| |
| |
| |
Boekbespreking
Paul Keller: Droomen zijn bedrog. Een sprookje voor groote menschen. Bewerkt door Geert Schoonen. N.V. Uitgeversmij. Fideritas, Amsterdam. Pr. 50 fr.
Sla er maar eens een stel duitsche literatuurgeschiedenissen op na, en u zult zien dat de waarde van Paul Keller's werk systematisch wordt genegeerd of verkleind. P. Keller wordt blijkbaar, naar den zin, van vele critici en literatuurhistorici te veel en te graag gelezen door zijn volk. Maar het succes van een boek is evenmin een bewijs van ontwaarde of minderwaardigheid, als het succes kan gelden als maatstaf van de artistieke waarde van een boek. P. Keller is een van de gemoedelijkste, hartelijkste en boeiendste moderne vertellers geweest van heel Duitschland. Hij heeft dit sprookje geheeten een ‘Humoristische roman vol levensblijheid, licht en geluk’, en dit is het ook. En de teekeningen van Jo Spier zijn zeer mooi.
V.v.L.
| |
Karel Van de Woestijne: De Nieuwe Esopet. Teekeningen van Josef Cantré. - Pr. 1.50 fl.
De recensent van de N.R.C. had gelijk: ‘nergens misschien heeft deze (K.V. d. Woestijne) zich uitgesproken op een wijze, welke zoo duidelijk en direct inzicht gaf in den aard van zijn vermogen.’ Heel het werk van Van de Woestijne is niets anders geweest dan zelfbelijdenis, maar deze kernen: geestig, bitter en bijtend of van een spelende ironie, zijn voor de buitenwereld van menschen en dingen wat de ‘Substata’ waren uit zijn persoonlijke beleving en belijdenis.
Dr. V.
| |
Dr. Alfred Adler e.a.: Het moeilijke kind. - Wereldbbl. 1934.
Van de twintig opvoedkundige studies die het boek bevat, is slechts de eerste, 15 bldz., van Adler zelf; de negentien overige zijn van negentien verschillende schrijvers en handelen over het vreesachtige, het tegenstribbelende, het domme, het sexueel vroegrijpe, het verwende kind, enz. Het zijn vertalingen eener serie Praktische Handboekjes over ‘Schwer erziebare Kinder’ uitgegeven door medewerkers van Adler en het zijn dus Adler's ideën over de Individual Psychologie die het boek doorweven.
Is nu het boek bedoeld als een reeks casuistische bijdragen om te bewijzen dat er met Adler's individueel psychologische opvoedingsmethode veel goeds kan bereikt worden, dan is het met vrucht te lezen. We zijn er allen van overtuigd dat kinderen leiden en opvoeden zeer vele en zeer groote gaven vergt, en dat een of twee echte opvoeders per school voor die school een schoon bezit is. We weten daarbij ook dat vele kindergebreken maar een reactie zijn op fouten allerlei van ouders en opvoeders. Beoogt het boek ons daarvan voorbeelden voor oogen te leggen, dan bereikt het zijn doel.
Herleiden we het niet tot dit opzet en lezen we het door als een geheel, dan geeft de veralgemeening die door de onvermijdelijke herhalingen ontstaat een indruk van wanhoop over de praktische opvoedingsmogelijkheid van het kind: opvoeden wordt een hopeloos iets. Loopen er nog wel zoo'n perfekte menschen op deze wereld rond dan dat hun karakter, hun spreken of zwijgen, hun manier van werken of uitrusten, hun hoedanigheden zoowel als hun gebreken iets anders kunnen bereiken dan gebreken? En hoe is het mogelijk dat er nog andere kinderen zijn dan ‘moeilijke?’
| |
| |
In elk geval, buiten Adler geen zaligheid, want (bl. 265) ‘alle pedagogische richtlijnen voor en buiten Adler zijn wegwijzers zonder richtingspijl.’ Of nu Adler in het opvoedkundig princiep van de individualiseering bij elke foutbehandeling werkelijk een revolutie brengt zoo groot als de pretentie van zijn school, is een vraag waarop meer onderlegde opvoedkundigen het antwoord zullen bediscussieeren.
Dat alles neemt echter niet weg dat het boek met nut zal gelezen worden door ouders en opvoeders.
