Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 599]
| |
De stadGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 600]
| |
lambert
(richt zich op)
Wie zijt ge?
lala
Lâla! Ik ben Lâla - Lâla! Herken je me niet?
lambert
Wat komt gij hier doen?
lala
En wat doe je daar zelf in je graf, grafdelver?
lambert
Ik ben als het naaistertje dat het bruidskleed maakt En dat werkt, geheel in de zelfkanten verloren, en als de zwaluw die haar nest met aarde maakt.
lala
Lambert de Besme, ik heb je nieuws te melden. Er zal geen ongelijkheid meer zijn tusschen de menschen. Lambert! er zullen geen armen meer zijn, en geen armoede. Want waarom hebben de eenen te veel en de anderen niet genoeg? Maar eenieder zal zijn deel nemen volgens zijn behoeften En het kind zal niet meer sterven op zijn uitgedroogde moeder. Maar zij, zooals de vaars die graast aan het nieuwe gras, de melk zal haar onschuldige borsten zwellen. En daarom, kom uit je graf, kom. Want ik zal je nog liefhebben, o mijn pleegvader! Weet dat ik mijn man verlaten heb en ik ben vrij!
lambert
Heb je hem verlaten?
lala
Ja. Ik heb een zoon van hem gehad.
lambert
Ga dan en zorg ervoor! | |
[pagina 601]
| |
lala
Wie is mijn zoon? en mijn man, wie is hij? Wanneer ik, als de schapen in den stal bij nakenden morgen, die, blatend, rieken het lekkere gras En zich verdringen tegen de deuren, Een levend volk de stem verheffen hoor, En ik hem zei: ‘Laat je hooren, en roep! Spreek. Tot de armen, tot de rijken. Wat zwarte woorden schrijf je die niemand hoort? Schrijf voor de levende menschen, en je machtige woorden, zich verheffend als een draaikolk, zullen hun langs neus en ooren binnendringen.’ Maar hij, als een dier rijken, in plaats van te luisteren, zonder te antwoorden noch de tanden bloot te maken, lachte. En daar onze wegen zich scheidden, heb ik hem verlaten. Maar jij, kom uit je graf, kom! Want de tafel is gezet en allen zullen er in vreugd het brood en den wijn komen nutten en geen zal afgewezen worden.
lambert
En wie zal mijn graven maken? Ik ben de werkman van den dood en niet de dischgenoot van het leven.
lala
Denk niet, vriend, aan den dood, maar denk te leven. Want de levenden zullen onder elkaar een stad stichten. En er zullen geen wetten zijn. Maar, zooals de bij in de korf, zal elk een wet maken voor zichzelf.
lambert
Ik weet niet. Laat mij mijn werk verrichten; waarom kom je mij opzoeken? Ik ben de burger van een andere stad. En van alom, langs de straten van deze andere stad die ons omringt, volop rookend als stond ze in brand, Stijgen gansch den dag stoeten naar ons op. En ik, ik ontvang hen die aankomen. Nieuwelingen, komen ze binnen in de stede. Ze heeft geen wetten en eenieder past er zijn eigen plaats. | |
[pagina 602]
| |
lala
Kom, en heb medelijden met je broeders! Kom, en ik zal je nog liefhebben. Kom en leef! (Avare op.)
lala
Welnu, wat nieuws?
avare
O Lâla, geen ander nieuws is er dan dit: Ziehier de sterke Lente! Kom uit de stad en in uw oogen zullen zich de bloesems der linden spiegelen en de kleur der aarde nu het groene gras er schiet. Te New-York, destijds, daar ik de baai op een veerpont overstak, staande naast een paard, Zag ik heel de haven met haar booten en de heuvelen en in de verte de streep van de zee Zich violetachtig afsteken in dit groot tabakkleurig oog. Voor mij, indien je tusschen mijn oogleden kijkt Zul je er een menigte zien die zich verdringt en die beweegt En enkel de aangezichten toon.
lala
Zeker, ofschoon je zwijgt, wendt zich als je verschijnt het volk naar je toe. Welk nieuws?
