Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 463]
| |
Muziekkroniek Twintig jaar chorale coeciliaEr zijn in het kunstleven gebeurtenissen, die, hoe bescheiden ze ook door de betrokken personen in de schaduw worden gehouden, voor het ruime publiek naar haar werkelijke waarde verdienen te worden belicht. De Chorale Coecilia, in vollen oorlogstijd 1916 ontstaan, herdenkt dit jaar, onder een belangstelling die wij grooter zouden wenschen, haar twintigjarig bestaan. Het feit is op zichzelf reeds welsprekend genoeg - weinig koorvereenigingen uit onze omgeving, zouden na dien tijd niet aftandsch blijken. Maar bij het overzien van het actief van dit koor, groeit deze viering uit tot een kunstgebeurtenis van het hoogste gehalte. Dat wij dit niet zoo dadelijk inzien, getuigt eens te meer van onze ziekelijke neiging om alles te kleineeren wat ons eigen goed is. Het begin was bescheiden genoeg. Voor wie weet dat de naam van Constance Teichman bij de stichting in 1916 betrokken is, wordt het duidelijk dat de eerste concerten op liefdadige doeleinden waren afgestemd, tot leniging van de groote stadsellende dezer sombere jaren. Uit deze eerste kern groeide de groep tot een machtige vereeniging uit, jong bloed opnemend naast oudere, jarenlang getrainde krachten, en thans een geheel vormend van ruim tweehonderd vrouwenen mannenstemmen. De eenheid van geest en kunstinzicht komt van Lodewijk de Vocht, die vanaf haar stichting ononderbroken de Coecilia heeft geleid. Antwerpen geniet den naam, een stad te zijn waar nooit tevergeefs op onbaatzuchtige medewerking beroep wordt gedaan. Stoeten en processies, massacantates en feestelijke machtsontplooiingen kunnen er steeds op ontelbare vrijwilligers rekenen. Wij denken terug aan de uitvoeringen met | |
[pagina 464]
| |
3.000 zangers van ‘de Muse der Geschiedenis’ onder Karel Candael, op de Olympiade-feesten van 1920. Er is hieraan echter ook een keerzijde. Waar het immers het steunen geldt van de eigen beroeps musici daalt deze grootsche geestdrift tot op het vriespunt: met een gelijke medewerking van allen zou het muziekleven hier er heel wat anders uitzien. Het komt ons voor dat buiten Antwerpen, het in 't leven houden van een koor dat niet op amusementsmuziek, maar uitsluitend op het hooge artistieke peil is gericht, bezwaarlijk zou mogelijk zijn. Men bedenke dat de Coecilia, zonder eenigen officieelen steun, als privaat organisme, nu reeds twintig jaar aan den uitbouw van de hoogste muzikale kultuur haar bloeiend bestaan blijft wijden. Alle gezindheden, alle standen der burgerij, beroepsmusici en dilettanten, allen zingen er even geestdriftig mee. Wat wij vóór alles bij dit vierde lustrum wenschen te beklemtonen, is de rol door de Coecilia vervuld ten gunste van de hooge muziekkultuur. Er is een hierarchie van de muziek, die hooger gaat naargelang de bestemming van het toonwerk, en evenzeer naargelang de maatstaf der zuivere schoonheid hooger wordt aangelegd. Daar is muziek ‘zur Kurzweil’, begeleidende, beschrijvende en zuivere muziek. En het beoefenen van deze muzieksoorten wordt bepaald door den graad van scholing der uitvoerders, en door de behoeften der toehoorders. Er is eveneens een hierarchie der muzikale genres, gaande van het eenvoudige volkslied tot het oratorio of de opera, met al de daartusschen liggende genres van kamermuziek, kerkmuziek en orkestmuziek. Als Vondel betoogtGa naar voetnoot(1): Hoe hoogh men drave in stijl en toon,
Het treurspel spant alleen de kroon.
