| |
| |
| |
‘Grandeur et decadence’
Baronne de Vaughan: Quelques souvenirs de ma Vie, receuillis par Paul Faure. Ed. Flammarion, Paris.
Dit boek heeft in zooverre te maken met de fransche letteren: dat deze ‘souvenirs’ werden opgeteekend door Paul Faure en uitgegeven bij Flammarion. Voor de rest zijn het de geenszins sensationneele herinneringen van een courtisane die zichzelf eenigszins poogt te réhabiliteeren.
Ik wil graag toegeven dat deze bladzijden met reserve geschreven werden. Men bedenke dat het hier gaat om enkele herinneringen uit het leven van een gewone maitresse, zonder geest of eenige andere bekoring, dan den bloei van haar lichaam, waarover zij zelf, na vijf en twintig - dertig jaar, nog met verrukte woorden spreekt... Dat ze inderdaad mooi geweest is, - een schoonheid die misschien heden nog nabloeit - aanvaarden we graag. We zouden inderdaad anders moeilijk begrijpen dat Leopold II, - die met zulk ontstellend amoralisme als in deze souvenirs verhaald wordt, zijn diertjes van plezier bekeurde en met de oogen betastte vóór hij ze ten huize bestellen liet, - zijn koninklijken hoogmoed voor de voeten dezer vrouw zou hebben neergebogen, haar met een voorkomendheid zou hebben bejegend en doen bejegenen en haar beschonken zou hebben met al wat haar onverzaadbare drift naar weelde en meer dan dit alles droomen kon; dat deze westersche Nabab negen jaar lang, ondanks de openbare bekendheid dezer verhouding, ondanks de publieke ergernis in dit land, die ten slotte zou hebben gevoerd tot algeheele vernietiging van het koninklijk gezag, haar al die jaren trouw zou zijn gebleven, zou gepoogd hebben de kinderen uit hunne gemeenschap gesproten te erkennen en tot den adelstand te verheffen, en ten slotte enkele uren voor zijn dood voor God
| |
| |
en de menschen in den echt zou zijn getreden met mejuffrouw Delacroix, gezegd baronnes de Vaughan.
Herinner u het tafereel uit Vondel's Jozef in Dothan, waar de Arabieren het kind bekijken en bekeuren, draven doen en toonen zijn gebit, en tasten naar de kracht van schouder en enkel; ik kan het niet herlezen zonder dat mijn gemoed ontroert. En zie daarna den grijzen monarch daar zitten in het achtersalon van den parijzer juwelier, tusschen een dienstvaardig ordonnantie-officier en de niet minder tot alle diensten vaardige mevrouw Morlinoff, die om beurt de zestienjarige juffrouw Delacroix moeten aanspreken of ondervragen, opdat het personnage daar in den zetel, nauwkeurig het profiel der jonge dame, zoowel van rechts als van links zou kunnen monsteren... het is van een oostersche perversiteit.