avare
De klok luidt niet en de poort der fabriek blijft gesloten. De vuren zijn gedoofd en de werktuigkundige heeft de riem van het wiel afgenomen. De koopman heeft zijn blinden niet geopend. Niets rijdt er in de onmetelijke straten. De stad heeft zich na haar werk teruggetrokken, het rustende volk besluit een dag of twee te wachten. Intusschen weent en lacht het jaar zooals een jonge maagd, en nauwelijks heeft de zachte regen de straatkeien bevochtigd of een blink maakt ze droog.
lala
Waarop wachten ze? | |
[pagina 603]
| |
avare
Dat ik hun toespreek. De menigte met vage monden wacht den vorm van het woord. En dusdanig is de kracht van hem die de Idee uitspreekt begrijpend wat de onvruchtbare massa denkt, En lijk ze ziet wat hij wil die wil wat in haar wil, aarzelt ze niet te verklaren: Het moet. En, de noodwendigheid van haar eigen sluitrede deelachtig, eens het beginsel geponeerd, dringt zij de conclussie op.
lala
Wat stelt gij voor?
avare
Dit volk verveelt zich. Noch zijn voedsel heeft het verheugd, noch de brandewijn en de slemperij hebben het getroost En ik zal je dat verklaren. Vroeger hield de arbeider zijn werk heelemaal in zijn handen; En zooals het hart zich verheugt op het zien der kleur, Daar hij schoonheid vond aan zijn werk, schept hij behagen in zijn arbeid zelf. En daar hij den kooper kende, hield hij hem bizonder op het oog. Maar heden ten dage wordt alle genade van het werk, en alle eer en alle genie hem onttrokken. En de mensch heeft niet meer ten doel een ander mensch te voldoen, maar in algemeene behoeften te voorzien. En zijn werk heeft geen ander verdienste meer dan zijn doelmatigheid, en de machines doen het voor hem. Daardoor zijn hem reeds twee vrijheden onttrokken, keus in de middelen, orde in het werk. En bovendien zeg ik dat een dubbel genoegen geweigerd wordt, Verstand dat, met het oog op het doel, zich voorneemt het te bereiken En wil die, zich wijdend aan het werk, den arbeid vergeet. | |
[pagina 604]
| |
En aldus, welk ook het loon zij, wordt de werkman een slaafsch werkman. En, daar hij slaaf is, snakt hij naar de vrijheid.
lala
Zul je ze hem geven?
avare
Ik zal hun hun slavernij doen verstaan. (Ze lacht.)
Waarom lach je?
lala
O Avare, wat kan het jou en mij schelen? Heb je je 't geluk der meerderheid ten doel gesteld?
avare
Hij die een massa uit haar evenwicht wil doen kantelen, of de hindernis van een zwaren, hoogen muur, met een stoot op het juiste punt omverwerpen wil, Dien betaamt het, dat hij, die een machten heeft gemaakt, met vaardigheid de veren en werkingen er van berekent. O Lâla, ik heb geen middelmatige onderneming aangegaan! Ik heb mijzelf onder oogen genomen, en daar 'k mijn lichaam zag en dezen sterken, geduldigen en duldzamen wil, Heb ik niet gemeend dat de leiding ontbrak en dat het mij noodig was in de anderen het beginsel van de daad te vinden. O Lâla, de fabel heeft gesproken van koningen en wetgevers die zeer heimelijk de nimf of de profetes raadplegen gaan, Of die door de geruischvolle schelp die ze aan hun ooren brengen worden ingelicht. Maar ieder mensch verbergt in zich, verborgener, een orakel dat meer waarheid spreekt. Op de fundeering onzer natuur berust de stelling des geestes. En bij het meerendeel der menschen, overmand door slaap en droom, verheft hij slechts een stillen zucht en een ondoelmatige stem. | |
[pagina 605]
| |
Maar in mij, zooals de vrouw die in haar hart den schok gevoelt van het mannelijk kind, leeft Het woord dat het oor voor tong heeft, en dit, als een gevangene, Eischt zeer juist de vrijheid en de daad; Zoodanig dat het, noch in mij de verdeeling, noch buiten mij het log en brute hindernis verdraagt.
lala
Je hebt zeer perfect uiteen gezet wat je wil. (Ze lacht.)
avare
Waarom lach je?
lala
Wie zal weten waarom ik lach, of schrei, of glimlach? Wat kan jou schelen wat een vrouw doet zonder verstand?
avare
Welke voldoening heb je me gegeven? Denk niet dat ik me van jou scheiden kan?