dan mag men met evenveel recht in de muziek voor de Symphonie en het oratorio de hoogste trap van de hierarchie opeischen. Wat ons nu vooral treft bij het overzien van de twintig jaren bedrijvigheid der Coecilia, is die bewonderenswaardige | |
[pagina 465]
| |
zorg om steeds het allerbeste te kiezen uit wat in de laatste vier eeuwen scheppende muziek, van de zestiende tot de twintigste, het kultureel erf der Westersche beschaving is gebleven. In niet minder dan 123 concerten heeft de Coecilia op haar actief: ontelbare polyphonische werken uit de 16 eeuw; Monteverdi's Orpheo; Rameau's Fêtes Galantes; Purcell's Dido and Aeneas; Bach's Hohe Messe en de Matthaeus Passion; Haydn's ‘Schepping’ en ‘de Jaargetijden’; De Messias van Haendel; Mozart's Requiem en Ave Verum; werken van Schubert en Brahms; de Missa Solemnis en de Negende Symphonie van Beethoven; verscheidene gedeelten uit Wagner's Parzifal; Les Péatitudes en Psyche van Franck; verscheidene oratorios van Benoit; Franciscus van Tinel; Yolande van Wambach; Le miroir de Jésus door Caplet; Polovtsiaansche dansen van Borodine; Evocations en Psalm LXXX van A. Roussel; Hongaarsche Psalmen van Kodaly; Le roi David, Judith, Cris du monde van Honegger; Les Choéphores en Les Euménides van Darius Milhaud; Symphonie des Psaumes van Strawinsky. Bovendien werden nog talrijke werken gecreëerd van den leider de Vocht zelf: nieuwe liederen, en de grootsche koorsymphonie, die onlangs nog in zeer vereerend gezelschap op de Luiksche Conservatoriumconcerten werd uitgevoerd. Wij noemen hier slechts het voornaamste, de mindere programmanummers terzijde latend. Er is werkelijk geen grootmeester, zelfs geen uitnemend meesterwerk voor koor uit de modernste muziekliteratuur, of het werd door de Vocht ter studie genomen, en het kwam in superieure uitvoeringen ten goede aan de muziekkultuur van ons volk. Het publiek vereert de Coecilia. Als telkens, meer dan tien jaar lang, op Paasch-Zaterdag de Matthaeus-Passion werd gegeven, stroomden van heinde en verre de vereerders samen. Ravelli, Jo Vincent, Theodora Versteegh werden vertrouwde figuren bij een getrouw en ingetogen publiek, dat hier de hoogste wijding vond, samen met de puurste musicaliteit. Wij spreken niet graag van de opera in dit verband, | |
[pagina 466]
| |
omdat daar zooveel andere dingen als spel, decor, costumeering, belichting mee gemengd zijn. Maar het klassieke oratorio openbaart bij de Coecilia steeds een spanning en een dramatische kracht die dieper blijft nawerken dan menige opera. De lyriek is er verhevener, de narratie zuiverder, de tragische koor-contrasten aangrijpender, want ontdaan van alle zinnelijke kluisters. Alweer de Coecilia is het, die aan Parijs sommige der hoogste Fransche scheppingen van heden heeft veropenbaard. Spreekt het geen boekdeelen, dat terwijl in onze Belgische cultuurverhoudingen, Brussel en Wallonië zich uitputten in zinlooze extase voor ‘le génie latin’, de Vlamingen, sedert den oorlog, herhaaldelijk Fransch werk hebben gecreëerd, dat in Frankrijk zelf geen uitvoerders vond? Hier fletse navolging en schaamtelooze afstand van eigen kunstleven; daar op eigen kracht, een zoo rijke uitgroei dat hij ook het modernste uit vreemde kulturen tot glansrijke verwerkelijking brengt. Het volkstooneel heeft in Vlaanderen Claudel, Cocteau en Ghéon tot zelfs in kleine dorpen bekend gemaakt en doen waardeeren, in jaren dat onze latijnsche landgenooten nauwelijks hun bestaan vermoedden; de Coecilia deed meer: zij heeft aartsmoeilijke werken van Milhaud voor het eerst uitgevoerd, en is er mee naar Parijs getrokken, waar niemand ze aandurfde, om er stormenderhand het uitgelezendste Fransche publiek mee te veroveren. Bij deze jubelviering zal het koor wel trotsch terugblikken op de twee Parijsche galaconcerten in de Salle Pleyel (2 en 3 Juni 1928) waar naast de Matthaeus-Passion en andere werken, de Orestie van Darius Milhaud (Les Chéphores: Vocifération, Libation, Incantation, Exhortation, la Justice et la Lumière, Conclusion; Les Euménides-finale) voor een verslagen publiek werd gecreëerd. Onder de vele lovende recensies in de Parijsche pers, is wel die van Emile Vuillermoz het overlezen waard: ‘Deux concerts... nous ont permis d'admirer - avec une secrète envie - des masses chorales admirablement composées, sous la baguette d'un chef énergique et passionné. La cohésion et la discipline de ces voix confondent notre imagination d'in- | |