J.L.
| |
Hendrik De Vries: Stormfakkels. - Schrift 11 van Jhrg. 9 der V.B. - Het Kompas. Mechelen.
Met drie gedichten uit dezen bundel, handhaaft De Vries de faam van zijn dichterschap. Het is wel wat weinig koren tusschen het vele kaf. Het groote gevaar dat dezen dichter steeds bedreigde, kreeg hier zijn uitwerking. De Vries vervalt tot een rhetorische verhevigings- en vergrootingswoede, die alles ongenietbaar maakt. Beelden, opsommingen, woorden, woorden, het één al geweldiger dan het andere en zoo zelden één oogenblik van echtheid en poëtische bezieling.
A.D.
| |
Henri Van Booven: De Porocha. - Wereldbibliotheek. Amsterdam.
De porocha is de jacht na de eerste September-sneeuwval in Rusland. Een novelle over liefde en heimwee: het Russische meisje dat uitweek om haar minnaar te volgen, kan het in den vreemde niet uithouden en keert naar het vaderland terug. De eerste bladzijden zijn zuiver en schoon geschreven. Verder gelukt de schrijver er niet meer in, om de hoogte van zijn aanzet weer te benaderen.
A.D.
| |
Wilhelmina Smit-v.d. Wal: Verzen. - Van Dishoeck, Bussum. - 1934.
Een bundel gedichten zooals er reeds zooveel zijn. Zonder bepaald slecht te wezen, toch onbelangrijk. Tam, mak en gelikt, maar nooit een flits van een oorspronkelijk leven, nooit het bewijs van een werkelijke bezieling.
A.D.
| |
Dr. J. Langohr: Le Nord-Est de la province de Liége et le Canton d'Eupen, Brugge, Excelsior 1932, XXIV - 685 blz.
De ondertitel van dit reusachtig werk luidt als volgt: ‘Terre belge flamande superficiellement allemandisée et romanisée. Etude historique et linguistique.’ Het veelzijdige belichten van het grondgegeven in dit boek verwerkt, moet belangstelling wekken niet alleen bij filologen en historici, maar bij ieder ontwikkeld lezer. Het gaat om een uiterst nauwkeurig onderzoek van de geschiedkundige en taalkundige wording van een streek - Dr. Langohr's geboortestreek - waar duitsche en fransche invloeden kruisen op een terrein dat nochtans grondelijk Vlaamsch is. Alwie zich met Vlaamsche volkskunde moeien wil, zal hier heel wat stof vinden tot beter begrijpen der volkspsyche op taalgrensgebieden. Het overvloedig aangebracht materiaal geeft een ietwat schoolboekachtig voorkomen aan het werk; bij een eerste opzicht schrikt men af voor de tallooze indeelingen en onderindeelingen van het geheel: bij nader toezien echter bewondert men den gang van duidelijkheid en ordelijkheid door Dr. Langohr aan deze studie gegeven. Schrijver dringt evenwel geen conclusies op: hij veronderstelt een verstandigen lezer die zelf reageert op wat hem voorgebracht wordt. Voorwaar staan we hier voor een ‘opus herculeum’ van geduld en nauwgezetheid. Ons hindert wel een beetje dat deze belangwekkende gegevens in het fransch aangediend worden. Wij veronderstellen echter dat Dr. Langohr hierbij het intellectueel publiek van de betrokken streek op het oog had, zoodat we hem ongemengd met zijn praestatie kunnen geluk wenschen, en den lezer aanzetten om met aandacht de wondere toestanden na te gaan in dezen taalkundigen driehoek.
P.S.
| |
| |
| |
Emmanuel Hiel: Volledige dichtwerken in zes deelen. Uitg. A. Hessens, uitgever, Brussel.
Zeker begrijpen we deze piëteitsvolle daad van Mw. Laura Bataille, Hiel's dochter; en wij waardeeren dit gebaar. Maar ik ben er van overtuigd dat een kleine en meer oordeelkundige keuze den litterairen naam van E. Hiel beter zou hebben gediend.
| |
Prof. A. Schellinckx, M.S.C.: Beauring. Uitg. J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik. Pr. 0,90 gld.
