| |
| |
| |
Als de dagen lengen
Voorspel: 1871-1881
(Slot)
Het was Donderdagmiddag.
Vroolijk klauterde Nina naar boven, naar de citadel. De ordonnans was dezen morgen komen zeggen, dat Nina na het eten komen moest, en de huishoudster haar alleen mocht laten gaan. Ze vond het heerlijk, zag den langen prettigen namiddag voor zich, dacht aan haar vrienden, de krijgsgevangenen, die boven lagen. Ze was met allen goede maatjes, zoowel met de Franschen als met de Duitschers, iets beter met de Duitschers misschien, omdat ze die bijna niet verstond en het zoo grappig was door teekens en gebaren te zien uitleggen, dat ze thuis ook kleine meisjes hadden, net als Nina, dat ze daar woonden, ver weg, naar het Oosten toe. Ze hadden zoo'n verlangenden blik in hun oogen als ze dat uitlegden en ze spraken van ‘die Heimat’ en ‘die Frau Mutter’, van ‘Weihnachten’ en ‘Sehnsucht’, en ze zongen liedjes waarvan Nina geen woord verstond, maar zachtjes het refrein meeneuriede. Bij de Franschen was het gewoon, die spraken van là-bas en chez nous, à deux pas d'ici in dezelfde taal die iedereen sprak en ze kregen verschrikkelijk veel lekkers van de inwoners der stad gestuurd, altijd met de afzonderlijke vermelding: voor de Fransche krijgsgevangenen. Maar daar wilde Papa niets van hooren, hij verdeelde de schatten gelijk tusschen de vijanden en beweerde dat de onzijdigheid zulks eischte.
Daar was onder de Franschen een jong ventje, bijna zelf nog een kind, en dat had haar met gloeiende oogen aangestaard toen zij vertelde van haar bezoek bij den goeverneur en den namiddag met den Prince Impérial doorgebracht.
| |
| |
Sommigen maakten eenige hatelijke bemerkingen over den keizer, die hen zoo heldhaftig naar de nederlaag had gevoerd, zooals ze smaalden, en er kwamen tranen in de oogen van den jongen soldaat. Toen Nina wegging vroeg hij of hij haar hand mocht kussen op de plaats waar de Prins die gekust had. Nina lachte, stak haar arm uit en toen de lippen haar even beroerden was het of zij wederom de weemoedige woorden vernam: ‘Als ik groot ben, dan kom ik terug om je te halen, Nina-Ninon-Ninette...’ Het jonge geestdriftige soldaatje was een van haar beste vrienden geworden. Als ze bij de Franschen vertoefde, dan vertelde hij haar van Napoleon, den eersten keizer. Hij was overtuigd, dat deze, de jonge prins, dien Nina ontmoet had, op hem zou lijken en Frankrijk sterk en machtig zou maken als weleer. Nina liet hem maar praten, omdat ze zag dat dit hem plezier deed.
Dan was er nog een uitverkorene onder de Duitschers, een breedgeschouderde, reeds grijzende man, met een zwaren baard en borstelige wenkbrauwen. Hij nam Nina op zijn knie en vertelde haar een lang verhaal, altijd hetzelfde, zoo door gebaren en teekens geillustreerd, dat zij het tenslotte heelemaal begreep.
Hij woonde ver, ver weg, wel uren, dagen en weken loopen hier vandaan, naar de rijzende zon toe. Daar woonde hij midden in een groot bosch, met zijn vrouw en twee kleine meisjes, juist zulke meisjes als Nina. Zijn vrouw had lange blonde vlechten net als Nina's Mama. Hij kon het niet meer uithouden van verlangen naar zijn vrouw en zijn kleine meisjes: over eenige dagen, nu nog niet, maar als de zon zoo stond en zoo, en de sterren 's nachts ginder en daar, en de maan in het eerste kwartier was of in het laatste, dat begreep Nina nooit heel goed, dan, hij drukte haar tegen zijn borst, dan klauterde hij de rotshelling af, heelemaal naar beneden. Nina schudde telkens angstig het hoofd, het was veel te gevaarlijk, loodrecht stond de rotswand boven de rivier. Hij glimlachte, wees hoe hij zijn voeten zette en zich aan de takken der uitwassende struiken vasthield. In zijn land, beduidde hij haar, waren het enkel rotsen en bergen, veel hooger dan de Ardennen. Nina huiverde, beneden was de rivier.