[pagina 467]
| |
dividualistes incurables. Tout, dans ce groupe magnifique, n'est qu'obéissance et abnégation. Par une discipline poussée à son extrême limite, par un mépris profond des effets faciles, par une sobriété héroïque, Louis de Vocht obtient des exécutions d'un style inoubliable... Il faut louer également la noblesse et la majesté de la scène finale des Euménides où une lente procession diffuse autour d'elle un fluide musical qui l'auréole comme un nuage de poussière d'or qui entourerait l'exode d'un peuple en marche au soleil couchant. L'impression est d'une force exceptionnelle, non moins exceptionnelle que les moyens techniques employés. Qu'il nous suffise en effet de savoir que le compositeur a confié aux choristes des mélodies qui planent négligemment dans la teniture du contre-ut et du contre-ré. Cruelle folie, dira-t-on: mais comment ce bourreau des voix n'y aurait-il pas été entrainé puisque la chorale Coecilia a résisté victorieusement à ce traitement barbare et a donné à ce final crucifiant et magnifique une beauté et une force qui feront mourir de saisissement tous les membres du Syndicat des Choristes parisiens’. Ook stillere triomfen vierde de Coecilia bij de vleet. In opzicht van verfijnde kunstuiting kennen wij weinig hoogere realisaties dan de concerten van oude muziek gegeven in het Plantijn-museum: het eene, op de binnenkoer (in 1920), een ander (in 1932), in de salons van het oude Plantijnhuis zelf, welke zalen bij deze gelegenheid een zoo uitzonderlijk rijke acoustiek bleken te bezitten, dat leider en zangers reeds van bij de eerste herhaling er over verrukt stonden. De Chorale Coecilia het beste gemengd koor van ons land te noemen, is geen ijdel woord. Zij staat aan de spits. Eenheid en adel der stemmen; klankpuurheid van sopranen en alten, sonoor geluid van tenoren en bassen, het vormt alles één rijk instrument. Geen wonder dat de Vocht in zijn koosymphonie deze stemmenwereld als een orkest van de veelzijdigste instrumenten behandelde. Hij heeft tevoren die koormassa tot een rijk orkestraal palet opgevoerd. Al zijn niet alle jaren even goed geweest - ze kunnen het niet zijn - omdat soms een stemmengroep minder dicht bezet, of minder artistiek ge- | |
[pagina 468]
| |
schoold voorkwam dan de andere, de Coecilia is een der zeer weinige koren, waarbij men niet meer denkt aan techniek, voordracht, stemvoering of interpretatie: het plaatst den toehoorder altijd voor het kunstwerk zelf, in zijn zuiveren vorm. Zulke volmaaktheid werd slechts bereikbaar door de eenheid van leiding, die nu twintig jaar lang de Coecilia heeft gevormd. Lod. de Vocht bezit als weinigen de zeldzame gave der koorleiding, zoo zeldzaam inderdaad in onze eeuw van verval der koormuziek. Zijn sterke persoonlijkheid kan zich hier vrij en ongehinderd ontplooien, omdat op dit gebied uitvoerder en instrument één zijn, en dus het hoogste kan bereikt worden door directe inwerking van den dirigent. De Vocht's kunstenaarstemperament schijnt ons beheerscht te worden door drie krachten: zijn geloof, dat hem de wereld van het geestelijke niet door den sluier eener traditie, maar door rechtstreeksche beleving doet aanvoelen; zijn overdadige liefde voor de natuur en voor het leven, waardoor hij zoo sterk Vlaamsch blijft, en ten slotte zijn lyrisch dynamisme, dat hem dadelijk in elke muziek, de zielswaarde laat erkennen, en het hem mogelijk maakt, met hetzelfde juiste stijl-inzicht, kunstwerken uit de meest uiteenloopende richtingen onfeilbaar volgens hun groot-menschelijke waarde te vertolken. Goed heil de Coecilia.