Tusschen de overdadige literatuur die over de gebeurtenissen van Beauring verschenen zijn, onderscheidt zich deze studie, die een poging is naar een bovennatuurlijke verklaring, door haar rustige objectiviteit en onvooringenomenheid en haar gereserveerden toon, die zeker beantwoordt aan den geest der H. Kerk, die geen haast heeft, en aan den tijd en den hemel ongehinderd hun werk laten doen.
| |
Dr. J. Nat: Geschiedenis van het Oude Oosten tot de 6e eeuw voor Christus. Uitg. Wereldbibliotheek, A'dam.
Er is, zooals de schrijver terecht laat opmerken, een totale ommekeer geschied tijdens deze laatste decennia, in het begrip dat we ons maken moeten van de eigenlijke ‘Oudheid’. De ontdekkingen zijn zooveelvuldig en zoo verrassend geweest, dat geheel onze wetenschap der oudheid diende herzien te worden. Nu zal het wel nog een tijdje duren vóór dit nieuwe inzicht ook in geheel ons onderwijs zal doorgedrongen zijn, maar intusschen moge dit systematisch en rijk geïllustreerde werk, vooral bij de leeraars vele lezers vinden.
V.
| |
Dr. L. Bender, O.P.: Huwelijk en Huwelijksbeletselen in de Kathol. Kerk. Uitg. J. Romen en Zonen, Maeseyck. Pr. 15 fr.
Pater Bender heeft de uitstekende artikelen die hij over dit onderwerp publiceerde in ‘Het Schild’ bijeengebracht; en hij heeft wel gedaan. Want al is dit boek bestemd voor ieder ontwikkelde katholiek, ik ben zoo vrij het ook aan de geestelijken met aandrang ter lezing aan te bevelen, opdat hunne onderrichtingen en sermoenen steeds aan de letter en den geest van het kerkelijk recht zouden beantwoorden. Wat o.m. in dit boek over de ontbindbaarheid of de onontbindbaarheid van het huwelijk wordt voorgehouden stemt geheel overeen met wat Kan. Leclef onlangs voor de Conference du Jeune Barreau te Antwerpen heeft gezegd.
G.V.L.
| |
Henri de Ziegler: Vie de l'Empereur Frédéric II de Hohenstaufen. (Coll. Les Lettres et l'Histoire). - Editions R.A. Corréa, Paris. Pr. 18 fr.
Een wondere verschijning, die vorst uit de 13e eeuw, die als een Oostersch tyran leefde en regeerde, en toch zoo modern aandoet door zijn politiek positivisme, en zoo actueel door zijn opvatting van staat en gezag. Hij droomde van een verbond der Europeesche staten, maar van een sterk ingericht verbond, luisterend naar zijn almachtig gezag. Keizer van Duitschland en Koning van Sicilië, trachtte hij eenheid in zijn staten te brengen. En, zoo niet aan Duitschland, dan toch aan Sicilië wist hij een volledig stelsel van wetten te geven, die nu nog bewondering afdwingt, en waaraan menig andere vorst gedachten heeft ontleend. Hij steunde heelemaal op het Romeinsche Rijk, waarvan hij zich als de wettige erfgenaam beschouwde. Schrijver bekent dat hij voor zijn held niet onpartijdig staat. Hij is
| |
| |
verblind door zijn wonderbaar vernuft, zijn buitengewone gaven, zijn genie, zijn zonderlinge bekoorlijkheid, en ziet de schaduwkanten niet, die toch van gewicht waren! Natuurlijk neemt hij, in den ergen strijd tusschen Frédéric II en den Pauselijken Stoel, partij voor den eerste. Misschien waren alle pausen van alle schuld niet vrij te spreken, maar het blijft dat de keizer een vrijdenker was, die de Kerk tot een politiek instrument van zijn almacht droomde te maken. En dan hoe komt schrijver er toe hem - en dat herhaaldelijk - met Franciscus van Assisi te vergelijken!
Toch is dit boek zeer interessant om lezen, want deze 13e eeuwsche keizer is wel een der veelzijdigste figuren der geschiedenis.
L.D.
| |
Charles d'Ydewalle: Vienne et le Destin des Habsbourgs. (Coll. Essais et Mémoires). - Nouvelle Société d'Editions. Bruxelles. - 18 frs. belges.
