Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 267] [p. 267] God Geen ander werklijkheid heb ik zo vast geloofd als Uw bestaan. 'k Geraak die wrede zekerheid noch uit de kronkels van de hersens in mijn hoofd, noch uit de cellen van mijn merg en vlees meer kwijt. 'k Geloof in U. Ik lijd om U en ik ben bang, altijd, voor Uw onwrikbre Majesteit. Soms meen ik wel dat ik naar dit of dat verlang, maar ik begeer niets anders meer, al sedert jaren lang, als dat Gij voor één keer mijn God niet zijt, doch wel een mens lijk ik, een arme sterveling, die naar mij luistren zou en eindelijk verklaren waarom Gij ons bemint, en mij, dit nietig ding, waarnaar ik zelf niet zonder walg en angst durf staren. Wij zijn het beste van elkanders hart niet waard, ver van Uw liefde, God. Wanneer ons dichters zingen van wat er goed om mee te leven is op aard', dan spreken zij van bloemen, sterren, lievelingen, van al die dromen waar ik ook mijn hart aan gaf, bij wie ik smeekte om vergetelheid en gloed, die ik zo graag zag staan tussen mij zelf en 't graf, waarin ik zonder hen en U, eens liggen moet. o God, mijn God, ik zou 't U durven noemen hoe zwaar om voort te slepen Uwe liefde is. Bemin als wij de sterren, 't water en de bloemen, Gij haalt van ons slechts schande, schaamte en droefenis. Ik mag er niet aan denken, dat Gij lijden kunt om mij, lijk ik om U. Wij hebben al verdriet te veel hier om elkaar. Heb medelijden, gun U zelf die vreemde liefde voor de mensen niet. [pagina 268] [p. 268] Het is voor ons al erg genoeg elk met zijn lot, ook zonder de angst om Uw bedroefde liefde God, ook zonder dat besef: dat Gij eens hebt geschreid, eens hebt gebloed voor ons. o Eeuwge Majesteit, o adem van het leven, Gij die ons alles zijt, gedenk ons nimmermeer, laat in verlatenheid ons van zulk brandend heimwee zijn doorgloeid, dat er een schoner liefde eens in ons ontbloeit, een nieuw gevoel, voor U, een argeloze bloem... Wil het gedogen God, dat ik U nogmaals noem, en dan weer leef, zoals de mens op aarde leeft, die slechts zijn vrees, zijn angst voor U, behouden heeft. André DEMEDTS. Vorige Volgende