Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 618] [p. 618] Het hooge lied Er was de reuk van gagel op een lauwe wind gedragen, en goud en overrijk het openspringen van de brem. Langs meidoorn in de dreven gingen wij, langs beukenhagen, en wij beluisterden der dingen heimelijke stem. Ontsluierd zijn ons dan mysteries veel en groot, want teeken en taal van al wat leeft of leven wil zijn ons bekend. - Wij zongen in de lentelucht ons blijdschap zonder end: hosannah 't licht, de bloemen en de zilver-blinkende beken! Mijn lied brak af; 'k en wist niet meer, want alle dingen zwegen, gij zongt alleen met zulk een broze stem, zoo hoog, zoo ver... Het leek mij dat het bloeisel viel als regen op de wegen en dat de boomen altemaal kristallen bloesems kregen. Ai mij, zoo vreemd en ver, zoo wijd wel als de avondster is in de reine lentelucht uw zingen opgestegen. frank valkenier. Vorige Volgende