Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 576] [p. 576] [Willem de Merode] De vader zegt: Kan er wel een zoon zijn Die ons zóó bezit, Dat wij voor hem schoon zijn: In ivoor of git Scherp gebeeld zijn eigen Vorm van goed en waar? Zal hij zich zoo nijgen Over den beeldenaar? Zijn wij niet voor vreemden Vaak een schaduwboom In de vlakke beemden? Maar de vage droom Van de zoon gaat verder. Waar geen wei meer is, Drijft hij, dwaze herder, Haar in de wildernis. Alle dagen reizen Van den horizon Koningen en wijzen Tot de klare bron. Maar in vreemde wedde Koelt de zoon zijn gloed, Tot hem niets kan redden Dan ons hartebloed. willem de merode. [pagina 577] [p. 577] Breero sterft Een land van angst lag tusschen hem en God. Hij moest lang zwerven door de donkerheden En hongeren en dorsten, en gebeden Schreeuwen en zuchten, en, als een vuns vod, Wegfladderen en waaien in 't moeras, Dat hem opslokte en gulzig zoog naar ondren. En toen ervoer zijn hart al Godes wondren Ten eenenmaal; Hij trok hem uit den dras En perste 't water uit hem als een spons. Tot op 't gebeente koud lag hij te rillen Toen hij ontwaakte; in het huis was 't stille Bedrijf van moeder; maar het straatgegons, Gegil van wijven, zware mannenlach, Daverde tot hem, en er ging een eêle Glans door zijn leelijke gezicht; de vele Gezonden hebben slechts voor winst ontzag, Maar hij verloor en.... hoe gerust hij sterft. Er komt een stilte.... 't springtouw en de koten Der meisjes worden even weggesloten, Schuw blikt de knaap die om zijn kegels zwerft.... En markt en nering gaan hun drukken gang Als gisteren; hij ligt hier op blank linnen. Na dezen doodsdoop gaat hij 't leven binnen, Waar Christus zegt: Gerbrande, 'k wachtte lang. willem de merode. Vorige Volgende