Souterliedekens van Jacobus Clemens non Papa, uitgegeven voor hedendaagsch gebruik door Dr. Ph. Bernet Kempers. Delft. Uitg. Rijs. Blokfluitenschool door Cor Mulders, ibidem. Twee uitingen van een herlevende praktijk der oude muziek, ontsproten aan de geestdrift voor den volksdans, die in Nederland haar brandpunt vindt in ‘De Meihof’, te Oosterbeek. Het springlevende tijdschrift ‘De Volksdansmare’ getuigt bij iedere aflevering voor de warme belangstelling van een steeds groeienden kring. Ook ten onzent begint de gedachte veld te winnen, dat op die wijze voor het behoud van ons eigen volksmuziek-erf | |
[pagina 469]
| |
kan gezorgd worden, en werd in de zomermaanden van 1935 een congres voor volksdans gehouden. De driestemmige Souterliedekens van Clemens non Papa, een bundel van negen uitgelezen stukjes uit vele, hebben als tenor een volkslied, waarvan de tekst werd vergeestelijkt. De uitgever heeft hier den tekst van het volkslied tegelijk met den psalmtekst laten drukken, zoodat het lied eigenlijk in twee vormen kan worden gezongen. Een menigte middeleeuwsche juweeltjes: Het Daghet in den Oosten; Ick arm schaep; Alle mijn ghepeys doet mi soe wee, zijn aldus in driestemmige bewerking opnieuw in omloop te brengen. Wilden jeugdkoren en huismuzikanten wat meer aan dergelijke bronnen putten, het peil van ons muziekleven zou er verbazend door stijgen. Dat de ‘Blokfluitenschool’, een leerboek voor den blokfluitspeler, aan een behoefte beantwoordt, toont aan hoezeer dit eerbiedwaardige speeltuig opnieuw onze moderne huiskamer heeft veroverd. Door haar edelen klank, door haar vrij gemakkelijke bespeelbaarheid, kan de blokfluit grootelijks bijdragen tot de herleving van onze nationale muziek. We hoeven slechts de banden met het verleden heraan te knoopen, willen we opnieuw in breeden kring het genot smaken van het degelijk musiceeren, dat onze voorouders op iederen bundel deed schrijven: ‘zeer lustigh om spelen en singhen ter eeren Gods’. Dit leerboek heeft de groote verdienste, als oefeningen te hebben gekozen een massa volksliederen, gerangschikt volgens de paedagogische eischen van stijgende moeilijkheid. Dat is de goede weg. Aldus leert de leerling zijn instrument hanteeren, maar tegelijk worden hem een menigte oude liederen bijgebracht, die van het saaie oefenen een genot maken voor geest en oor. ***
Jaarkrans van Geestelijke Liederen rond den Haard door Lod. de Vocht. Derde bundel: Zomertijd. Vierde bundel: Herfsttijd. Tilburg, Bergmans. Antwerpen, Bode-Vinck. Het zal alle minnaars van het kunstlied verheugen dat | |
[pagina 470]
| |
samen met den derden druk van den eersten bundel ‘Wintertijd, de Vocht's Jaarkrans met den derden bundel ‘Zomertijd’ werd voortgezet. Zoo pas verscheen ook de vierde bundel: Herfsttijd, waarmede de heele Jaarkrans werd voltooid. Deze Jaarkrans heeft reeds zoo lang ons hart veroverd (‘Ik heb mijn ziel geheven’, ‘Daar bloeide eene lelie’, ‘de Driekoningenstoet’, ‘Vredekoning, Albeheerscher’ en menig ander lied), dat wij den cyclus met vreugde hebben zien groeien.? De verzen zijn nu van Jos. De Voght, en overtreffen de vorige teksten van Aug. Cuppens door meer gedragen bondigheid en sterkere zeggingskracht. Dit valt dadelijk op bij stukken als ‘Sint Joannes Baptista’ e.a., hoewel ook op plaatsen de vorm minder zuiver aandoet (H. Drievuldigheid, bl. 16, strofe 1). De Vocht's muziek heeft haar edele en serene lijn bewaard, wellicht, vergeleken bij de vorige bundels, nog verinnigd en verdiept. De soberheid van dezen liedvorm, doorzichtig en zonder omwegen tot de ziel sprekend, getuigt van beheerschte kracht. Het eenvoudig strofisch lied, doorgaans gebouwd op een doorgevoerd inzetmotief, zelden uitwaaiend tot een breed gebaar, de verzen volgend op den voet, en aan het gezongen woord een onvermoede kleur verleenend, bereikt hier een onmiskenbare atmosfeer van wijding en ingetogen vroomheid. Elders komt de jubel los: Volkeren, jubelt! (Pinksteren); Hij moet heerschen (Kristus-Koning), of hooren we het voorbijschrijden van een statigen stoet (H. Sacramentsdag; Allerheiligen). Het meest echter voelen we ons geroerd door die toon van verheven-zuiver geloof, die ook uit de eerste bundels zoo treffend opklonk, en die ook hier dadelijk honderden naar de ziel zal grijpen, in liederen als: De zieke ziel (18e Zondag na Pinksteren), en meer nog in: De heuvelen stonden te gloren (Maria Geboorte, 8 Sept.). Bij werken als dezen mooien Jaarkrans voelen we duidelijker, dat er bij ons een weg te vinden is voor het geestelijk lied in de volkstaal. Nu gaapt er nog steeds een leemte, een tekort waarvan het spijt ons besluipt, telkens als wij Duitsche katholieke kerken binnentreden. Dr. René LENAERTS. |
|