Een twaalftal hoofdstukken waarin schrijver ons het karakter beschrijft van Weenen, de enorme hoofdstad van een land dat nog maar een 6 millioen bewoners telt, en van haar pittoreske, bont gemengde bevolking. Vervolgens geeft hij een kort overzicht van de geschiedenis der Habsburgers, van de eerste hertogen van Oostenrijk en de eerste Keizers af, tot aan Napoleon II: Dan komen Franz Jozef en zijn tijd, en de verdere lotgevallen der zoo tragisch beproefde keizerlijke familie aan de beurt, om te eindigen met de moord op Dolfuss bedreven, en de kansen van Aartshertog Otto tot den troon zijner voorouders.
Het boek van een man der wereld en tevens van een journalist, zwierig en geestig, brillant en oppervlakkig, met hier en daar een dieperen klank, een vasteren toets. Maar zooals het is, is het echt boeiend om lezen. Een boek om op reis mee te nemen.
L.D.
| |
Pierre Jourda: Stendhal. L'Homme et l'Oeuvre. - Desclée de Brouwer. Paris. - 25 frs. belges.
Veel werd er reeds geschreven over dengene die van zichzelf getuigde dat hij slechts rond 1935 zou begrepen worden. Ook heeft schrijver voor doel gehad, naar aanleiding van al die vroeger verschenen levensbeschrijvingen en kritieken, een soort ‘Guide Stendhalien’ op te stellen, ten bate van dezen die op de hoogte verlangen te komen van al hetgeen het leven en het werk van den grooten Franschen schrijver betreft. Stap voor stap volgt hij Henri Beyle door heel zijn veel bewogen leven, zijn politieke loopbaan, zijn moeilijke letterkundige carrière. Stendhal, die nu als een der grootste romanschrijvers van Frankrijk en zelfs van de wereld geldt, ontmoette tijdens zijn leven slechts onverschilligheid en miskenning. Hij was te zeer vooruit op zijn tijd, te nuchter en bitter, te eenvoudig in zijn taal, om aan de lezers uit den tijd van het romantisme te behagen. Zijn boeken, waarvan verschillige onvoltooid bleven brachten noch waardeering, noch de mogelijkheid om van zijn pen te leven, doel en hoop van heel zijn leven. Slechts zijn ‘Chartreuse de Parme’ werd nog al gunstig onthaald: doch het kwam te laat. Henri Beyle lag op zijn sterfbed.
Het boek van Pierre Jourda is zeer interessant, en waard gelezen te worden.
L.D.
| |
| |
| |
Maximin Delache: Un Frère de Richelieu inconnu, Chartreux, Prîmat des Gaules, Cardinal, Ambassadeur. Documents inédits. - 1 vol. in-8 de 555 p. 10 hors-texte. - Desclée de Brouwer, Paris, 28 fr.
Alphonse de Richelieu, broêr van den grooten minister van Louis XIII, werd tegen zijn wensch in, na 23 jaren het leven van een nederigen Kartuizer geleid te hebben, Aartsbisschop van Lyons benoemd, en tot het Kardinalaat verheven. Hij was een man van uitnemende goedheid, van verstand en doorzicht, van diep geloof. Betrokken in de bijzonderste gebeurtenissen der loopbaan van zijn broêr Armand, wist hij als geïmproviseerd ambassadeur, merkelijke diensten te bewijzen, en menig onverhoopten uitslag te bekomen, dank aan zijn oprechtheid, aan zijn eerlijkheid en rechtvaardigheid. Zijn gedachten wist hij tegen wie ook te verdedigen. Gunst of eerbewijzen hadden geen vat op zijn nederigheid of op zijn vroomheid. Zijn onverschilligheid tegenover rijkdom of aanzien dienden velen tot voorbeeld, alsook de liefderijkheid waarmeê hij de pestlijders verzorgde, gedurende de erge pestepidemie, die Lyons gedurende eenige maanden teisterde. Iedereen vluchtte, maar hij bleef op zijn post. Hij stierf in armoede. Met recht kon men van hem zeggen: ‘Personne n'a moins aimé la vie, moins redouté la mort et n'a bravé plus saintement l'une et l'autre’.
L.D.
| |
Rijkaard Lod. Bauer: Zakspiegel historiael. Uit. De Standaard.
