Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 798]
| |
Muziekkroniek‘Verhandelingen van het Muziekcongres’, gehouden te Antwerpen op 15 en 16 Augustus 1934, ter gelegenheid van het eeuwfeest der geboorte van Peter Benoit. Een overzicht van het muziek-kultureel gebeuren rond de Benoit-viering van verleden jaar is thans, op afstand, aan de hand van twee boeken, in meer dan een opzicht zeer leerrijk: het verslagboek van het Congres, 128 bladzijden zwaar, voor welks verzorgde uitvoering de actieve secretaris, J. Horemans, alle eer verdient; en dan, Van der Mueren's Benoit. Als de galm der feest-uitvoeringen van 's meesters werk lang verstierf, blijven deze boekdeelen voor hem getuigen. Er is inderdaad bij de Benoit-viering iets gebeurd. Het congres vereenigde vierhonderd deelnemers en besloot tot bestendiging van zijn bureel met het oog op het houden van tweejaarlijksche muziekcongressen, hoofdzakelijk aan de Vlaamsche muziekwetenschap gewijd. Door hardnekkige volharding en door het aanmoedigen van geleidelijk loskomende belangstelling, kan hier een beweging groeien, die inderdaad vele slapenden zal wakker schudden. De hoopvolle vermelding ‘n. 1 der Reeks’ op den omslag van het verslagboek, blijft dan zeker geen doode letter. De lezingen op het congres bestreken den ruimen gezichteinder van onze nationale muziekkultuur - practische vragen als het behoud van Benoit's geest in zijn Conservatorium, niet uitgesloten. Voor dit laatste werd, op voorstel van Ontrop, een motie gestemd, en den minister voorgelegd. Het antwoord van minister Hiernaux verklaart dat de Vlaamsche geest van Benoit's school thans volkomen veilig staat ‘nu de taalwet aan het Vlaamsche volk veel ernstiger waarborgen biedt dan welk reglement ook’. De groote zegen der taalwetten is ons inderdaad bekend. We doen dus best in de gestemde motie vooral een teeken van Vlaamsche levenskracht te ontwaren. Musicologisch werden buiten opstellen, over de zestiende | |
[pagina 799]
| |
eeuw en de polyphonistentijd vooral bijdragen gelezen over Benoit zelf: zijn betrekkingen met Em. Hiel, met Fr. Liszt, met E. Tinel; een bespreking van zijn minder bekende lyrische drama's, van zijn muziekhandschriften; de moeilijkheden waarmee de uitgave van zijne muziek te strijden heeft. Maar het was te verwachten dat de kernvraag van het congres zou liggen rond het probleem ‘Benoit en wij’. De opstellen van Prof. Ch. Van den Borren, van D. Dille en K. Albert golden dan ook als de feiten van den dag. L. Ontrop's betoog, na een grootsch-aangelegde hulde aan Benoit, kwam immers neer op een wensch naar historische situeering van den meester, de nu reeds grootendeels tot mythe verwazigde held, wiens figuur nog steeds niet in het objectieve licht der historische waarheid werd geplaatst. Het geheele probleem van de ‘nationalistische muziek’ werd duidelijk gesteld. Van den Borren wees op historische gevallen van nationalisme zonder rasbewustzijn door de eeuwen heen, die duidelijk aantoonden dat de nationale scholen der vorige eeuw, ‘niets anders zijn dan opportuniteitsscheppingen, gebonden aan het toeval van het oogenblik’, die de groote verdienste bezitten, dat zij de lucht zuiverden, natuur en leven terugbrachten in een wereld van doode conventie. Wanneer hij zich afvraagt of dit ook niet zonder de locale middelen van folklore en volkslied mogelijk was, dan moeten wij voor Benoit althans verklaren, dat, historisch gezien, het onmogelijk was in zijn tijd Vlaanderen muzikaal bewust te maken zonder de bezieling en de motieven van de Vlaamsche beweging. K. Albert had het bladzijden lang over ‘kultische muziek en profane muziek’, overgoten met een vrij sterken geur van ‘Weltanschauung’; theorieën, ab ovo uitgesponnen, die geen aarde aan den dijk brengen. Maar de laatste bladzijde vergoedt dit alles om de duidelijkheid waarmee het echte probleem werd gesteld. Zij is het citeeren waard: ‘Le prélude à l'après-midi d'un faune’ is een meesterwerk. Tevens is het een der meest typische fransche werken, die in de laatste periode geschreven werden. Onderstel dat Debussy het werk niet schreef, maar dat ik er morgen mee voor den dag kwam. Zou de waarde van het werk daardoor vermin- | |
