Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 594] [p. 594] Drie gedichten I November November - en de raven, zij krassen voor het schroot wanneer de jagers draven, zij vallen in den dood. Maar uwe zachte gave, die 't blinde hart ontsloot, liet alle vrees begraven voor nacht en morgenrood. Hoor ik trompetten vlagen? - de lucht is grijs als lood, maar bij de hamerslagen lach ik mijn tanden bloot. Geen drank die mij kan laven en ach, geen teedre schoot, sinds gij tot Uwe haven mijn zotten zin ontboodt. Want daar is wild behagen en liefde veel te groot: een mensch laat zonder klagen zich teeknen met den dood. jan engelman. [pagina 595] [p. 595] II Het andere lied Nog zong hij 't zorgloos vogellied, maar binnen ging die teêrheid niet. Nog zong hij tot de nacht verdween, maar iedereen liet hem alleen. Hij zong veel harten van geluk, maar 't zijne van verlangen stuk. Toen zong een andre stem in hèm en dreef hem naar Jeruzalem. Waar kruisen op den heuvel staan blinkt een gelaat en ziet hem aan, zet bleeke lippen aan azijn en krimpt in d'allerlaatste pijn. Maar vóór Hij 't hoofd neigt nog één maal: ‘Ik ben, Ik ben uw nachtegaal en nimmer kan Mijn lied vergaan, al valt de zon, al valt de maan.’ O zorgelooze vogelkeel, zwijg niet, zwijg niet, maar ken uw deel: een wereld vol van duisternis, waar ook in lijden luister is - en schooner waanzin vindt geen lied dan aan de kruisbalk is geschied. jan engelman. [pagina 596] [p. 596] III Wederkeer De stormwind giert, maar ik herdenk de namen die zij mij gaf in d'aanvang van 't seizoen. Het was te vroeg - twee kindren kwamen samen die smeekten, maar elkander onheil doen. Zij wisten niet - o, zorgeloos geschapen, te juublen in het vloeien van dit licht! Reeds heeft Onzichtbaarheid zijn doodlijk wapen geslingerd in den glans van hun gezicht. Zie, in den nanacht tellen zij de uren met smart en wanhoop, want de groote droom vroeg in zijn nasleep eindeloos verduren en diep verzinken in den Onderstroom. Maar houd die hand in 't strenglen van den ander! - de mond is zwak en lispelt ‘nimmermeer’ -: eens vinden harten, willig voor elkander, hun bodem en behouden wederkeer. Geloken oogen, die zoo zacht geheven een teêrheid mengt in ieder klein gebaar, en streeling die niet aflaat van te beven in zorg en ernst, herinnerd aan gevaar - gij zult den zin en zoetheid nu pas kennen van al wat komt en zonder klacht vergaat: beproefde kindren, die voorgoed gewennen der liefde arbeid en een lot dat slaat. jan engelman. Vorige Volgende