Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Verzen
| |
[pagina 192]
| |
Het is geen ongeschonden hoop, geen sterk geloof,
slechts deze wet die God heeft in ons hart geschreven:
‘Gezegend is het vuur dat ik in u nooit doof
en 't bloed dat ik een donker gloeien heb gegeven.’
Al benedijden wij of vloeken wij dit lot:
het bloed gebiedt. Al kunnen wij den last niet dragen
dan kruipen wij door 't spoor, dat leidt tot waar ons God
zal wachten in de nacht, aan 't einde onzer dagen.
Daarom gaan wij als Machabeeën in de Dood,
en onder 't krochen van de pijn bezingen wij dit Leven.
Dat God de zielen spare, die tot hunnen stervensnood
aan deze wet, die Hij hun schreef, zijn trouw gebleven....
| |
[pagina 193]
| |
II
| |
[pagina 194]
| |
ons schuin en starrelings in d'oogen heeft geschenen
en zilverwebben in de morgenlijke dauw van 't leven spon.
Maar reeds in 't prille licht stond d'Engel roodbeschreid te weenen
omdat de Zonde op het akkerland slechts roode netels won.
Nu bergen wij de schaamt' van gore zondenhanden
in 't onberoerd geheim: der blauwe nachten schoot,
als zochten wij de rust tegen de kille wanden
in 't diepste scheepsruim van een lichtloos-donkre boot,
die vaart door sterrendoode nacht naar al verloren verten
waar zee de booten met gebroken mast in hare diepten vangt.
O sidderende nacht, vang ons als opgejaagde, trappelende herten
wanneer in 't lokkend net der verten ons de koele Dood omprangt.
|
|