lala
Gewis, Avare, je hebt verkeerd gedaan mij in je huis te ontvangen. Ik slaap niet in je bed en ik houd mij niet onledig met je voedsel en ik heb je zelfs niet eenmaal mijn hand laten aanraken. Denk dat ik niet bij jou ben binnengekomen langs de deur, maar langs dit venster dat je waarschijnlijk openliet, als een wesp.
avare
Wat kwaamt ge bij mij doen, jonge vrouw?
lala
Zwevend als een katoendraadje tuschen de zee en de maan, geen twijfel of de wind heeft mij tot hier gevoerd. Vraag mij niet wat ik gedaan heb, noch waarom ik het deed. Maar de strengste zal mij niet bezien zonder er genoegen aan | |
[pagina 606]
| |
te hebben en de vreugd doordringt hem als het kindje dat, vooraleer te glimlachen, in zichzelven kurt. Niets is zoo geboeid of de jeugd der vrijheid is sterker, niets is zoo droef of de vreugde is zekerder, niets is zoo zeker of mijn tegenwoordigheid is beter; ik overwin het hardste hart, ik verbreek de sterkste banden. Van den vogel dien men op den hoogsten tak te zelfdertijd als de morgenster bemerkt, is het keelgeluid zoo zacht dat men niet weet of hij zingt Dan of men alleen de eeuwige sterre ziet die schittert op zijn hart. De eenzame man, die na een dag vol arbeid, aan tafel opeens de viool hoort die begint, Ondergaat een zoo plotse verfrissching dat het hart hem begeeft en dat de ziel, stilstaand op zichzelf, Zich bezint als in 't vergaan in tranen. De zieke die ontwaakt na een langen, diepen slaap, des avonds Voelt dat hij genezen is en, wijl hij het hoofd wendt naar links, Naar het venster verdonkerd door dicht gebladerte, waar de saamgeschoolde musschen piepen, ziet hij dat het Paschen aan den rooden hemel is! Evenzoo breng ik de onweerstaanbare hoop. En dat geen er op rekent zich van mij te bemachtigen en mij te zijnent onder te brengen Zooals een koe die zachtjes met de tong den muur belikt waaraan ze vastgebonden is.
avare
Heb je Coeuvre niet gehuwd? Heb je geen zoon van hem gehad?
lala
Heb ik hem waarlijk gehuwd? Heb ik een zoon van hem gehad? Ik weet het niet! ik herinner me niet meer! Coeuvre heeft mij niet meer noodig en mijn jubel schijnt hem ijdel naast de glorie die hij met verhevenheid te gemoet ziet; hij gaat alleen zijn weg Zooals een die aan zijn linkerhand de duisternis heeft en aan zijn rechterhand een muur dien hij tastend volgt. | |
[pagina 607]
| |
En jij ook, Avare, wensch je ook niet van mij voldoening?
avare
Denk niet dat je me iets zult doen zeggen Dat niet zou betamen bij mijn ernstigheid. Wie zal weten wat je gevoelt of denkt? Waarom bedien je je van een glimlach om te weigeren?
lala
Weet dat er een neen is blijder van wie hem hoort dan een ja! En wat betreft mijn hart, mijn hart is van iemand die speelt; En wat betreft wat ik denk, wat ik denk is in mijn voeten als ik dans. Er is een dans volgens den dag en het uur, en nu eens trappel ik ter plaatse Als door een te sterken band vastgehecht, en er is de dans van het woud en van de rivier, en ik verdicht dezen kamp, den kamp Met dezen stroom die den dronken mensch meesleurt en hem van de been geraken doet.
avare
Ben je geen vrouw zooals de anderen het zijn?
lala
De vrouw is dichter bij de aarde dan gijlieden en ze ademt van dichterbij haar wadems op. En zoo is het dat men eertijds zei Dat de python-geest haar vervulde en dat de Profetes der Dieren, Twee pijken in de hand en besmeurd met ossenbloed, voor het vuur van den rookketel danste! En aldus ook ik, mij buigend over dit volk dat in beweging komt, ik voel mij als dronken van een geur van wijn en poeder en van aardsche druif, die gist. En ik zal mij maken tot hun profetes, en van den kreet dien ik zal slaken worden ze dol.