Ik zei het, dit alles wordt verhaald met een passende reserve, maar reserve en rechtzinnigheid zijn twee dingen die elkaar niet noodzakelijk dekken. De rechtzinnigheid van barones de Vaughan en deze bladzijde is zeer betrekkelijk. ‘Qu'on ne croie pas que j'invente, schrijft ze, qu'on ne croie pas que je cherche à corser mon récit...’ Ze neme 't me niet kwalijk: ze doet er vooreerst wel wat bij, hier en daar om het verhaaltje een beetje te corseeren; maar de onrechtzinnigheid zit niet in wat ze zegt, wel in wat ze verzwijgt of verbergt. Mevrouw de barones moet ons niet voor naiever houden dan we zijn... Ze was niet zoo verrast over de gangen van haar zuster die haar door het voorbeeld den weg gewezen had naar een leven van luxe en plezier... voor rekening van een protecteur; zij was het zeker niet toen ze, zoo weinige dagen nadat ze zich als zestienjarig meisje had weggeschonken aan Durrieux, vóór den koning ontboden werd in de rue Lord Byron, en zonder eenige aarzeling of protest, maar ‘ivre de joie, folle d'orgueil’, alhoewel ze zinnens was geweest over drie weken met Durrieux te huwen, aanvaardde voortaan te zijn: la maîtresse du roi Leopold II. Verrassing is er zeker niet geweest; ze wist wat het leven geven kon en wachtte op haar kans; en toen ze zich naar het keurings-entrevue begaf, was zelfs de jonge liefde voor Durrieux geen hinderpaal meer of bezwaar; alleen gold nog de vraag in haar of
| |
| |
het nog onbekende personnage dat haar spreken wou, genoeg betalen zou voor deze ‘vorsteljke’ waar. Maar we vreezen vooral zeer sterk dat hare relatieve rechtzinnigheid het meest in gebreke is gebleven, waar ze ons vertelt over haar getrouwheid aan den koning. Het minste dat ik hierover zeggen kan is: dat ieder er het zijne mag over denken. Het is inderdaad zeer bevreemdend dat mevrouw de barones, alhoewel ze zeer goed op de hoogte was van de onverbiddelijke jaloerschheid van haar vorstelijken beschermheer, zoo toevallig den beruchten Durrieux ontmoette te Parijs en zóó gereedelijk zijn gezelschap aanvaardde; dat ze hem, ondanks de bestendige waakzaamheid die haar beloerde, Durrieux in haar villa Van der Borght ontving en, zelfs nadat de koning het paar bij het biljartspel had verrast, met Durrieux een briefwisseling voerde, waaruit een brief, volgens haar eigen onschuldige bekentenis ‘avait tout l'air de pouver que j'avais été la maîtresse de Durrieux à une date très importante’, maar vooral het feit dat zij, zoo spoedig na de dood van Leopold II in het huwelijk trad met denzelfden man dien zij tien jaar te voren - indien we haar gelooven moesten - zonder eenige waarschuwing en zonder geldelijke hulp, zou zijn ontvlucht in een voor haar voorbehouden salonrijtuig, en dat deze man, in plaats van haar voor dezen beweerden schandelijken ondank het verdiende loon te geven, wettelijk de twee kinderen erkende die Leopold II in feite voor zichzelf had opgeëischt.
Trouwens wel vernemen we uit deze bladzijden wat mejuffrouw Delacroix geweest is voor Leopold II, wat echter deze voor haar geweest is, wordt ons op geen enkel moment gezegd. Eenmaal is er sprake van liefde in dit boek; maar het gaat om Durrieux; niet om Leopold. Zij schijnt niet de onmiskenbare grootheid van den koning op andere gebieden te hebben beseft; het had trouwens geen belang, hoegenaamd, voor het eenig motief dat haar had gevoerd tot deze verhouding, die zij tot het einde toe met een geruste berekendheid exploiteeren zou.
Ik zei het u: ieder mag er dus het zijne over denken: dit heeft trouwens geen belang; en heel de verhouding van juffrouw Delacroix zou geen belang hebben gehad voor ons,
| |
| |
indien de grijze wellust van den vorst niet zoo verderfelijk had ingewreten in 't gemoed van zijn volk. Niet zonder reden heeft Kardinaal Mercier na de dood van Leopold II van alle kansels doen bevestigen dat de koning enkele uren voor zijn dood, werkelijk voor God en voor de menschen in den echt getreden was met mejuffrouw Delacroix, want de details over beider verhouding, die ondanks het naderende einde voortduren bleef, had het volksgemoed te zeer geschokt. De ergernis kon nu luwen, maar de wonde zou niet zoo snel worden geheeld.
Dat koning Leopold zijn verhouding met een huwelijk besluiten wilde hoeft ons niet te verwonderen, en al heeft het zijn koninklijke prestige misschien niet verhoogt, het heeft hem als mensch geëerd. Want de bezegeling door den priester van deze verbintenis, was voor koning Leopold geen waardelooze formule. Er zat in hem een onverdelgbare dualiteit van sensualisme en van geloof. Hij heeft zich altijd beleden een kind van de Roomsche Kerk; maar een kind dat voor den troon geboren was; dit scheen in hem tegenover God en de Kerk, een verhouding te billijken van een bizonder soort. Hij voelde zich te behooren tot het oude geslacht der gekroonden en gezalfden, die meenden zich te mogen beroepen op zekere voorrechten en vrijheden...
