| |
| |
| |
Poeziekroniek
Pieter G. Buckinx' ‘Dans der kristallen’
Het feit dat in een aantal gebundelde gedichten een andere bindstof aanwezig is dan een onveranderlijke houding tegenover het leven en een zekere uniformiteit der vormgeving, is al te zeldzaam om de eenheid van dezen bundel niet uitdrukkelijk te onderlijnen. In de ‘Dans der Kristallen’, die het essentieelste bevat van een poëtische productie van 7 jaar, zijn de gedichten, (op deze der eerste afdeeling na,) de onderdeelen van een organisch geheel, zonder dat deze gedichten evenwel fragmentarisch blijven. Zij beelden een levenscurve uit, waarvan de beweging drievoudig is en samenvalt met de drie onderverdeelingen: Het Bergland, De Dans der Kristallen en Voorbij de Grenzen. In Het Bergland bouwt de dichter zijn wereld op met de motieven die in 't vervolg de dragers zullen zijn van zijn innerlijke bewogenheid: het winterlijke bergland met zijn sneeuw en wind, ijsvelden, snelle rivieren, meren, sleden, wouden, wilde dieren. In dit landschap blijft de dichter gevangen. Het is een beperkt universum, doch er gaat een kosmische indruk van uit, die echter aandoet dan deze die de opzettelijk kosmische dichters doorgaans betrachten. Het meest karakteristieke van deze poëzie is dat de levensinhoud nooit direkt wordt uitgesproken. Hij wordt in de verschijnselen der buitenwereld, in casu de natuurelementen, geprojecteerd. In dezen zin is de poëzie van Pieter G. Buckinx typisch voor het expressionisme dat men, in tegenstelling met het impressionisme, een centrifugale kracht heeft toegeschreven, de mensch het centrum zijnde van het universum. In de afdeeling Het Bergland, dat de oudste gedichten van den bundel bevat, staan de gedichten los van hun maker en
| |
| |
samen met de motieven-instrumentatie waaruit zij groeien, voeren zij triomfant een richting door, die door den laatsten Paul van Ostaijen met theoretische zekerheid doch met aarzelend bereiken aangeduid werd, en waarin Gaston Burssens doodliep. In Het Bergland is de dichter, waar hij opduikt, zelf object:
Een witte slede door de snelle nacht
de slanke bergflank langs,
vóert gij mij eeuwig mee.
Een ver, als het ware met de winterlijke natuurelementen vermengd vrouwelijk wezen, is hier het argelooze, van zijn eigen vlammend bloed onbewuste subject. Deze poëzie is sierlijk, soeverein boven het leven verheven, koel. Doch hier reeds is het geloof aan den milden bloei voor het liefdeleven aanwezig:
Winterlijk Lied
Scherp door de sneeuwstorm sneed de spitse wind
de gladde ijsbaan naar 't verloren diep.
De rode vogel die zo wild door deze vlakte riep
aan de gesloten randen der rivier
staat roerloos nu en huivert in de wind.
Zo winterlik, de scherpe scherven van het ijs
in uw verkilde handen die niet vragen meer.
Vlamt eenmaal uit dit ijsveld hoog en rood
zo zoeken dan de koude hoeken van uw handen
Deze milde bloei der liefde viert hoogtij in den cyclus De Dans der Kristallen. Hier wordt de dichter subject, zijn eigen hartstochtelijk leven bezielt zijn wereld.
| |
| |
Het landschap uit Het Bergland wordt bewogener (één enkele maal, op het hoogtepunt van de gevoelscurve, verlaat hij het voor het meer zuidersche Cap Ferrat). De vrouw, die met hem opgaat in den bloei, waarin zij niet meer eenzaam kunnen zijn, wordt wezenlijker. En toch wordt die bloei nog indirekt uitgesproken: ‘Breekt eenmaal uit dit vleesch een weerloos vuur’, en zelfs in het prachtige ‘Cap Ferrat’, waar zijn leven ‘vlammende begon’, zingt in de schelpen een klein kreunend verdriet om ondergang en vernieling aan de voeten der vrouw in wie het leven zoo wonderlijk openbloeide.
Cap Ferrat
Gij staat - een bronzen beeld - in 't vlammend vuur der zon,
terwijl het water wild uw heup omspat.
Hier is het dat mijn leven vlammende begon.
O bronzen tover van uw vlees en bloed,
o vurig lied van rozen en van sneeuw,
o wilde kreet der snelgewiekte meeuw
die sidderend uw slanke schaduw vindt
in 't schuimend water dat u wild omspat.
Blonde knapen spelen in het zand
zorgeloos, zoals de wind speelt in uw hand
aan het wonderbare fluistren van uw bloed.
Kleine schelpen breken zingend aan uw voet.
Zoals daar wiegend aan het water ligt
alsof zij in dit land van rozen en van sneeuw
voor immer uwen glimlach wou bewaren,
zo lig ik roerloos aan het zwarte waaien van uw haren
en aan het wonderbare fluistren van uw bloed.
kleine schelpen breken kreunend aan uw voet.
| |
| |
In ‘Voorbij de Grenzen’ komt plots de bezinning en het besef van den ondergang van het bloed waaruit geen nieuw leven brak, het verdoemd zijn tot verdorren aan een schoot, tot verbranden aan twee vlammende handen. Gedichten zoo pregnant, met een zoo waarachtig accent als deze, waarin de ontstellende, huiveringwekkend diepe stem weerklinkt van mannen, verslagen door het stralende vuur dat naast hen schreed en waaraan zij roekeloos gekluisterd hingen, gedichten die men leest met den schroom van het begrijpen, werden sinds jaren bij ons niet meer geschreven.
