Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 634] [p. 634] [Achilles Mussche] Wie eens in vreezen heeft geleefd Wie eens in vreezen heeft gebeefd over een leven, en 't diepe kreunen, eenzaam-smeekend, van den snik waarmee een mensch zich moe-geleefd gaat overgeven, al was het maar één enkel droevig oogenblik wou tegenhouden in een blind vertwijfeld streelen; wie eens geluisterd heeft aan een ontredderd hart: daar was geen kreet, geen traan, alleen een krop ter kele en 't staren, weerloos, naar een sterven wild en zwart, hem is 't alsof alom een herfstelijke luister hangt als een sluier om al 't overdadig licht; hij dwaalt, verstild door al 't gefluister in halfduister, en wat geknakt, als naar een stervende gericht. In golven muziek hoort hij nog iets van dat hijgen, een verren snik, en 't zwijgen van den overkant; in al wat overbuigt, ziet hij zich nog eens neigen als toen, over dat bed, en 't zinken van die hand. En toch, geen een weet zoo den toomeloozen toover van 't leven, als wie rillend scheerde langs den dood, en ieder uur buigt van al 't schoon der uren over: o roode roos misschien vóór den genadestoot. achilles mussche. [pagina 635] [p. 635] De vader spreekt tot zijn vrouw: Gij laagt gelijk een roos naar mij geheel ontloken, toen voer ik over u meesleepend als een vloed en in den roes gelijk een waaien opgestoken neigden de zielen stralend elkander tegemoet. Hij is de ster aan onzen liefdenacht ontstoken, 't geheim van hoe een mensch een ander heeft ontmoet, eens in een heil'gen schreeuw van weeën uitgebroken: de droom van heel ons hart, de drift van al ons bloed. Hij zal ons zegenen met angsten, en ons breken in snikken waar de nacht van opschrikt tranenblind; wij blijven eenzaam achter als zijn reis begint, maar met herinneringen waar wij zacht van spreken van toen ons hart dien keer een glimlach onderving en 't was alsof ons leve' een hemel binnenging. achilles mussche. Vorige Volgende