[pagina 800]
| |
deren? Natuurlijk niet. Ik zou een meesterwerk geschapen hebben: een Fransch meesterwerk. Maar u voelt natuurlijk dadelijk dat ik, als Vlaming, en zelfs in de gewaagde onderstelling dat ik even geniaal ware als Debussy! nooit Le prélude à l'après-midi d'un faune schrijven zou. Wel kan ik, nu het werk bestaat, den stijl en de techniek ervan copieeren, maar dat zal altijd copie, dus tweederangs muziek blijven. ‘En nu ziet u zelf, dat het niet noodig is systemen en recepten uit te denken om Vlaamsche muziek te schrijven. Laat ons eenvoudig werken. Is het werk slecht, dan heeft het weinig belang of het Vlaamsch of Kongoleesch is, is het werk goed, dan kan ik als Vlaming niet anders dan een Vlaamsch werk voortgebracht hebben, en zoo dit werk afwijkt van de conceptie die wij van ‘Vlaamsche’ muziek hebben, dan is het de conceptie die moet gewijzigd worden en niet het werk. Daarom tot slot deze dubbele opdracht aan den Vlaamschen toondichter: eenvoudig maar echt Vlaming zijn Niemand was bevoegder dan D. Dille om te spreken over ‘Peter Benoit en de nieuwe muziek’, d.i. de muziek der laatste 25 jaar, die hij grondig kent. Zijn doordachte, hoewel ietwat zwaartillende uiteenzetting, toont hoe onze huidige muzikale schepping totaal aan Benoit's schrijfwijze vreemd is gebleven, terwijl zijn kultureel programma voor de muzikale ontwikkeling van Vlaanderen weer zeer actueel is geworden. ‘Bewust of onbewust vinden het eenheidsplan en de geest van Benoit, met de noodige korrektieven, de groote instemming der nieuwe toondichters en hun energieke bereidheid tot verderbouw.’ En dat blijft tenslotte toch hoofdzaak. Onze componisten zouden hun eigen graf graven, als ze zich buiten de Europeesche stroomingen hielden. Vlaming zijn, en goede muziek schrijven. Anderzijds moeten we net tempo bijhouden, waarmee de muziek onder al hare vormen - omroep, klankfilm en gramofoon - ons aller dagelijksch leven bestormt. Vermogen we niet dezen vloed te beheerschen, en Vlaanderen | |
[pagina 801]
| |
naar den geest van Benoit muzikaal op te leiden, ja, dan is er weldra voor de ‘Vlaamsche’ muziek geen plaats meer onder de zon. Intusschen moge de bemoedigende balans in dit congresboek verworven, een forsche stuwkracht verleenen tot voortzetting van muziekkultureelen arbeid. Als om de twee jaar een som werk kan geleverd worden als deze, dan staat het goed met de muziek in Vlaanderen. Het denkbeeld werd geofferd van een inlijving der muziekcongressen in het raam der tweejaarlijksche Vl. wetenschappelijke congressen. Het voordeel zou bestaan in de sterkere organisatie en propaganda, en het verbroederen met een ruimer intellectueel publiek. Maar de nadeelen wegen veel zwaarder: immers de belangstellenden van het muziekcongres vormen nog altijd - hoe spijtig ook - een afzonderlijk publiek dat zich ternauwernood inlaat met andere vakken en omgekeerd staan onze intellectueelen nog altijd jammerlijk vreemd tegenover de muziek. Anderzijds kan een muziekcongres niet vruchtbaar werken zonder talrijke uitvoeringen van Vlaamsche meesters. Men zal dus best doen - al is het samengaan ook in beginsel gewenscht - met althans voor de eerstvolgende jaren, de muziekcongressen op eigen hand te houden. Het zal niet overbodig heeten, er op te wijzen dat ook het buitenland Benoit heeft herdacht. Lector Dr. M. van de Kerckhove gaf in het wintersemester 1934-35 aan de Berlijnsche Universiteit een leergang (wekelijks 1 1/2 uur) over ‘Das flämische Lied und der Nationalkomponist Peter Benoit. Vorträge in der Fremdsprache mit Gesangenlagen.’ Hebben wij hierin wel het voorbeeld gegeven?