Misschien heeft Leopold II zich tijdens dit samenleven met zijn verkoren courtisane weleens deze regelen van Goethe herinnerd:
Lange sucht'ich ein Weib mir: ich suchtte, da fand ich nur Dernen,
Endlich erhascht'ich dich, mein Dirnchen. Da fand ich ein Weib.
Leopold II hield niet van poëzie, evenmin als van muziek en tooneel, maar voor liefdeverzen moet hij niet ongevoelig zijn geweest.
De vorstelijke trouw van Leopold II en de ultieme gave van zijn hand geeft aan juffrouw Delacroix recht op een eenigzins welwillender bejegenen. Laten we ons het woord herinneren van Schopenhauer's moeder over de verbintenis
| |
| |
van Goethe met Christiane Vulpins: ‘Wenn Goethe ihr seinen Namen gibt, können wir ihr schon eine Tasse Thee geben’.
Intusschen is het verwonderlijk dat Leopold II die zoo hartstochtelijk de grootheid van zijn land beoogde en zoo stug stond op de erkenning van het koninklijk prestige, niet heeft willen inzien hoe ten slotte de stevigste troon begeven moet, wanneer het gekweste volksgemoed zich tegen den vorst heeft gekeerd. En koning Leopold kon weten dat zijn verhouding tot de barones de Vaughan, ondanks alle consignes, gesloten galerijen en onderaardsche gangen tot in de bijzonderheden door het volk gekend waren. Hij heeft trouwens na de voorzorgen in den aanvang, de openbare opinie getrotseerd met een grijze koppigheid. ‘II (Leopold) entendait que nul n'ignorat désormais les largesses dont il me comblait’. Over deze ‘largesses’ verhaalt ze een en ander. ‘Frénisie, extravagance, splendeur! Quand j'ouvre mes livres de comptes de ce temps-là je croix rêver. J'y vois que je dépensais pour mes toilettes trois millions chez Callot, un peu plus d'un million chez Chéruit, autant chez Vionnet. C'est l'époque ou le roi, voulant me voir porter le plus beau manteau de fourrure qu'une femme ait jamais porté, envoie à St. Petersbourg un aide de camp, avec mission de choisir parmi les peaux les plus rares...’ ‘Pour nous rendre de Bruxelles à Ostende ou à Paris ou ailleurs, nous ne voyageons plus qu'en train spécial’, etc. Wie over dit alles nauwkeuriger details wil lezen kan die nog wel terugvinden in de kolommen van Le Peuple, uit die jaren. Maar niet minder dan deze tergende verspilling van fabuleuze sommen voor een courtisane, terwijl nog duizenden in den lande honger en ontbering leden, kwetsten ons volksgemoed zekere feiten die getuigen van een verregaand cynisme. Het is mijne stellige overtuiging dat koning Leopold II, ondanks zijn geheel uitzonderlijke gaven en de enorme verdiensten die hij zijn land bewezen had, zijn kroon niet zou hebben
gered uit de beroering van den wereldoorlog. Het is een zegen voor dit land dat na den vorst die voor de materieele expansie van zijn land zoo stoute toekomst heeft ontworpen en voorbereid,
| |
| |
een koning den troon bestegen heeft die, met niet minder bezorgdheid om de grootheid en de zelfstandigheid van zijn land, in de eerste plaats en mede door den adel van zijn voorbeeld, de hierarchie der waarden heeft erkend en de primauteit gehuldigd van de moreele grootheid. En dat, in een tijd waar de zedelijke krachten zoo jammerlijk begeven bij de massa, ook heden nog door het hoogste landgezag dit voorbeeld wordt geëerd, is de veiligste waarborg voor de toekomst, niet van den vorst alleen, maar van het volk waarover hij regeert.
Aug. van cauwelaert.
|
|