Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Waar amaranten Waar amaranten als kaars bij kaars, Geheven op ranke kandelaars, Het blauw beschamen der schemering, Die er zwijgend om sparren en bosschen hing, Hebben de handen wij saamgelegd En elkander voor heel lang vaarwel gezegd. Voor het najaar streek de zomer zijn vlag. Maar goud en blauw was de milde dag. Toch vreemd beklemmend, hoe alles er blonk In kleurgen luister, toen 't zonlicht zonk, Waar wij alleen, en zoo droef te moe, Daar stonden, geroerd tot tranen toe. Je riept uit de verte nog menig keer; - Ik kon niet weg en zag telkens weer Naar de plek, waar je blondheid verdwenen was. De nevel dreef langs het vochte gras. En de scheemring omnevelde, blauw als staal, Het orgelpunt van dit schoon verhaal. Daar stonden eenzaam de kandelaars Der amaranten, kaars bij kaars...... Toen was 't me plots, of ik schreiend stond Waar je lag en sluimerde onder den grond, Of je onder die brandende bloemen sliep, Doof voor mijn stem, die ‘tot weerziens’ riep. Wanneer ik sinds amaranten zie, Trekt door mijn droomen de melodie Van 't bitter uur toen je henen ging. Nog hangt de glans der herinnering Om het kleurig feest van het avondrood: Maar de zon is onder, - het woud is dood...... Félix rutten. Vorige Volgende