avare
Ziehier uw man, Lâla, en ziehier Besme. | |
[pagina 608]
| |
(Besme en Coeuvre op)
lambert
En ziehier Lambert die zich aan uw zijde stelt. (Hij komt uit de groeve die hij graaft en blijft op eenigen afstand stan)
besme
Ik groet u, Avare. Zonderlinge plaats om elkaar te ontmoeten. (Hij snuffelt de lucht op met een gedwongen glimlach)
avare
Gewis zijn dit uw tuinen of uw vischvijvers niet; ziehier een andere hof, En 't is de plaats die ik gekozen heb om er mij op te houden Sinds dezen vree die ingetreden is. - Luistert! geen gerucht stijgt tot ons op uit de Stad. Het betaamt dat wij, de voeten op dit doode vleesch, de aangelegenheden van het levende vleesch bespreken.
besme
Wat een afschuwelijk fletse geur! - Het doode lichaam in den schoot der aarde herkent de oude lente En, zijn beenderen strekkend, keert het zich op zijn zij. (Hij geraakt van zijn stuk)
avare
Wat hebt gij mij te zeggen?
besme
Avare, - Want deze vage, wind-verstrooide menigte heeft in u haar hoofd dat ziet, Hoort, ruikt, denkt, besluit, - Verklaar mij wat er gebeurt. Is tot nogtoe de arbeid niet als een handelswaarde geweest die de eene verkoopt en de andere zich aanschaft Zoodat het heele debat gaat over den te regelen prijs? Maar heden ten dage weet men niet wat deze lieden willen; ze vragen niets, Maar als met stompzinnigheid geslagen, verlaten ze Allen tegelijk hun machines en leggen hun gereedschap neer. | |
[pagina 609]
| |
Wat vergt gij? spreek, opdat wij u kunnen antwoorden en blijf niet zwijgen als het beest.
avare
Ziedaar de zaak; en als het ons belieft niets te antwoorden?
besme
Denkt ge te leven zonder eten? denkt ge te eten zonder werken?
avare
Besme, ons brood is gebakken.
besme
Komt het halen; ge zult zien wat een harde korst het heeft. (Stilte)
avare
Waarom zoudt ge niet vergaan? Gij hebt volstrekt geen lust te leven.
besme
Hoezoo?
avare
Ik ken u en ik heb onder ulieden geleefd. Geen spreekt er of in zijn oogen Leest men de verveling over het antwoord dat hij zal hooren en zijn stem onderbreekt het niets. Een vleermuis vliegt dwars door uw salons, in de schouwburgen hoopt gij u op Rond het centrale licht als vlinders die een worm als lichaam hebben. Alle orgaan dat zijn functie niet vervult verrot, en alle verrotting brengt leegte teweeg. Alles wat leeg is en niet meer leeft dan door de schors begeeft voor den wind en voor zijn eigen zwaarte. Zoo komt het dat de hand waarmede wij u hebben gegrepen in u een duistere instemming vindt. Het blad houdt niet zoo vast aan den twijg dat het niet geel | |
[pagina 610]
| |
wordt, en het insect, als de tijd daar is, legt zichzelf op den rug.
lambert
(treedt nader)
Spreek, wat hebt ge te antwoorden, broeder?
besme
Lambert!
lambert
Ik groet je, Besme, in mijn woning: kom binnen! Overheen de stad komt het stuifmeel van je boomen de mijne bevruchten.
besme
Wat doe je hier?
lambert
Mijn taak is terugkeer's deur Te openen, welke hij die haar ontmoet, de logge en doove, niet herkent, Dezen drempel, die de mensch in een kleed van hout betreedt.
besme
Welk leven heb je gekozen?
lambert
Ik heb de waarheid herkend en ik heb mij met de dooden gelijk gemaakt. Maar komaan, spreek, antwoord op wat Avare daar heeft gezeid. Anderdeels gaf een handvol centen niet eenmaal de keus meer tusschen den eenen koopman en den anderen; Maar het ronde geldstukje dat gij in de hand leit verleende Een recht op de heele wereld; En de wijde wereld werd in loterij gebracht en gij gaaft de loten uit. En zoo is het dat gij u het werk verschafte Dat gij noodig hadt, bouwend deze stede. Wijs mij terecht indien ik mij vergis; maar ik zeg dingen die zeker zijn en onbetwijfelbaar. (Wordt voortgezet).
|
|