Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 527] [p. 527] La passante Ze was volkomen aardsch, al was zij doorgedrongen tot in den nieuwe-maannacht van haar rouw. De winden, die haar eerste dagen overzongen, had zij teruggezocht, wijl bitter en berouw over een vruchteloos verleên haar heeft bedrogen over haar diep verdriet en dieper eenzaamheid: het was zoo zoet, het was zoo mild een logen, zij liep om harentwille aan van den stillen tijd den zilvren zelfkant. Maar het kon niet duren, zij kon dus haar bezinning niet ontgaan: zij trok dan om zich heen de hooge blinde muren van haar verlate prille pijn - een nieuwe waan. Dit is het vreemde, hoe, tweemaal ver verloren voor tijd en aarde, zij nadien nog wederkeert. Wie haar ontstorven is, wordt niet herboren, en liet haar grondeloos verlangen ongedeerd. Haar oogen bloeiden op uit nieuwe droomen, over de vlakte van haar voorhoofd zong de wind in alle blaaren van de windroos en de boomen, haar vingren waren die nog van een kind. Zij ging voorbij, verliet wat zij vergaarde, en haar gestalte groeide over een nieuwen horizon: zij gaat een heuvel op en ligt daar aan onze aarde met hooge zon en zeven hinden aan een bron. jan vercammen. Vorige Volgende