Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] De kop van Rembrandts vader door Jac. Schreurs m.s.c. I Naast het Puttertje van Fabricius En het Meisje van Vermeer, Zag ik na jaren het aanschijn weêr Van Rembrandts vader. Het was nog dezelfde bitse man Met de baardige, harde wangen, Met de muts en de kraag van astrakan; Wat ouder nog en eeuwiger dan In een koud, wit licht gehangen; Geen tulband meer en geen hooge veer, Geen borstkuras en geen keten; Maar een nuchter man en een grimmig, oud heer Met oogen vol droef en wijs weten. En zijn stem vol mijmering en verdriet Is weer aarzelend aangevangen: ‘Hoe kom ik, waar ieder mijn kop beziet, In dit huis aan een wand te hangen? Ginds worden de hazelaarsboschjes groen En waaien de polders open. Wat hebt gij, mijn ziel, met dit volk vandoen. Wat hebt gij van hem te hopen? Ik weet niet waarom ik mijn molen verliet; Om een stad of een Prins misschien? Ik weet slechts dat men mijn kop beziet Om een kop van Rembrandt te zien....’ Het licht verbleekte: nóg stond ik daar: De nacht tusschen mij en de molenaar. [pagina 90] [p. 90] II Hij kwam mij tegemoet op den hoek der straat En beurde naar mij zijn meewarig gelaat: ‘Wie zegt me of ik ooit uit dit labyrinth Van straten en wegen een uitweg vind? Ik weet niet waarom ik hier eigenlijk kwam, En waar ik de trein naar dit vagevuur nam, Waar niemand je groet en geen je kent Dan de meid met de hoed van de Blue-band-prent. Ginds rijdt in een koetsje mijn zusje ten doop Terwijl ik verveeld naar het Binnenhof loop; Ik dwaal rond een vijver en rond een plantsoen En denk aan de dingen die 'k beter kon doen; Terwijl me de regen in 't aangezicht slaat Hoor ik hoe daarginds ons wolvee blaat....’ Zoo liepen wij samen straat in, straat uit. Zijn smart kreeg geen einde, zijn klacht geen besluit; Eens heeft hij een straathond zijn kop gestreeld, Dan met meeuwen en zwanen zijn leeftocht gedeeld; Maar mijn mond scheen bevroren, mijn hart was koud En wijd om ons heen lag een stad gebouwd, Zóó troostloos verrègend en zóó vol wind, Met een hemel daarboven zóó grijs en blind, Dat ik, waar ik zocht, geen uitweg vond Voor dat grijs gelaat en die klagende mond. [pagina 91] [p. 91] III Ik liep vermoeid door het Haagsche Bosch, Het hard gezicht liet mij nergens los; Het had geregend: het bosch was nat; Ik hoorde het orgelend hart der stad.... Ik zette mij neêr op een bank; daar ging Een man mij voorbij door de schemering: Hij droeg een raafzwart, weelderig haar, Hij was nog jong, nog geen twintig jaar; Hij droeg een bruine, fluweelen jas. Ik dacht dat die knaap een schilder was. Hij hing zijn schildergerei aan een tak, Ik hoorde de woorden niet die hij sprak. Hij wierp zijn hoed in het natte gras, Ik weet niet waarom hij zoo toornig was; Misschien ook was die knaap niet boos Maar bedroefd als ik en troosteloos; Elk leven toch heeft zijn eigen pijn En waarom zou een knaap niet bedroefd mogen zijn?... Hij haalde een blinkend mes uit zijn zak En stond het te wetten op zijn handvlak; Maar nauwelijks had hij het mes geslepen, Of 'k heb als de Engel zijn pols gegrepen; Hij zag mij meelijdend en dankbaar aan En lachte begrijpend: laat mij begaan; En langzaam sneed hij als in een droom In de weeke bast van een beukeboom De kop van Rembrandts vader. [pagina 92] [p. 92] IV Maar later, in een smalle loop Naar een mistige, roze bioscoop, Zag ik hem weder: Hij droeg de cape met de gouden knoop En de hoed met de hooge veder. ‘Alles is ijdelheid’, heeft hij gezeid En vermanend zijn hand op mijn arm geleid.... En waar wij samen Langs de rangen van Rembrandts en Saskia's kwamen Ontstond een klein, vernietigend tumult Van verholen scherts en schimpnamen. Love me to night, heeft Maurice gesmacht Maar hij heeft zijn hand aan zijn voorhoofd gebracht En een barst in een spiegel gelachen. V En 's nachts uit den grond van een water Dat groen en duister sliep, Rees plotseling wit en verwilderd De kop van een Sater Die riep: Kameraad, kameraad - Heb jij een zoon die schildert, Zorg voor een stok die slaat! Vorige Volgende