aarde elkander raken. Maar hoe vlijtiger gij liept, hoe gestadiger die heerlijke horizontlijn in de verre verte terugweek.
Nu gij ouder zijt hebt gij datzelfde zoo dikwijls in uw eigen leven ondervonden dat uw verstand er niet eens meer aan denkt teleurgesteld te zijn. Het weet immers dat de toekomst steeds zal blijven achteruitwijken en dat uw leven van de eene werkelijkheid in de andere verglijden moet. Dat weet uw verstand maar uw hart schreit wanhopig. Het blijft vruchteloos loopen naar het verre land tegen den hemel dat niet luisteren wil en zich almaardoor terugtrekt.
Eens toch zal de wijkende toekomst voor altijd stilstaan. Gij vreest die uiterste grens uwer angsten en vermoeienissen en toch is heel uw leven een reikhalzen haar te overschreiden.
Eens wilt gij uw dooden vervoegen maar de dood zelf noemt gij liever niet bij den naam.
Gij ontvlucht haar, maar hunkert naar wat zij u schenken zal. Want liefde, recht en goeden wil schijnen u hier soms zoo onvindbaar; zoo onvindbaar als het verre wezen uwer dooden dat er u het geliefd symbool van was.
In smartelijke verlatenheid is het u soms alsof niet alleen het symbool hopeloos verdween, maar ook al wat het hier beneden voor u vertegenwoordigde.
Maar dan juist treden zij aan, uw dooden, vanuit de wouden van het mysterie, vanuit het land dat voor de aarde belokenheid is treden zij aan, als een stille, onzichtbaarlevende schakel en met de morgenzon hunner verheerlijkte oogen verdrijven zij de eerste nevelen.
Zie, gij staat in het veilige voorhof, daar waar alle schaduwen zon worden!
De zware dam in uw hoofd breekt open, uw moe gelaat wordt in teerheid hernieuwd, uw oogen schemeren opwaarts als door een wel van lentedauw en uw hart siddert eindelijk uit in genezenden vrede.
Want, zooals de leeuwerik aan de luchten, de waterbloem op de stille wateren, zoo zal ook uw gemoed steeds in geluk moeten rusten.
Thilda DECKERS.