Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Eer wij, boeren, ontwakenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 185]
| |
koren in de retorten der geneverstokerijen worden gedistilleerd. De makelaars der graanbeurzen zitten bij de hoeren, maar onze boeren buigen hun strammen knie alleen voor U, omdat Gij machtiger zijt dan graaf of kasteelheer, rechtvaardiger en vrij van schraperig winstbejag. Het koren welt en zwelt naar de grillen van de zon. Het ruischt door het donkere trappistenbier van de KluisGa naar voetnoot(1), het roept de onmetelijkheid der graanvelden op, als het geplet wordt en verguisd door den molensteen of gekneed in den trog. De geur van het koren hangt in de kleeren van jong en oud, en boven den wuivenden kroezelkop van iedere blozende boerenmeid. Het koren heeft zijn romantiek, als het schalksche maanlicht bij zomernacht glunderend door de mooie halmen de parende geliefden bespiedt, als de schichtige haas uit den polk van warmen slaap opschrikt, of als de zilveren mist druilt boven de smorige stallen.... Het koren riekt naar het zweet onzer boeren en naar de mildheden van klammen dauw en frisschen regenslag. Het koren is een stuk van ons zelf, het leert den dichter knielen op zijn hart en verlangens....
Maar de werkelijkheid van deze kermis was die van alle jaren. De kerk rook naar wierook, zweet en nieuwe toiletten. Op het hoogzaal zaten de traditionneele speelvogels te geeuwen en naar het vrouwvolk te kijken. Theo zag Nest achter Anna zitten. Hij wist hoe hij heel de hoogmis over zijn handen staren zou naar haar ranke gestalte, hoe hij haar bewegingen beluisterde en verbeidde. Anna rook trouwens de aanwezigheid van Nest. Ze voelde zijn oogen branden op haar rug en wist hoe zijn warme blikken en verbeelding rusten bleven op haar blanken hals. Daarom streek ze met bedwelmend gebaar haar golvend kapsel op zij. Ze bespiedde haar trekken in het spiegeltje van naar handtaschje, zag het rood van haar lippen: een bloeiende roos, waarin als opalen het glanzend glazuur der fijne witte tanden. Anna wist hoe schoon zij was, hoe bij het omkeeren der | |
[pagina 186]
| |
stoelen honderden oogen op haar waren gevestigd, hoe zij verlangens en begeerten opriep als bloemen, hoe gelukkig of teleurstellend haar verschijning vanavond wezen zou op de bals en dansgelegenheden, waar de ouderen van jaren hun strammen hals zouden rekken over hun pint en de knapen in hun romantische puberteitskrisis stiekum de vormen van haar slanke gestalte bespieden zouden. Ze had zich overigens weken bewonderd en bespiegeld: haar glimlach, haar wangen, haar naakten schouder. Ze wist zelfs hoe Tanke haar menigen keer door het sleutelgat beloerde, maar vermoedde nimmer dat de ongelukkige zich de handen ten bloede beet omwille der vleeselijke opwelling. Toen ze de kerk verliet, voelde ze zich door honderden blikken gedragen. Ze liep dicht tegen het klatergoud der draaimolens en versnelde opzettelijk haar stap, omdat ze wist hoe sierlijk haar mooie beenen aldus gespannen stonden in haar engen rok. Aan het Kloostergangsken had Nest haar verschalkt. Er waren overal menschen met spottende blikken. Daarom dierf hij haar wellicht niet eens de hand reiken, zei ze. Tusschen een paar zinnen in over het weer besprak hij een dans. - Als ge niet zat zijt, antwoordde ze kort. Ze wist dat hij omwille van haar schier geen bier aanraken zou. Hij monkelde: vandaag wordt alles weer zooals voorheen. Op zijn eentje wandelde hij verder door het groen der beemden en zag in iedere bloem de teere mond, die zoo dikwerf zijn milde droomnachten heeft vastgeboeid. En ongeduldig telde hij reeds de uren, welke hem van den avond scheidden. Doch ook deze kermisavond liet niet op zich wachten met zijn songs en walsen, gedragen door orgel, orkestrion of pick-up, terwijl het kleine freele zomerliefje in verrukking staart naar het gesloten stoere mannengelaat, dat zich heden over haar heeft ontfermd. Het voelt de zindering van licht en muziek ruischen in de plooien van haar schitterend satijn. Haar kleine voetjes raken amper nog het glimmend parket. Weken werd deze droomavond verbeid. Nu is hij bedwelmende werkelijkheid met de dreunende zilveren orgelpijpen, met warme | |
