Hij kijkt naar Maria, die het hoofd opheft en hem toelacht.)
(vervoerd:)
Ja, die harmonie. Dat geheim van de klok, waardoor ze zinnebeeld wordt van alle volkomenheid en schoonheid.
(Handen krachtig op de schouders van zijn zoon.)
Zie je, jongen, zoo'n klok. Dat is niet om den klank van het metaal. Neen. dat is iets hoogers. Dat is iets, wat uit onzen geest en onze ziel opklinkt. Die moeten we er aan geven, opdat ze het geheim en de ziel van de klok zijn.
(Bedenkt zich, aarzelt. - Stilte.)
(innig, met aandrang:)
Vader.
(Stilte.)
(met aandrang:)
Vader, die Mariaklok, laat mij die gieten...
| |
| |
(verbaasd, maat goedhartig, zich van zijn zoon afwendend:)
Kom, jongen, je weet niet, wat je vraagt.
Dat weet ik wèl, nietwaar Maria? Dat weet ik juist wel. Als je nou een vurigen, een allerhoogsten wensch hebt, aan wien kun je die nu beter en met meer vertrouwen zeggen dan aan je vader, die dien wensch kan vervullen. U sprak van een zinnebeeld. Laat de eerste klok, die ik in mijn leven gieten zal, de klok zijn die zingt: ik heet Maria. Dat zou voor mij een zinnebeeld zijn.
(wendt zich met een ruk naar zijn zoon om. Hij kijkt den jongen dreigend aan. Vervolgens kijkt hij naar Maria. Dan vraagt hij somber:)
Waaróm?
(verlegen en verward:)
U sprak van een zinnebeeld. Als u het niet begrijpt, stem u het dan tóch toe. Maar u begrijpt het wel. Daarom zult u trots en eerzucht en alles opzij zetten. Niet waar, vader? Ik weet zeker, dat u dat zult willen doen.
Trots en eerzucht opzij zetten. Terwille waarvan?
(zacht, bedeesd:)
Terwille van... Terwille van Maria en mij.
(komt tusschen beiden in staan:)
Terwille van Maria en jou?
Ja. Dat moet toch eens uitgesproken worden.
(Lange stilte.)
Dat moet eens uitgesproken worden? Ik begrijp jullie niet.
(zacht:)
Het is immers zoo eenvoudig.
(Lange stilte:)
| |
| |
Laat dat uw zegen zijn. En met dien zegen zal ik geduldig wachten, om later uw werk over te nemen. Toe, Maria, vraag jij het ook.
(haastig:)
Nee. Laat Maria dat niet vragen.
Jawel. Zij vraagt dat toch. Zij vraagt dat samen met mij. Wij vragen dat samen.
(wil ja zeggen.)
andreas
(voorkomt dat met een krachtig, kort en bondig:)
Néén!
(Stilte.)
Het is genoeg. Ik weiger.
(Stilte.)
Geen woord meer hierover. Die klok maak IK. Die giet IK. IK! Ik ben de eenige, die dat kan.
Gaat tusschen hen beiden vandaan langzaam naar zijn werktafel, staat daar achter de lamp.)
Wat gebeurt er hier!
(Stilte. Hard:)
Wat gebeurt er hier!
(Stilte. Fel en als overspannen:)
Ik zit hier achter de bosschen in mijn huis verborgen, met het geheim van mijn klokken, dat ik alleen ken. IK! En dat geheim is mij heilig. Hoor je? Heilig! Achter die bosschen verborgen is voor mijn oor een klank geboren.
(Vervoerd:)
Die is het symbool van de hoogste idee, die ik heb. En die zal de ziel van mijn schoonste kunstwerk zijn. Dat wilde ik jullie beiden zeggen: jou, Paul, die het werk van je vader te eerbiedigen hebt. En jou, Maria, naar wie de klok zal heeten, die ik giet met jouw naam.
| |
| |
(verbaasd van de een naar de ander kijkend, fèl:)
Maar ik. Als ik nu eens vraag: wat gebeurt er hier?
(woest:)
Je hebt niet te vragen naar wat je met je kinderverstand niet begrijpen zou. En je hebt geen rècht te vragen.
(driftig, luid:)
Maar als ik het tóch vraag!
(gebiedend, hooghartig:)
Dan zal ik je plaatsen op de plaats waar je hoort, die van een kind, dat te gehoorzamen heeft als je vader zegt: zwijg!
(wanhopig:)
Maar ik zal tóch...
(donderende vuist op tafel:)
En nu houd je je mond!
(Lange stilte.)
(buigt het hoofd:)
Dit alles mag niet gebeuren bij deze klok. Het is net als een zonde.
(is verbleekt en wankelt op haar beenen. - Lange stilte.)
(zacht:)
Nu wil ik, dat jullie mij alleen laten.
(Lange stilte.)
(na eenige aarzeling, gaat naar Maria. Zij gaat samen met hem heen naar deur links. Voor zij de deur bereikt hebben leunt Maria tegen Paul aan. Men hoort haar zachten, met inspanning van alle krachten bedwongen snik. Beiden af).
| |
Negende Tooneel
andreas de koninck (alleen.)
Als Paul en Maria weg zijn gaat andreas zitten. Hij leunt het hoofd in de handen.
(fluisterend:)
Een zonde?
| |
| |
(Stilte.)
Net als een zonde.
Hij neemt papieren. Laat ze weer vallen. Keert zich met zijn stoel om, half naar het donkere raam gekeerd.)
| |
Tiende Tooneel
andreas de koninck - anselmus albrecht
(komt binnen van rechts:)
Het is avond. Ik heb de werkplaats gesloten. Ik ga naar huis.
We zullen moeten laten kappen in het bosch, om dennenhout te krijgen voor onzen oven. Er zal heel wat noodig zijn.
Ik zal morgen het beeld van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen op het consoletje tegen den schoorsteen van den oven plaatsen. En er het licht voor ontsteken.
Ja, Anselmus, zorg voor alles.
Dan brandt dat licht van begin af aan gedurende het heele werk aan de klok.
Want je bent nooit zeker. Nooit zeker.
(verveeld:)
Kom, Anselmus!
Morgen wordt met het ontruimen en het uitgraven van den gietkuil onder den oven begonnen.
| |
| |
(Stilte.)
En dan hoop ik, dat we gauw aan het bouwen van de kern kunnen beginnen.
(zacht:)
Wij zullen daar gauw aan kunnen beginnen.
Dan ga ik.
(Gaat naar deur rechts.)
Goeden nacht, meester Andreas.
(af.)
(Stilte.)
In de stilte steekt met een plotselinge windstoot een herfststorm op. Na een herhaalden windstoot klaagt de wind om he huis. ANDREAS staat van zijn stoel op. Hij komt voor het donkere raam staan. Na eenige oogenblikken sluit langzaam het scherm.
EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF
|
|