| |
| |
Maar hij sloeg dan de armen wijd uit, maakte het gebaar van zwemmen en als hij aan den overkant was.... Zoo sterk was zijn uitbeelding, dat Nina hem de levensgevaarlijke poging zag wagen: als een geit de rotswand afklauteren, als een karper naar den anderen oever der Maas zwemmen, als een jachthond door de vlakte van Jambes voortsnellen in den nacht, zich overdag schuilhoudend in de bosschen totdat hij de Duitsche grens bereikt had, waar de trein hem mee zou nemen naar het Oosten toe, naar het diepe woud en het kleine huisje, waarin zijn vrouw woonde met hun beide meisjes....
De schildwacht salueerde en liet Nina door. Het kind stapte het plein over, een ongewone opwinding scheen er te heerschen, eenige officieren liepen heen en weer, de tweede schildwacht hield haar even staande, maar toen zij haar naam opgaf, ‘Nina Gérard, la fille du commandant’, klonk er achter haar een stem Laissez-passer en een oogenblik later stond zij in het bureau van Papa.
- Het is een onaangename geschiedenis, een hoogst onaangename geschiedenis, hoorde zij hem op barschen toon zeggen. De krijgsgevangenen moeten scherper bewaakt worden, geen enkele mag de citadel meer verlaten, ook niet overdag, ook niet op eerewoord. Nu er 's nachts één ontsnapt is zullen meerderen trachten dit voorbeeld te volgen, zulke gevallen zijn aanstekelijk.
Nina slaakte een juichkreet: ontsnapt! Hij was dus vrij, hij had het gewaagd, gisterenavond, dezen nacht, en nu vanmorgen, terwijl zij nog in haar bed lag te soezen, was hij al op weg naar zijn vrouw en zijn twee kleine meisjes.
De officier keerde zich om, Nina's vader zag haar streng aan.
- Ah, mademoiselle, sprak de luitenant hoffelijk.
Dit woord bracht haar tot de werkelijkheid terug: ze was hier niet Nina-Ninon-Ninette, zooals bij Mama vroeger en bij den Franschen Prins, ze was hier niet ‘Du liebe Kleine’ zooals bij de Duitsche krijgsgevangenen, ze was: Mademoiselle, la fille du commandant.
- Wie heeft je doorgelaten, vroeg haar vader.
| |
| |
- Kapitein Delorge beval het Laissez-passer aan den schildwacht, antwoordde het soldatenkind.
De luitenant salueerde en verliet het vertrek, Nina vloog op haar vader toe.
- Is hij ontsnapt, is hij vrij, is het gelukt, hebben ze niet op hem geschoten?
De commandant legde snel zijn hand op haar mond.
- Zwijg Nina, je moogt hier nooit een woord over spreken. Wist je ervan? Waarom heb je me niets gezegd?
- Hij heeft twee kleine meisjes net als ik, en ik heb het portret van zijn vrouw gezien, ze lijkt op Mama. Maar ik dacht niet dat het mogelijk was, ik dacht nooit dat hij het zou wagen, dat het zou lukken.
Hij hield haar op armslengte van zich af:
- Waarom heb je me niets gezegd? Heb je er met iemand anders over gesproken?
Nina rukte zich los, vouwde beide handjes tegen haar borst.
- Ik had beloofd, dat ik zwijgen zou Papa, hij deed altijd zoo, met den vinger op zijn mond, en dan moest ik hem een hand geven.
Commandant Gérard glimlachte, de toorn was uit zijn oog geweken.
De dochter van een soldaat die aan een anderen soldaat iets beloofde, met handslag: het was natuurlijk dat zijn kind gezwegen had als het graf.
- Die arme drommel, mompelde hij, ik wensch hem geluk. In elk geval Nina, houd nu verder ook je mondje dicht tegenover iedereen.