[pagina 187]
| |
blijde stemmen en romantische bierwalmen: ons dorp danst. De krachtige sierlijke koppels glijden langs de spiegelende wanden; de teere meisjes weten de vaste boerenhand als een prangenden gordel om haar middel. Onder de geheimzinnige fluistering van korte verhitte zinnen ontluikt haar gelaat: één frissche roos. De neuskam van den kloeken man glijdt rakelings langs haar smachtenden mond; de oogen zijn als de lampen zoo helder. Bedwelmende aromen wellen op uit de golving van haar weelderige haar. Hij ziet met onnoembaar welbehagen het bosje maagdeliefjes op de welving van haar jeugdigen boezem. Zijn strak gelaat vervlakt tot mildheden in dezen roes, nu de hardheden en beslommeringen van het leven weer verre zijn. Haar zilveren lach rinkelt tot in het diepste van zijn donker gemoed. Als de bierkroes hun droge lippen heeft verkoeld glijden ze weer in den ring, tot het zweet met dikke droppels parelt aan zijn breede voorhoofd of in haar mooien hals. Zijn woorden bloeien lijk gedichten. Zij voelt alleen nog haar warme lichaam wiegen in zijn sterke armen, maar ze weten buiten den koelen sterrenhemel, het koren en de zoele beemden.... Ook in de herbergen werd en gedanst, in ‘De Kroon’ door de stijve burgerij, door de huw- en onhuwbare dochters, onder het verschrikkelijk toezicht van de onuitstaanbare schoonmama's in spe, in ‘Het Kapiteintje’ door jan en alleman, ook door de gesminkte stadspopjes, die toevallig op villegiatuur zijn, zoogezegd om te voldoen aan de eischen der hygiëne, aleas de sex-appeal. Anna zag Sonja dansen in de armen van Théo Martens, zag haar fijne rythmische bewegingen, hoorde den rinkelenden lach zinderen over de tanden als glimmende toetsen van elpenbeen, wist de oogen hunkerende vraagteekens aan den sierlijken woordenschat van Théo geboeid. En ranker, leniger, liet Anna zich drijven als een blanke, zwevende nimf in de krachtige armen van Nest, sloot de oogen van verrukkelijke opwelling. Nest bespiedde het beklemmend oogenblik als de zware wimperboog zou openslaan gelijk een wuivende waaier, waarachter de bedwelmende pupilen: paarlen waarin men zijn verlangens blind staart. Hij fluisterde haar naam, gelijk weleer bij gemoedelijken herfst- | |
[pagina 188]
| |
avond, toen hij zijn eerste afspraak had ginds in de duistere beukendreef. Anna wist hoe hij alles voor haar doen zou. Alles, omdat er buiten haar voor hem niets waarde had, noch reden. Ze keek met welbehagen naar de kloekheid en kracht welke hij verzinnebeelde, zooals Max Schmeling in ‘Piccolo’, eenvoudiger evenwel en schier onbewust. Hij zag alleen nog haar oogen en lippen, beluisterde haar huiverende gevoelens en boog zijn gelaat dichter naar het hare, maar vond geen woorden. Hij danste in volle overgave van zich zelf en met een grenzeloos vertrouwen in een onnoembare verrukking, welke de komende nacht hem brengen moest, bedwelmend gelijk de motieven en melodieën, die boven de wiegende koppels in deze gelagzaal glijden.... Och, danst kameraden. Want morgen is het leven anders. Morgen zijn we misschien moordenaars; morgen wordt het roggebrood door gasmaskers vervangen.... Nest kuste Anna, niet zooals Théo Sonja in volle zaal, maar in de geniepige duisternis ginder buiten, achter het roerloos struikgewas. Anna liet hem begaan als in een roes, ving zijn wilde tranen op in de bevende hoeken van haar mond, rilde voor zijn verrukking, beluisterde het gillen van den somberen nachttrein, ginder ver, waar de rauwe dronkemansliederen de stilte hadden gescheurd. In de krachtige armen van Nest kende ze vaar noch vrees, maar toen zij bij hollen nacht alleen het erf betrad, zwijmelden haar gedachten en gevoelens, naarmate haar harteklop sneller sloeg en banger. Ze had te vergeefs Frans opgezocht in ‘De Kroon’ en ‘De Witte Leeuw’. Reeds vóór 10 uur had hij de kaarten weggeworpen en was heen gegaan. Ze voelde zich plots wegglijden in duizelingwekkende vaart, niet over de roetsjbaan met drakenmuil ginder op de markt, maar hulpeloozer over de gladde glibbering der tongen van kwaadsprekers en lasteraars.