***
Prof. Dr. Flor. Van der Mueren's Benoit (Davidsfonds) (Volksreeks n. 253) is een warm betoog voor den meester als man van zijn volk. Het boek is werkelijk met veel geestdrift geschreven, en men voelt de ware devotie die de schrijver zijn held toedraagt nog best wellicht in het deel dat de levensschets - geen lang uitgesponnen biografie - bevat. Schematisch werd het boek gebouwd als volgt: leven- | |
[pagina 802]
| |
strijd voor de bevordering van het Vl. Conservatorium - nationalisme en muzikale beteekenis - kultureele beteekenis. De nadruk wordt gelegd, heel het boek door, op Benoit als Vlaming. Daardoor komt in een scherp licht staan: zijn bekeering tot de Vlaamsche gedachte onder invloed van Hiel vooral; zijn geniale eisch tot vervlaamsching van het Conservatorium; zijn kultureel plan ten voordeele van de Germaansche muziek, en de strijd tegen de Fransche en Italiaansche; zijn hardnekkige weerstand tegen Antwerpsche kuiperijen; kort, zijn onverschrokken nationaal streven. En het is goed, dit duidelijk te onderstreepen. Deze houding van Benoit schijnt ons de eenig mogelijke voor dien tijd: zonder inschakeling in de Vlaamsche beweging, was een muziek-kultureele opbeuring van ons volk onbegonnen werk. Benoit heeft juist gezien. Verder lezen wij beschouwingen over het goed recht van het muzikaal nationalisme, en de verklaring van Benoit's geringen weerklank in Europa. Hier heeft schrijver o.i. grootendeels gelijk met de oorzaak te leggen bij de afzijdigheid der openbare besturen en der groote pers. Grétry werd op staatskosten uitgegeven: in esthetisch oogpunt, een onvruchtbare daad. Benoit, die het heele volk naar het hart heeft gesproken, wordt moeizaam gepubliceerd door een privaat fonds!Ga naar voetnoot(1) Maar buiten Benoit als Vlaming, hoezeer die zijde ook de volste belichting overwaard is, rees bij dit eeuwfeest de gestalte van Benoit als musicus. En hier heeft ons Van der Mueren's boek onvoldaan gelaten. De uitspraak: ‘Wij geven steeds graag Benoit's kunst cadeau voor de apostolische ‘daad’: de wekroep die 't muzikale Vlaanderen heeft wakker geroepen (bl. 106) - standpunt dat de indeeling van het boek heeft bepaald - staat niet boven alle tegenspraak verheven. Een vluchtige waardeering vinden we in verklaringen als deze, die Benoit noemt: ‘zoo groot als alle Franschen vóór Debussy, en als alle Duitschers tusschen Beethoven en Wagner’ (bl. 115). | |
[pagina 803]
| |
Een oordeel, waarbij Berlioz en Schumann en Mendelssohn in de minderheid worden gesteld, eischt wel een woord toelichting. De bespreking van het werk zelf valt intusschen zeer bondig uit. Bruto genomen, zegt schrijver: ‘we maken eerlijk rekening en schrijven de verliezen af. Ik wil veertig procent van de Benoitkunst voorloopig aan kant laten’ (bl. 108). Verder komt het nader onderzoek neer op een ‘wandelen langsheen het werk, en aanwijzen terloops van treffende bladzijden’ (bl. 111). En hier ligt de leemte. Geen oogenblik was beter gekozen, en geen man was beter bevoegd dan Prof. Van der Mueren, om grondig de Benoitkunst onder de lens te nemen. De lezer wenscht nu eens te vernemen wat hij aan Benoit heeft; hij leest van ‘grootsche muzikale frescos’, maar dieper gaat het niet. Welke is de techniek van Benoit? Zijn vaardigheid in het orkestreeren, zijn kunst van begeleiden, zijn behandeling van den zangstijl, zijn gebruik van het unisono, zijn dramatische kracht, zijn verwerking van het volkslied? Had hij geen oorspronkelijke opvatting van het oratorio? Hoe staat hij hierin tegenover zijn tijd? En op welk materiaal componeert hij? Wat te denken over zijn librettos? Kan men verzwijgen, dat bepaalde teksten, met name De Rhijn, volstrekt niet door den beugel kunnen? - Benoit's waarde voor de kamermuziek: liederen, klavierwerken; voor de godsdienstige: Te Deum, de beide missen? Langs vragen als deze kon men tot een blijvende waardebepaling komen van deze muziek, die door haar objectiviteit het genot van het beluisteren aanzienlijk zou verhoogen. Ten slotte, de warme toon van het boek, de gloedvolle bezieling waarmee het werd geschreven, heeft ook een schaduwzijde: als zij kapittels achtereen wordt volgehouden, vermoeit deze spanning den lezer, en schaadt zij het klaar begrip. Ook werden sommige voorstellingen, me dunkt, wat hoog aangeslagen. Het boek van Prof. Van der Mueren beantwoordt volkomen aan zijn titel: Benoit man van zijn volk; het spijt ons, dat Benoit, de musicus, in de schaduw werd gehouden. Dr. René lenaerts. |
|