Het jonge meisje stak de laatste hand aan haar toilet. Ze droeg een rose tafzijden kleed: een nauwspannend lijfje en een wijden rok met strooken, de tournure versierd met linten en strikken. Uit de roomkleurige kant, die het vierkante décolleté omzoomde rees de blanke hals omhoog, te blank voor een meisje met kastanjebruine krullen, Nina wist wel dat dit een gebrek was. Ze had de lichte huidskleur harer blonde moeder, het donkere haar en de grijze oogen van haar vader. Ze was ook veel te mager en al deed ze zoo haar best
| |
| |
om goed te eten, het hielp niet. Ze had putten bij het sleutelbeen en de armen waren te schraal, maar in de roze zijden baljajon leek ze toch een echte dame, bijna zoo'n echte dame als Mama vroeger was.
Mama hier in Antwerpen, Nina kon zich dien tijd nog slechts vaag herinneren. Eenige jaren voordat Papa naar Namen werd overgeplaatst hadden zij hier gewoond, generaal Brialmont bouwde de forten en versterkingen om Antwerpen en Papa was daar werkzaam. Hij was toen nog geen colonel, zooals nu, hij was toen nog majoor.
Terwijl Nina op kostschool was, werd Papa nog eenige malen overgeplaatst: de officieren van het jonge Belgische koninkrijk waren het verwisselen van standplaats gewend, doch nu kwam er toch wat meer rust, vooral bij de hooger benoemden en zij zouden wel hier blijven, daar Papa door zijn rheumatisch been genoodzaakt was geworden zijn pensioen aan te vragen.
Al drie jaar was Nina thuis, en het was een aangenaam ofschoon wel wat eentonig leven, dat ze leidde. Ze bestuurde het huishouden, ze hield de kas, ze was vanaf haar zeventienden verjaardag beschouwd en behandeld geworden als groot mensch, dat was heerlijk. Minder prettig was de overdreven spaarzaamheid van Papa, zijn afkeer van weelde en ontspanning, zijn strenge levenswijze, de ijzeren tucht, waaraan zij weliswaar van kindsbeen af gewend was geweest, doch die haar nu als jong meisje drukte.
Toen Mama leefde werden er toch hier te Antwerpen vele vrienden ontvangen, Mama mocht zooveel mooie kleeren koopen als ze wilde, Mama ging naar de opera en naar de bals in de Groote Harmonie.
- Mama moest haar stand ophouden als officiersvrouw, antwoordde Papa dan barsch. Nu is dat niet meer noodig. Ik ben gepensionneerd en weduwnaar, we behoeven dus niemand te ontvangen. Fortuin bezitten we niet, het is dus 't beste zooveel mogelijk te sparen dan hoef je later geen armoede te lijden.
In haar hart moest Nina hier om lachen. Ze was een officiersdochter en alle officiersdochters trouwden immers. Nu
| |
| |
ja, er bestond wel die bepaling van een verplichten bruidschat, maar Nina wist heel goed, dat Papa volstrekt niet zoo arm was en zij het dus ook niet zou wezen. Neen, het waren voorwendsels om thuis te blijven, teruggetrokken te leven, zich alleen te wijden aan plicht en arbeid, met wat muziek en schilderkunst als eenige afleiding.
Gelukkig dat ze hier te Antwerpen de oude vrienden uit Mama's tijd had teruggevonden, bij wie de herinnering harer moeder sterk voortleefde, en bij wier zoons en dochters Nina in een prettigen kring van jongelui en jonge meisjes was geraakt, die wat zon in haar leven brachten.
Nina had succes, veel succes, ze wist het zelve heel goed. Ondanks haar eenvoudige kleeding, ondanks haar neiging zich op den achtergrond te houden om de anderen niet te overschaduwen, werd zij op alle soirees, op alle bals, op alle diners uitgenoodigd, en op al die partijen had zij steeds de beste dansers en de aardigste cavaliers.
