Toussaint van Boelaere zestig jaar
Na Streuvels, Sabbe, Vermeylen, De Bom, is nu ook Toussaint als zestiger gevierd. De generatie der Van Nu en Straksers gaat in gesloten rij de grijsheid in. Alleen Van De Woestyne, de grootste en jongste, bereikte in minder tijd den top van zijn spiraallijn, het gedicht zonder einde, gedicht dat zonder einde... Het is geen ondergang, maar een overgang tot de geschiedenis. Toussaint heeft dezer dagen in een interview herinnerd aan de jeugddagen, toen hij en de zijnen tegenover him ouderen stonden, lieden met duistere, vergeten namen, die er ons eens te meer aan herinnerden, hoe Van Nu en Straks er vrijwel zonder overgang plotseling was, en groot was. En met eene indrukwekkende veelzijdigheid, van Streuvels tot Van De Woestijne en van Vermeylen tot Teirlinck, een nog indrukwekkender eenheid vormde en behield. Want nog staan zij vast naast elkander, trouw, en zij sluiten aan.
Toen wij nog aan simplistische qualificaties genoeg hadden en, door een gevoel van onbeleden onmacht beheerscht, door de behoefte aan zelfstandigheid geprikkeld werden tot afweer, noemden wij hen ‘de literatoren’ en onder deze literatoren was Toussaint ‘de’ literator. Zelfs voor zijne vrienden. De Bom noemde hem geheel in onzen zin, ‘het type van den literator’ en Teirlinck, hem huldigend namens de vrienden, sprak over zijne koelheid, zij het dan ook ‘de koelheid van melk’, in een teil, in een koelkelder.
Er kan met zulke benamingen, al naar het standpunt, zoowel een eer als een blaam worden bedoeld. Ons is de trots van den vereenzaamden en naar eenzaamheid strevenden individualist niet zoo vreemd, dat wij het eerste niet zoo goed zouden begrijpen, als wij het tweede door onzen aard van jongsaf hebben gewaardeerd. Maar én als eer én als blaam, doet zij Toussaint onrecht aan.