Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Koude nachtgedichtenGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 181]
| |
IVMij liever is mijn hand, die eens uw borst gewogen,
dan toen zij om uw borst bevende vingren sloot.
Eens dank ik, dat het leven mij niet heeft bedrogen
wanneer ik alles weeg in mijn verzoenden dood.
| |
VDe woorden bloeien die 'k tot u gesproken,
wat ik niet spreken kon ruischt door den nacht;
en voller zingt het hart dat gij gebroken,
dan welke mond gij nu vol tegenlacht.
| |
[pagina 182]
| |
VIHoe plechtig neemt de nacht mij in zijn zwijgen,
hoe ben ik plotseling van den dag vervreemd,
die mij om zang en om uw mond zag hijgen?
Tusschen den roep des daags en deze stilte
vult, wat ik nooit kan noemen, elke leemt,
zoo 't mij zal warmen in der aarde kilte.
| |
VIIIk doe geen afstand waar ik mij verberg:
'k vergaar de schatten om zeer rijk te leven.
En alles wat ik in dees nachten berg:
zang, vreugde, stilte, wil ik u eens geven.
| |
[pagina 183]
| |
VIIIAarzelend sluit ik de oogen. Overal
beeft nog licht. Ik luister: er sterft geschal
van eens beminde stemmen ergens ver.
Ik sidder. Zal mij een roep lokken van her?
Dit is de stilte niet. Nog sta ik niet
in 't hart van mijn geluk waar geen verdriet
mij slaat en geen genot mij nog verdeelt
tegen mijzelf. Maar de nacht komt, komt, die mij heelt.
|