- Papa, het is tijd, waarschuwde Nina terwijl zij den gouden armband, een erfstuk van Mama, toeknipte. Och hoe jammer Papa, dat U indertijd Mama's hermelijnen avondmantel hebt weggegeven, die had ik zoo goed kunnen gebruiken nu we naar zoo'n grootsch feest gaan.
De prachtige roodfluweelen avondmantel met hermelijn gevoerd was in Nina's kinderverbeelding blijven hangen als een vorstelijke dracht. Zij had er Mama voor het laatst mee gezien toen zij een kleed droeg van witte kant. O, hoe mooi was Mama toen geweest, zoo zou Nina nooit worden.....
- Wat zou jij met zoo'n mantel doen, dat is geen dracht voor een jong meisje. Hij was trouwens voor Mama veel te weelderig, oordeelde Papa kortaf.
Nina glimlachte heimelijk.
- Nu goed, ik zal Uw ouden soldatenjas omslaan.
In de salons van de deftige generaalsvrouw, die de beste vriendin van Nina's moeder was geweest, verdrong zich een uitgelezen gezelschap. Het was de groote afscheidsavond, eer Camille, de jongste zoon naar Congo vertrok. Al wat militair Antwerpen aan schitterende uniformen bevatte was aanwezig met de hooge ambtenaarswereld. Alleen de koopmans- | |
| |
stand was niet vertegenwoordigd, volgens de heerschende begrippen, dat een krijger, een advocaat, een geneesheer aansloot bij den adelstand, de handel echter thuishoorde achter de toonbank of de winkelruit.
De dochter des huizes kwam ijlings op Nina toe.
- Je zit aan het souper niet naast Camille, fluisterde het meisje gejaagd, maar hij zal toch den eersten dans met jou doen, al heeft Mama er op tegen. De dochter van generaal....
- O natuurlijk, stelde Nina haar gerust, generaalsdochters hebben den voorrang, staan ver boven die van een majoor of gepensionneerd luitenant-kolonel! We kennen immers de graden goed genoeg.
- Je neemt het dus niet kwalijk, drong het meisje, met haar bleeke kopje opgeheven naar Nina, die veel grooter was. Ik wilde je gauw waarschuwen, ik was zoo bang dat het je teleur zou stellen, je avond misschien zou bederven.
Nina haalde de schouders op. Ze begreep het best, Camille moest carrière maken, ginder in den nieuwen Congostaat. Alle invloeden moesten hier aangewend worden, de machtigen moesten ontzien worden, de jongen had voorspraak noodig, bescherming misschien in het begin om op te klimmen tot de hoogste rangen, dus was het niet meer dan billijk dat een jeugdvriendinnetje, bovendien tot de intiemen van den huize behoorend, waarmede men niet zoozeer rekening behoefde te houden, op den achtergrond werd geschoven.
Ze danste met een vlasblonden luitenant, die haar onmogelijk stijf vasthield. Ze danste onder de fraaie kristallen luchters en zag haar rose tafzijden beeld weerkaatst in de vergulde spiegels. Ze danste langs de zware mahoniehouten canapé's met wijnrood fluweel bekleed, van waar de oude dames haar door een face-à-main bekeken, ze gleed langs de Louis-Philippe-consoles waarop de heeren hun glas neerzetten om haar na te oogen, ze danste, danste, danste met elk die haar vroeg; haar boekje stond heelemaal volgekrabbeld met een lijstje namen achterop voor de extra-walsen.
Het was warm in het salon, er heerschte een opgewekte stemming. Het leven was nu veilig overal en bood schoone vooruitzichten. De Fransche republiek hield zich staande, was
| |
| |
de nederlaag van '70 vlug te boven gekomen. Had men ooit schitterender wereldtentoonstelling gezien dan die van Parijs? Het jonge Duitsche keizerrijk scheen een veiliger buur te wezen, dan men oorspronkelijk verwacht had; de beide koninkrijken België en Nederland leefden zoo eensgezind en vriendschappelijk naast elkander, alsof er nooit bloed gevloeid had tusschen deze brave buren. Orde en rust heerschten alom, de landbouw tierde, de nijverheid bloeide, en nu was daar bovendien die onafhankelijke Congostaat waar men de hand van den niet-beminden maar sterkbewonderden grooten Leopold in voelde, de Congostaat, die een afzetgebied en een rijke toekomst vormen zou voor het overbevolkte België.
