Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 254] [p. 254] Uit Walther von der Vogelweide I Die blik. ‘Ir vil minneclîchen ougen blicke...’ Een blik van haar zeer liefelijke oogen roert mij het hart, wanneer ik haar aanschouw. Hoe min ik toch dit reine hemelsblauw, met zachten liefdeglans diep overtogen! Haar alleen dien ik, om dien zoeten liefdeblik. Ik draag in 't hart een ongenezen wonde, die zij er zacht met haren blik in sloeg. Ze houdt mij vast en vaster steeds gebonden met die twee oogen, en haar mond die loech. En nooit meer los kom ik uit dien toovervollen blik. Wat baat mij, ach! dat reine hemelsblauw... Haar oogen keert zij spottend van mij heen, en 't mondje lacht maar spreekt niet van haar trouw... Het schoone hart blijft koud gelijk een steen. Inwendig ween ik, om dien liefdeloozen blik. ‘Müeste ich noch geleben’ Mocht ik nog beleven dat ik roode rozen, met de teergeliefde saam, ging lezen, dan zou ik zóó haar minnekozen, dat we eeuwig vrienden zouden wezen. [pagina 255] [p. 255] Gewerd mij ach! één kus op dezen stond, van haar roze-rooden mond, dan was ik van mijn leed terstond genezen. ‘Wer gap dir, Minne, den gewalt,’ Wie gaf u, Liefde, deze kracht dat ge zoo almachtig zijt? Oud en jong zwicht voor uw macht, ge zegeviert op haat en nijd. Toch dank ik God, dat uwe banden mij omvatten.... gevangen zijn in uwe handen geeft geluk en zaligheid. Neen, U verlaat ik nimmer, Liefde, koninginne! Wees gij de ster die mij door 't leven leidt! [pagina 256] [p. 256] II Jonge liefde ‘Wol mich der stunde, daz ich sie erkande’ Walther von der Vogelweide. o Zegenvolle dag waarop ik haar erkende die me met lichaam en ziel houdt gevangen! Van toen zij haar oogen zoo lief naar mij wendde gaat enkel tot haar mijn geheele verlangen Dat ik van haar nu niet scheiden meer kan dat komt van die schoon-goede oogen hun macht van die fijn-roode mond die zoo liefelijk lacht! Ik heb mij met hart en met ziele gegeven aan de zeer reine, zeer lieve, zeer goede Het wordt voor ons beiden een zalig beleven want nimmer bij haar ben ik treurig te moede En vraagt er mij iemand: ‘Waar droomt ge toch van?’ ‘Dat komt van die schoon-goede oogen hun macht. van die fijn-roode mond die zoo liefelijk lacht!’ Dr. frans verachtert. Vorige Volgende