We zouden aan De Standaard den raad willen geven: houd Rijkaard Lod. Bauer, alias Lods, alias R.... in eere; want deze korte krabbels over de gebeurtenissen van den dag, in Vlaanderen en de verdere wereld, getuigen van een zuivere geestigheid en voorname ironie. Een te zeldzame eigenschap in Vlaanderen, dat nog te veel belust is op onelegant gemopper en boert.
Dr. V.
| |
Albert Kuyle: Alarm. Ingeleid door A. Van Duinkerken. Uitg. Vox Romana, Schiedam.
Hagel smelt zoodra de zon er over gaat, maar de hagel die Kuyle in deze korte krabbels en kantteekeningen naar het hoofd van zijn slachtoffers gooit is van hardere stof en treft scherper zijn doel. A. Van Duinkerken heeft dit werk van Kuyle met zijn nijdige strijdvaardigheid, zijne soms onrechtvaardige verbetenheid en ongetemde ironie voldoende gekarakteriseerd in de inleiding, zoodat we verdere kritiek overbodig achten.
Dr. V.
| |
Het nieuwe Nederlandsche proza in novellen. Verzameld door H. Godthelp en A.F. Mirande. Deel II. Uitg. J.B. Wolters, Groningen. Prijs ing. 1 gl., geb. 1.25 gl.
Er zijn novellen van Marc. Emants, L. Couperus, Ary Prins, A. Van Oordt, Arth. Van Schendel, F.V. Toussaint van Boelaere, J. Israël De Haan, G. Walschap, Beb Vuyck, L. de Bourbon, P. Korthuys.
| |
Herman van de Gitschotel: Met de voetjes onder tafel. -
Gelegenheidsdichtjes, liedjes en voordrachten voor Eerste Communiefeesten, Bruiloften, Bieravonden, Mosselsoupers en Volksbanketten, enz. enz. Te bestellen bij den schrijver Herman Verbruggen, Tumhoutschebaan 109, Schilde. Prijs 12.50 fr.
| |
| |
| |
W.L.M. Van Leeuwen: Naturalisme en Romantiek. Uitgave J.B. Wolters. Ing. 3.90 fl., geb. 4.50 fl.
We zullen het nogmaals in cijfers duidelijk maken, want deze meneer Van Leeuwen gaat ermee voort Vlaanderen te behandelen met het superioriteitsgevoel van een perfekten hollandschen ‘schoolmeester’:
De beschouwingen over ‘Naturalisme in proza en kritiek’ en ‘van naturalisme naar romantiek’ beslaan 45 bladzijden, waarvan er één wordt ‘gewijd’ aan Vlaanderen....
En ter illustratie dezer beschouwingen worden uittreksels gegeven uit het werk van 38 nederlandsche schrijvers; nl. 31 Hollanders en 7 Vlamingen, waaronder echter Cyriel Buysse, vertegenwoordiger van het naturalisme in Vlaanderen, niet te vinden is....
Er worden....
maar dit moge volstaan.
Ik wilde alleen nog weten met welk recht of met wiens toelating de heer Van Leeuwen het werk der Vlamingen, die zich alle tegen de spelling Marchant hebben uitgesproken, in ge-marchandeerde spelling heeft omgezet.
A.V.C.
| |
IJslandsche Godensagen, bewerkt door Stijn Streuvels. - Amsterdam, L.J. Veen. 173 bl., ingen. f. 2.40, geb. f. 3.25.
Streuvels, die sedert lang de oudere Germaansche letterkunde aan 't verkennen is, heeft den schat van poëzie ontdekt welke vervat is in de IJslandsche Edda's. Poëzie van massale schoonheid, met Asen en Goden als personen, met het heelal als plaats, verhalen van wraak en sluwheid, niet zonder grimmigen humor, maar steeds van heroïsche kracht. Die verhalen vertelt Streuvels na, in den hem eigen klaren, stevigen stijl, den stijl der gezonde grooten. Het heeft geen zin ze met den oorspronkelijken tekst te vergelijken om na te gaan of de oververtelling getrouw is. Hier wordt in eenvoudige, breede halen verteld van de Asenburcht, van Loki, van Thor en zijn wederwaardigheden bij Utgard-Loki, van Baldrs dood...; het verpoost na het lezen van veel kleine literatuur en we zijn hem dankbaar dat hij die oude grootsche schoonheid opnieuw in ons bereik gebracht heeft.