De ouderen praatten, de jongeren dansten, lachten, schertsten.
- Versta je Vlaamsch Nina-Ninon-Ninette, fluisterde de zoon des huizes in het voorbijgaan haar in het oor.
- Ja zeker, een beetje althans.
- De Vlamingen zingen een mooi lied waarin ze telkens herhalen: Ze zullen hem niet temmen, den fieren Vlaamschen Leeuw. Wel....
In het geroezemoes ging zijn stem verder verloren.
- Wat zullen ze niet temmen of niet hebben, vervolgde Nina, toen ze eenige minuten later eindelijk in Camille's armen werd weggevoerd.
Hij was niet mooi deze jonge verstandige luitenant, met zijn innemenden glimlach en zijn schitterende oogen, maar er sprak wilskracht en ondernemingsgeest uit elk zijner bewegingen.
- Wel Nina-Ninon-Ninette, ze zullen hem niet hebben, al die generaalsdochtertjes en baronesjes en gravinnetjes, wier voorouders al onder Godfried van Bouillon ter kruisvaart togen. Je kunt het trouwens aan haar gezichtjes zien, dat ze uit een erg oude doos komen.
- Ik begrijp je niet, Camille....
- Ik vertrek overmorgen naar Congo, Nina, en over een paar jaar ben ik daar goeverneur.
- Och kom, verwaande jongen.
| |
| |
- Je zult zien, dat ze nog eenmaal een stad den naam zullen geven van je nederigen dienaar, die je nu toch eindelijk vastheeft en je den heelen avond niet meer loslaat, ook niet voor het souper, ondanks de beschikkingen van mijn heele familie, van den generalen staf van het Belgisch leger, en van den Almanach de Gota. Ze zullen hem niet hebben, den toekomstigen goeverneur van Congo. Nina-Ninon-Ninette, wil je me beloven op me te wachten, tot ik je kom halen om als gouverneursvrouw met mij mee te gaan naar het land over den evenaar?
Voor de derde maal in haar jong leven keek Nina Gérard met haar eerlijke grijze oogen een ondervrager aan om te antwoorden:
- Ik beloof het je, Camille.
| |
Tusschenspel: 1914.
De moeder werd wakker.
Het licht drong door een kier van het gordijn vaag op haar kussen en toen zij de oogleden opsloeg zag ze aan de grijze schemering, dat het nog heel vroeg moest wezen, nog geen tijd om op te staan.
Warm tegen haar aangedrukt, blozend van slaap, met zijn vuisten tegen zijn bolletje, lag haar eerste kleinzoon; in de wieg naast haar, onder het bereik harer hand, rustig ademend als een bloem sluimerde haar tweede kleinkind.
Ginder ver, zij wist niet juist waar, toefde hun moeder. Die was over zee getogen spijts mijnen en duikbooten, toen zij vernam dat haar man uit krijgsgevangenschap ontkomen was. De een over de Alpen, de andere over den Oceaan wilden zij trachten een kus te wisselen voor hun beide zoontjes.
Hoe was hij ontsnapt, hoe was hij erin geslaagd te ontvluchten?
Meer dan veertig jaar geleden had een klein Belgisch meisje het geheim bewaard van een Duitsch krijgsgevangene, die ziek werd van verlangen naar de zijnen.
Is dit de eeuwige keerkrans der dingen? Is er nu, meer dan veertig jaar later, ergens een mensch in Duitschland ge- | |
| |
weest, die geweten heeft dat de vader van haar kleinkinderen het onmogelijke wilde beproeven om uit het krijgsgevangenkamp los te geraken, en heeft hij dit geheim evenmin verraden als indertijd de kleine Nina?
Zeven malen is de man van haar kind, nu ook haar kind, gewond, toch is hij niet bezweken toen hij voor Namen lag.