Het verwonderde haar geenszins, toen ze de keuken betrad, hém aan te treffen achter de geledigde druppelflesch, met harde strakke oogen, waarin het onverbiddellijk vonnis. | |
[pagina 189]
| |
Wanneer ze hem echter voorbij wou, greep hij haar plots met het haar, waarin hij schier met genot zijn vuist wrong. - Hoer, smerige hoer! Zij gilde, maar hij smeet haar dat ze over een stoel rolde tot in den haard. Rosa en Rosse Nel, opgeschrikt uit haar eersten slaap, holden in nachtgewaad naar beneden. Zij zagen nog hoe zijn vlakke hand haar trof in het gelaat, hoe er een straal bloed uit haar neus liep over haar mond, druppelend op haar zijden kleed. Zij grepen hem vast, maar hij wrong zich los met woesten, krampachtigen ruk. Hij brieschte het uit, alles wat hij weken en weken had verkropt, ros! Ja het geflirt en gefladder rond dat verken. Maar als hij, nondedju, nog ne poot op het hof durft zetten, krijgt hij den riek tusschen zijn ribbenkas! Heel het dorp spreekt er schande over. En als ze, nondedomme, dacht dat hij zijn vingers kapot werken bleef voor zijden combinaisons en toilettebucht, dan zulde nog andere smoelen trekken! Of meent ge misschien dat hij blind was als ne mol, dat hij niet wist hoe ze heel den avond gedanst had met hem en hoe dat zotte spel eindigde met gefleem en liklakkerij? Maar deruit zou hij haar smijten, smerige slet, en haar zuster ook.... Frans holde naar hun slaapkamer, rukte kleur- en lijnwaadkast open, slingerde haar kleeren en ondergoed naar de trap. Anna voelde hoe bitter hij haar grieven wou. Plots stormde ze naar boven, beukte met beide vuisten op de gesloten deur en spuwde al haar gal en verachting tegen hem uit. Ja, ze had gedanst met Nest. En ze had hem gekust ook. En ze zou hem nog kussen, begrepen? Of dacht de schoone heer dat ze niet wist hoe hij de kleeren betaalde die Lizy Verhoeven aan de'r gat hing. Kom er uit als het niet waar is, laffe beest! Zie hem al rondgaan met de schaal, de lekkere voorzitter van den bond van het Heilig Hart. Heel de parochie zal het weten, woekeraar. Wie zoog de arme menschen uit, schatbewaarder van Vincentius? Wie verdiende 18 mark op een roggebrood?... Alles wat haar te binnen kwam, schreeuwde ze uit in scherpe rauwe zinnen. Rosa en de meid poogden haar naar de logeerkamer te sleuren, maar ze verzette zich. Ja, hij mocht | |
[pagina 190]
| |
haar buiten wieksen, sjamfoeter. Alsof ze niet wist dat hij haar voor het geld en de hoeve had getrouwd. Maar zoover waren ze nog niet. Ze had nog andere eitjes met hem te pellen, verstaan. Hij wist wel, wat ze bedoelde, of moest ze alles zeggen?... Ze sloot zich op in de logeerkamer, zag niet, toen ze de deur toesmakte, hoe de glans brak in de oogen van haar zuster, hoe haar gladde voorhoofd in rimpels betrok. Vandaag had Fons haar immers voor de eerste maal gekust. Nu werd haar innigste geluk door vertwijfeling gestoord. Rosa dierf niet meer denken aan de toekomst, omdat ze haar hoofd en haar hart voelde duizelen. Tot dusver had ze in Fons een uitverkoorne gezien. Thans klampte ze zich vast aan haar vertwijfeling. En dezen avond hebben haar handen tevergeefs in de duisternis naar vertrouwen getast.... |