Dr. T.D.
| |
Luc Indestege: Andioenora. - 1935. Maaseik, Van der Donck-Robijns. - 171 bl., 12 f.
L. Indestege heeft zijn eerste sporen verdiend door een algemeen geprezen uitgave van het beste uit den bundel refreinen van den rederijker J. van Styevoort, en vooral door een bundel delicate verzen ‘Vale dicere.’
Hier komt hij zich aanmelden met drie novellen: Andioenora, Het Meisje en de Ring, Boemnolleken, alle drie min of meer verwant met de folklore of de geschiedenis van zijn geboortestreek. Andioenora is het zuiverst: er gaat van dit proza een vreemde en pakkende bekoring uit; er wordt een geheimzinnige en toch reëele atmosfeer geweven, waaraan men niet ontkomt.
Indestege heeft inderdaad deze benijdenswaardige eigenschap in wat hij schrijft: met zeer persoonlijke middelen weet hij een stemming te verwekken. Dien eigen klank verneemt men het best wanneer hij de natuur in zijn verhaal vlecht. Het zieleleven van zijn personen zou er bij winnen indien het soberder verwoord werd: het breekt soms den toover.
Even vast van schriftuur en zuiver van weergave is het tweede verhaal: Het Meisje en de Ring, dat echter wat dun van inhoud is, terwijl het derde, op het randje van het romantisch-macabere, toch weer diezelfde draden van beroezende bekoring om den lezer spant.
| |
| |
Het zou jammer zijn dat de schrijver, na deze proeve (die enkel voor Volwassenen bestemd is), zijn gaven niet verder ontwikkelde. ‘Andioenora’ voorspelt een prozaïst van waarde.
Dr. T.D.
| |
René Lauret: Le Théâtre allemand d'aujourd'hui. - 256 p. - Gallimard 1934. 18 fr. fr.
De schrijver verklaart in zijn inleiding de meeste vertooningen te hebben bijgewoond te Berlijn van 1924 tot 1533. Zijn indrukken gaf hij weer in verschillende Fransche tijdschriften, doch hij vond het verkieslijker al die verslagen te verwerken tot één geheel, met weglating van het minder belangrijke, dan wel ze gewoonweg te bundelen. Daarin heeft hij ongetwijfeld gelijk, al vinden we het spijtig dat hij bij het uitzijgen juist de minder bekende aspecten van het Berlijnsche theater door de mazen heeft laten glippen. Thans brengt het boekje maar weinig nieuws voor wie zich zelfs maar matig voor het Duitsche tooneel interesseerde. Moeten we echter de schrijver gelooven dan zijn de laatsten in Frankrijk zelfs rari nantes, en in dit geval zal het boekje daar toch heel wat inzicht geven. Het is trouwens buitengewoon knap geschreven, en de heer Lauret is niet alleen uitstekend op de hoogte van het Duitsche tooneel, maar heeft bovendien een zeldzaam juist inzicht in het wezen van het theater. Uitlatingen als deze die volgen getuigen daarvoor: ‘L'effet théâtral repose avant tout sur la sensibilité, un spectateur admettra difficilement qu'en entrant dans une salle il doive renoncer à toute émotion.’ Tooneel moet niet trachten te bewijzen met feiten en cijfers, noch met redeneering. - En verder, over den aard van de tooneelontroering: ‘Le public exigea toujours de voir l'innocence réhabilitée et le crime puni.’ Graag schimpt men daarop, omdat men in het tooneel ‘problemen’ en ‘literatuur’ zoekt, maar het sociologisch feit: de noodzakelijke verbondenheid met het publiek (die lebendige Substanz des Theaters, heet J. Bab het), over het hoofd ziet.
Een kenmerk, waardoor het werkje van Lauret zich gunstig onderscheidt van andere, is de stage zorg van den schrijver om steeds te wijzen op de speciale ‘Einstellung’ op het tooneel van den Duitscher en van den Franschman, waardoor de eerste het Fransche tooneel, de tweede het Duitsche minder geniet. Hij vat zelfs al zijn opmerkingen samen in een laatste hoofdstuk: Théâtre Français et Théâtre Allemand, dat voortreffelijk geschreven is, en zonder vooringenomenheid, zonder dat chauvinisme dat hij vele Franschen hindert.