Eenmaal, die tijd is lang voorbij, heeft een jonge verjaagde prins aan een klein meisje gevraagd: Wil je op mij wachten Nina-Ninon-Ninette, tot ik terugkom om je te halen, en zij heeft geantwoord: Ja, als je nooit oorlog maakt.
De jonge prins is gesneuveld ondanks haar kinderlijke gebeden, bezweken onder zeventien verraderlijke assagaisteken der Zoeloe's en vele nachten heeft Nina stil geschreid om den schoonen droom die in rook was vergaan, zonder dat een troostende moederhand over haar hoofd streek.
Is dit de eeuwige keerkrans der dingen? Is het om haar stille tranen, dat geen verraderlijke bajonetsteek, geen moordende shrapnell, geen vliegende kogel het leven hebben geroofd van den geliefden man harer lieve dochter, ondanks de zeven zware wonden die hij bij Namen ontvangen heeft?
Eens trok een jonge luitenant vol ijver en ondernemingsgeest naar Afrika en vroeg aan een meisje in rozenroode zijde:
- Zul je later met me meegaan naar Congo als goeverneursvrouw, Nina-Ninon-Ninette?
Ginder hebben ze aan een schoone stad den naam gegeven van den jongen goeverneur, maar de vroolijke luitenant is nooit weergekeerd; ook hij moest sterven in den bloei zijner jeugd.
Toen had de Belgische kolonels dochter, door den dood van al haar beloften ontslagen haar hand gelegd in die van den Noorderbuur en was met den eindelijk uitterharte gekozen echtgenoot heengetogen naar het land van veiligheid en burgerdeugd, waar de luchten blauw zijn en de vlakten groen, waar het leven gelijkmatig vliedt, zonder strijd en zonder hartstocht.
Doch ook deze had haar verlaten in de kracht van zijn leven, was vroeg gestorven evenals Nina's mooie Mama.
| |
| |
Nu is zij Moeder, Moedertjelief, Grootmama en de kleine stamelt heel gebrekkig O-ma..... Niemand noemt haar ooit meer bij een anderen naam: zij is al bijna een oude vrouw. Toch is ze heel rijk. Twee dochters, een schoonzoon, twee kleinkinderen....
Heel Europa staat te vlam en te paard, te vuur en te zwaard.
Waaraan denken de kleine meisjes nu? Zijn er nu ook nog hier of elders kleine Nina-Ninon-Ninettes, die niets van den oorlog willen weten?
Och ja, ze zijn overal. In Frankrijk en in Duitschland, in Engeland en in Oostenrijk, in België en in Nederland, maar de wereld luistert niet naar hen, zij luistert naar de bevelen van jonge luitenanten en oude generaals, zij hongert van broodnijd en versmacht van gouddorst, zij vergaat van afgunst. Het kanon davert, de lucht is verpest, de kathedralen branden en niet alleen bij Namen zijn de rivieren rood van bloed.....
Maar hier, in de lage landen, vloeit de stroom toch weer rustig, zuiver blauw tusschen groene weilanden tot aan de grijze zee, die moorddadig vol ligt, vol mijnen en duikbooten.
Zal haar dochter terugkeeren van dien gevaarlijken tocht, zal haar schoonzoon voor den tweeden keer den dood ontsnappen, of zal ze geen van beiden ooit weerzien en zullen hun twee kleine zoontjes geen andere moeder kennen dan Oma?
| |
Naspel: 1934.
De oude vrouw sloot de oogen.
Het leven was goed voor haar geweest - ze was bereid het te verlaten. Daar is een tijd van komen, daar is een tijd van gaan.
Aan de overzijde van het graf zou zij zooveel geliefden terug vinden: haar ouden vader en haar jonge moeder, haar goeden man en vele vrienden uit haar lang leven, veel trouwe vrienden vanuit haar jeugd reeds. Een bleeke knaap, die eens haar hand gekust had toen zij nog een kind was, en die ge- | |
| |
sneuveld was in Afrika. En Camille, de vroolijke luitenant, die zoo goed bij haar paste, in Antwerpen toen zij een jong meisje was. Het is zoo beschikt geweest, dat zij steeds heeft moeten verliezen wat haar het dierbaarst was, als kind, als meisje, als vrouw.