Klacht
‘Hebt gij mij dan vergeefs bemind
om wat daar spelend in uw handen ligt: een kind?
Als eenmaal onze ogen breken
zal hij roepen over de bossen en beken
achter de zilveren bergen
zal hij wenend zich verbergen.
Een slanke vrouw zal hem verslaan.
Hier is het dat zij eenmaal sliepen,
zegt zij, verzadigd en verdoemd.
Zingend heeft hij haar naam genoemd
terwijl de winden langs hun handen liepen.
- Leer hem geduld en maat,
leer hem de diepe zin der schemerende dingen,
leer hem het vuur bedwingen
dat rood en donker door dit leven slaat.’
De levensvizie in dit boek is een pessimistische, doch deze kunst is niet decadent. Zij bezit een beweging, een veerkracht, een dans, die het dynamisch beeld is van de innerlijke, vitale rhythmen in den mensch.
Wat ik in den dichter Buckinx zeer hoog op prijs stel, is zijn werkelijk wilskrachtig karakter, zijn zin voor verdieping en concentratie, waarvan de volmaaktheid van zijn werk ge- | |
| |
tuigt. Buckinx is het type van den modernen dichter, die bewust alles verwerpt, wat niet conform is aan de wet die hij zich heeft opgelegd, alles wat maar eenigszins de zuiverheid van het gedicht zou kunnen schaden, zonder dat daardoor het verhevigde leven in het minst wordt verminkt. Buckinx schept geen neologismen, geen nieuw poëtisch taalmateriaal. Zijn meest geliefde motieven, die ik hooger opsomde, zijn niet nieuw; nieuw is de reorganizatie van de uitdrukkingsmiddelen. Zij worden in zijn poëzie de elementen van een wereldbeeld dat zijn innerlijk levenbeeld volkomen weerkaatst. Deze elementen krijgen in zijn werk het karakter van een onafwendbare noodzaak, zij zijn zoozeer van het innerlijke leven doorschoten en doorgloeid, dat men den indruk heeft dat deze motieven thans voor alle andere poëtische doeleinden onbruikbaar geworden zijn. Men zegt dat de dichter een schepper is, een vernieuwer der taal, men kan van Buckinx met evenveel recht beweren dat hij een toovenaar is die enkele woorden, enkele motieven, welke in de laatste jaren in de Nederl. poëzie gemeengoed werden, voor altijd in de ban heeft gedaan, door de intensiteit, de gebondenheid die hij er aan gaf en die verhevigd worden door het feit dat deze motieven in hun beperkt aantal de heele wereld van de ‘Dans der Kristallen’ uitmaken. Een epigoon van Buckinx is eenvoudig ondenkbaar.
Zonder van Pieter Buckinx en André Demedts, twee even persoonlijke jongeren, de respectievelijke waarde te willen afwegen, (wat mij trouwens moeilijk zou vallen, gezien het hier twee kameraden geldt), is het leerrijk hun beider werk te vergelijken. De poëzie van Buckinx staat diametraal tegenover die van Demedts. Buckinx streeft ernaar een persoonlijke, specifieke wereld te bepalen, die door de transpositie in een zuiverder sfeer uit de tijdelijkheid geheven wordt, een wereld die in zich zelf voltooid zou zijn. De poëzie van Demedts aanvaardt in haar stroom al de verscheidenheid van het leven, dat door zijn bewustzijn bruist. Demedts is direct, stort dat leven onmiddellijk in zijn gedicht over. Zijn poëzie is soms onvolkomen, ongelijk in kracht en spanning. Zijn vers blijft vrij en beweeglijk, wordt vaak prozaïsch en het kontakt
| |
| |
met den lezer gebeurt onmiddellijk. Buckinx is een moeilijk dichter, zijn vers blijft altijd vers, de inhoud zijner gedichten staat of valt met den vorm, ontsnapt soms aan de prozaïsche formuleering, doordat de levenservaring er niet in bruto-toe-stand aanwezig is, maar doordat deze ervaring als het ware in een anderen aggregatietoestand is omgeschapen, zooals water ijs wordt of sneeuw, of, om het met Marsman te zeggen, zooals graan wordt omgestookt tot alcohol.
De ‘Dans der Kristallen’ heeft de verwachting der kritiek, die in den schrijver van ‘Wachtvuren’ (1929) den dichter erkende, die van al de jongeren over het grootste poëtisch potentiëel beschikte, niet beschaamd. Zijn zin voor smaak en maat, de scherpe kennis van zijn kracht en middelen, de waarachtigheid van het begrenzinggevende eigene, diepe beleven, stelden Pieter G. Buckinx in staat, het zuiverste, evenwichtigste en meest volmaakte dichtwerk te schrijven van den laatsten tijd.
René verbeeck.
|
|