Na een inleiding over het naturalisme, volgen drie hoofdstukken gewijd aan de drie markantste figuren, die als voorloopers van het expressionnisme beschouwd worden: Wedekind, Sternheim en Kaiser. De geheimzinnige figuren van dezen laatste brengt hem wel eens op een dwaalspoor: zoo is zijn symboolverklaring van de koraal uit ‘Die Koralle’: ‘signifie(nt) que dans notre monde capitaliste et mécanique il n'y a plus d'individus, mais seulement des numéros, qui peuvent être échangés l'un contre l'autre’ totaal ongegrond. Het is toch duidelijk dat de koraal slechts symbool is voor het verlangde vegeteerende leven van rust (Lauret haalt het trouwens zelf aan een paar regels verder), en tegenover zijn gissing omtrent het ontstaan en de beteekenis van ‘von Morgens bis Mitternacht’ zouden we Kaiser's eigen verklaring willen stellen gepubliceerd in Svenska Dagbladet (zie D.W. en B. 1934, blz. 109). In Hst. 4 tot 6 gaat het over het expressionnisme, het nieuwe theater (na 1925) en het politieke theater (vooral van Piscator) welk kapittel we reeds lazen in ‘Europe’ van 15/10/33, p. 276-295. Twee hoofdstukken waarvan we veel verhoopten, maar die dan toch wat poover uitvielen, zijn deze gewijd aan Reinhardt en de regisseurs, en aan het
| |
| |
tooneelleven te Berlijn. Bevreemdend is het ook naast de vele bladzijden besteed aan de Volksbühne, geen woord gerept te zien over de Bühnenvolksbund, en acteurs als Gustaf Gründgen, Max Hansen, Waldau, Lucie Mannheim onvermeldd te vinden, waar toch mindere goden werden behandeld? Een zonderlinge wanverhouding ook bij het behandelen van de kritiek Diebold, Polgar, Jhering (Ihering schrijft hij) moeten het met een vijftiental lijnen stellen, Alfred Kerr krijgt bijna twaalf bladzijden, en Julius Bab, Eulenberg, Max Krell en a. komen niet aan de beurt. Kerr lijkt de criticus naar zijn zin te zijn, maar wordt het Hst. daardoor niet veeleer een oratio pro domo? - We missen er ook ongaarne enkele bladzijden over de tooneeltijdschriften, die in Duitschland toch een niet onaardige rol hebben vervuld.
Met deze critische opmerkingen willen we echter niets afdingen op de waarde van wat er wél wordt geboden, want we moeten tenslotte toch rekening houden met het bepaalde opzet van den auteur, die een inleiding wou schrijven voor den Franschman.
Fern. BEKAERT.
| |
Richard Billinger: Stille Gäste. - Komödie. 5 Bilder. - S. Tischer Verlag. Berlin 1934.
De ‘stille Gäste’ zijn de geesten van een ouden graaf, zijn jonge vrouw en een jongen Venetiaan, waarvan de laatste twee stierven door de schuld van den eerste, en die slechts verlost zullen worden indien in hun kasteeltje een werkelijk liefdespaar verblijft. Een rijk Weensch bruidspaar, op doortocht, hoort van de geschiedenis, en huurt het slot, dat nu toebehoort aan een rijke slachtersweduwe, echter maar zoolang tot ze opnieuw mocht trouwen. In dit geval zou het slot eigendom worden van haar dochter Hedwig. Noch de kokette Weensche, noch haar zonderlinge baron, maar Hedwig, en de slachtersknecht Lorenz die bijna bezweek onder de bekoring van de vreemde rijke juffer maar bijtijds terug naar Hedwig keerde, verlossen de geesten door hun oprechte liefde. Hedwig's moeder ook brengt een offer: laat de erfenis aan haar dochter over en huwt haar gebuur.
Het stuk speelt in twee werelden, die der werkelijkheid, en die van het sprookje, maar zoo innig met mekaar versmolten dat het alleen realiteit lijkt, omweven door het broze teere waas der werkelijke liefde. De dichter Billinger heeft zonder zwaarwichtige problematiek, maar speelsch en met volledige aanvaarding der tooneel-conventie, dat eene geval tot een algemeene waarheid verheven: ware liefde moet kunnen offers brengen. De baron, de kokin en een rare, in het dorp verblijvende vrouw zorgen voor de komische noot.