Toch was het leven goed voor haar, en barmhartig. Als moeder had zij nooit geleden. Allen, die uit haar geboren waren, had zij behouden: haar beide dochters, den geliefden man van haar kind, haar zoo dierbaar als een eigen zoon, en al haar kleinkinderen.
Niets had zij moeten afstaan ondanks oorlog en geweld, ondanks ziekte en gevaar. O, dat zij gaan mocht eer haar moederhart iets af moest geven, dat zij gaan mocht met allen om haar heen. Zij is te oud of afscheid te nemen en weer achter te blijven, en weer opnieuw te wachten en te hopen op een terugkomst. Dat was goed als kind, als meisje, als vrouw, nu is ze te oud.
De zon lag over het grasveld en door de bladeren van den kastanjeboom gleed soms een straal over haar handen. Ginder aan den zoom van den tuin vloeide de Maas, waarlangs ze als kind gespeeld had in Namen. In Namen waar zij den eersten oorlog had meegemaakt, in Namen waar haar zoon gewond was in den tweeden, den grooten wereldoorlog.
Iemand kwam uit de veranda op haar toe, de oude vrouw wilde de oogen openen, maar ze was te vermoeid. Bijna onhoorbaar naderde een lichte gestalte. Het kiezel knerpte niet onder haar voet, en geruischloos zweefde ze nader over het grasveld.
Wie was dit nu, was het haar jonge moeder, of was zij het zelve, of was het een van haar dochters?
Hoe goed was het leven voor haar geweest, ondanks zijn harde slagen, hoe vredig en voldaan ging zij heen.
Iemand was nu heel dicht bij haar genaderd, wie was het?
- Nina-Ninon-Ninette..... Nina-Ninon-Ninette.....
Drie wezens hadden haar zoo genoemd, voor de anderen was zij alleen maar Nina geweest, of vrouwlief, of moeder.
- Nina-Ninon-Ninette.... Nina-Ninon-Ninette, riepen luide stemmen links en rechts. De stem van een mooie vrouw,
| |
| |
de stem van een bleeken knaap, de stem van een jongen man.
- Wie ben je? vroeg de oude vrouw. Wie zijn jullie?
- Nina-Ninon-Ninette, Nina-Ninon-Ninette, herhaalden de stemmen om haar heen.
De oude vrouw opende de oogen.
In haar schoot ligt de brief van haar kleinzoon.
Hij schrijft trotsch en opgewekt, moedig en vol toekomstplannen. Hij heeft een schitterende betrekking in Congo gekregen, en over twee jaar keert hij terug om zijn verloofde te halen. Morgen komt hij afscheid van haar nemen, en dan moet Oma beloven dat ze op zijn bruiloft nog even fiksch en gezond zal wezen als nu.
Hij gaat dus heen en zij zal weer beloven te wachten. Daar ligt een halve eeuw tusschen, dat een jongen, dien zij liefhad naar Congo trok om er te blijven. Zal zij opnieuw de kracht hebben om te wachten tot een andere jongen, dien zij nog meer lief heeft, want hij is het kind van haar kind, terugkeert om haar oud hart te verblijden.
De zon glinstert over het kiezel van de tuinpaden, over de halmen van het grasveld, over de golven van de Maas.
Nina-Ninon-Ninette....
Leeft een mensch heel zijn leven voort met diep in zijn hart dezelfde herinneringen, tot aan het einde toe?
Neen, zij mag nog niet heengaan naar het betere land, altijd opnieuw zal zij moeten beloven te wachten op een geliefd wezen.
Hier zit zij nu in den ouden lommerrijken tuin aan de oevers van de Maas, maar hier is deze niet speelsch en dartel als in het bergland harer jeugd, hier stroomt ze breed uitgedeind, rustig en gelijkmatig door de lage landen naar zee toe, om te monden in den eeuwigen oceaan.
Vloeit zoo ook tenslotte ons leven, breed uitgedeind na volbrachten loop, in den oceaan der eeuwigheid?
stephanie claes-vetter.
|
|