F. BEKAERT.
| |
Hugh Walpole: Captain Nicholas. - 423 bldz. 1935. Tauchnitz, Mk. 2,80.
Op een leute-avond komt de joviale philister met zijn buitennissige dochter uit de lucht gevallen tot jolijt van de heele familie. Doch al gauw ontpopt hij zich tot een echten moeial die zoo wat op iedereen een funesten invloed zal uitoefenen. Man en vrouw twisten over hem, de kinderen worden door zijn wijsheid tot daden van onafhankelijkheid gedreven en ook zijn ongetrouwde zuster en erg devote broeder komen onder zijn verkeerden invloed. Zijn zuster Fanny is echter de ware heldin van het boek want door haar krijgen we een voorsmaak van de algeheele ontreddering en zij vecht met hand en tand tegen de naderende catastrophe. Londen vormt een schitterenden achtergrond voor dezen roman in den traditioneelen vorm geschreven. Wie gewend is geraakt aan de jongste romans in Engeland zal het misschien jammer vinden dat de behandeling van deze karakters op zoo'n gewone manier gebeurt. Doch juist het feit dat we heelemaal geen intrige gewaar worden en
| |
| |
alles zoo ongewoon geleidelijk verloopt en dat elke uiting van het een of ander karakter uit het verhaal licht werpt op de neven- of hoofdfiguren, wijst erop dat we in Walpole een romanschrijver hebben van het echte soort en we zijn ervan overtuigd dat zijn boeken nog lang zullen gelezen worden nadat zooveel hypermoderne, die nu furore maken, vergeten zullen zijn.
Dr. Raph. KREEMERS.
| |
Stephen Mckenna: The undiscovered country. - 269 bldz. 1935. Tauchnitz. Mk. 1,80.
Deze roman is een echte familie-saga met een levendige schildering van 't leven in Engeland van het einde der periode van Victoria tot op onze dagen. Hij is een soort autobiographie van een vrouw die in haar jeugd haar eigen plannen vaarwel heeft moeten zeggen om naar den zin van haar ouders te trouwen en daarom het besluit genomen had dat haar eigen kinderen uit liefde en zonder berekening huwen zouden. Doch de slotsom is dat de ouders die vrijheid geven evenzeer te veroordeelen zij als die welke de vrijheid aan banden leggen. Geld is wel niet alles, doch liefde is ook niet alles! De heldin keert midden in haar leven terug naar haar eerste liefde doch verkiest per slot van rekening rechtsomkeer te maken naar de ‘undiscovered country’, de vriendschap van haar echtgenoot. Het boek leest vlot en de aristocratische afkomst van den schrijver was een waarborg voor ongemeen scherpe en juiste weergave van de middens van het ‘high life’. Doch het boek deelt tevens in de euvels van deze menschen: het is zonder veel diepgang, oppervlakkig en laat moraliter een voozen nasmaak. Voorbehouden.
Dr. Raph. KREEMERS.
| |
E.M. Delafield: Gay Life. - 275 bldz. 1935. Tauchnitz. Mk. 1,80.
Den titel van dezen roman beschouwe men liefst als een parodie. Want het vlinderachtig bestaan van al de ‘holiday-makers’ aan de Azuren Kust moge oogenschijnlijk nog zoo vermakelijk zijn, er gebeuren in de veertien dagen die hier in het lang en het breed worden uitgerafeld zooveel dingen dat we er eerder om huiveren dan glimlachen kunnen. De schrijfster is uiterst scherp in haar satire, haar sarcasme kwetst de teederste gevoelens terwijl er van den anderen kant tevens, vooral waar het gaat over de ‘seamy side’ van de samenleving, bladzijden in voorkomen van echt gezonden humor. Treurspel en blijspel wisselen elkaar wel af doch het tragische doet de balans naar zijn kant overhellen. Toch is de heele aanklacht tegen onze moderne beschaving in zoo'n meesleependen stijl geschreven dat we het boek niet loslaten vóór het bittere einde. Een bezwaar maken we ook tegen het overdadig aanwenden van fransch door den tekst. Zoowel om het milieu als om bepaalde schilderingen van toestanden is voorbehoud gewenscht.
Dr. Raph. KREEMERS.
|
|