| |
| |
| |
Vlaamsche Letteren
Aug. van Cauwelaert. Harry. Amsterdam. - P.N. Van Kampen en Zoon N.V. - Lode Zielens. - De Gele Roos. Amsterdam, N.V. Uitgeversmaatschappij ‘Elsevier’ MCMXXXIII.
Niet ieder dezer romans afzonderlijk, en allerminst ‘De Gele Roos’, maar eerst de beide werken samen geven een beeld van de structuur van geest en leven in dezen tijd. Structuur is misschien veel gezegd, want als de huidige wereld aan iets lijdt en, indien er niet spoedig verandering komt, zal ten gronde gaan, dan is het juist wel aan een gemis van innerlijke structuur, dat de oorzaak er van is dat alles in het honderd loopt. Van Cauwelaert is zich duidelijk bewust van dit ontbrekende houvast, die den modernen mensch, speelbal van zijn instincten en begeerten, het slachtoffer maakt van het niets ontziende leven en hij houdt hem de even onwrikbare als beproefde beginselen voor van het christelijk geloof om zedelijk boven dit leven uit te stijgen en steun en troost te vinden in verzaking en gebed. Zielens daarentegen, dien elke positieve ethiek zoowel als alle geopenbaard geloof onverschillig laat, behandelt den levens- en zielegang van twee menschen, die, ‘aan den overkant van goed en kwaad’, zich op de grensgebieden der West-Europeesche moraal bewegen en den moed niet vinden de laatste ‘conventies’ van zich af te werpen. Waarom ten slotte niet? De schrijver legt het zelf zijn ‘ik-persoon’ in den mond: ‘Waren we niet broeder en zuster, we zouden reeds lang man en vrouw zijn’. Wat weerhoudt er hen feitelijk? De gevestigde, burgerlijke, christelijke moraal? Dat zeker niet, want in ander opzicht laten ze zich aan deze ‘conventies’ volstrekt niet gelegen: de broeder heeft een verhouding met een vrouw die hij niet lief heeft, waartoe hij enkel zinnelijk aangetrokken wordt,
| |
| |
en Antoinette, de zuster die overigens getrouwd was, krijgt ten slotte een kind van een foorkramer, een kerel waarin ze opeens een halven god is gaan zien, de belichaming van een verren, ideëelen en idealen geliefde, waarop ze sinds jaren bleek te hebben gewacht. Hier wordt de burgerlijke moraal dus wel getrotseerd. De Duitsch-Joodsche schrijver Leonhard Frank, die een analoog geval in ‘Bruder und Schwester’ behandelt, heeft het weliswaar noodig geacht tal van onwaarschijnlijkheden op elkaar te stapelen om den in onwetendheid gepleegden incestus aan te brengen, maar hij deinst er ten slotte niet voor terug, nadat hij de moeder dier beide menschen van ontzetting heeft laten sterven, den ‘tausendfachen Geist der Liebe’ (Werfel) sterker te laten zijn dat de hindernissen eener vermaagschapping in den tweeden graad: bij hem zullen broeder en zuster, ook ‘wetend’, elkaar hervinden. Daartoe echter moet men wellicht de West-Europeesche cultuur enkel als een vernis hebben ondergaan, waaronder voor onze maatschappij ontbindende krachten blijven leven, in reactie waartegen aan het volk van Israël zoo vaak reeds en onlangs weer in Duitschland zooveel onaangenaams werd aangedaan. Zielens echter schrikt voor de laatste gevolgtrekkingen terug en op den duur ontwikkelen zich de levens dier beide menschen langs wegen van geleidelijkheid: ze blijven bij elkaar wonen ‘als broeder en zuster’.
Het spijt mij, dat ik al het geharrewar dat aan deze... bevredigende conclusie voorafgaat als niet veel meer dan maakwerk kan beschouwen. Het gezochte en artificieele van dit gansche verhaal valt des te sterker op, daar de beide eerste hoofdstukken een zoo vlijmenden klank van levenswaarheid, van diep brandende werkelijkheid hebben. Deze beide kapitels zijn prachtig, zijn eenvoudig grandioos. Zelden heb ik het leed der verwaarloosde, liefdebehoevende kindsheid, der kindsheid in gore, proletarische achterbuurten zoo schrijnend, zoo ziels-verscheurend bijna geschilderd gezien als in deze beide aangrijpende schetsen, geschreven door iemand die klaarblijkelijk het leven dezer van God- en mensch- verlaten ongelukkigen door en door kent. ‘Antoinette, onze moeder!’
| |
| |
Reeds deze enkele woorden roepen de gansche tragiek van den toestand op, het tragische leven van doodarme volkskinderen, wier vader drinkt en wier moeder zich verdoet, en die niets anders meer hebben dan een oudere zuster die, zich opofferend, vader en moeder voor hen vervangt. Uit de groote liefde van het hulpbehoevend kind voor zijn zuster Antoinette is dan later dit ander gevoel ontstaan, dat de volwassen man belet van een andere vrouw dan zijn zuster te houden, althans genoeg om haar te huwen, en hem levenslang Antoinette doet aanhangen met een hartstocht, die veel meer dan broederliefde is. M.i. is Zielens er echter niet in geslaagd deze latere verhouding aanvaardbaar te maken en liever had ik de beide eerste hoofdstukken een novelle zien blijven: ze zou één der schitterendste geweest zijn van heel onze verhalende literatuur.
Even prachtige bladzijden als de aanvang van ‘De Gele Roos’ heeft August van Cauwelaert niet in zijn gansche boek, maar desniettegenstaande is ‘Harry’ als roman in zijn geheel veel beter geslaagd. Er is een zeer groote vooruitgang vast te stellen sinds ‘Het Licht achter den Heuvel’ en van nu af aan neemt deze auteur zijn plaats in in de rij onzer goede romanschrijvers van na den oorlog. Stylistisch spijten mij wel de wendingen op zijn Walschap's, die hij m.i. te gretig aanwendt. Laten wij deze syncopen en persoonsverspringingen bij den schrijver van ‘Adelaide’ waardeeren waar hij er geen misbruik van maakt, maar laten onze Vlaamsche vertellers het hem toch nu niet allemaal gaan nadoen, want zonder schaduwzijde is deze stijlmethode ten slotte niet. Erkend moet worden, dat het bij Van Cauwelaert om geen slaafsche imitatie gaat, maar invloed van Walschap op zijn verhaaltrant is in elk geval nawijsbaar.
Men heeft in den jongsten tijd heel wat inkt laten vloeien om uit te maken wat een katholieke roman behoorde te zijn. Ik heb van meet af aan werk als dit van Walschap, dat aanleiding tot dit geharrewar geweest is, beschouwd als werk van ‘katholieke inspiratie’, waarna nog niet gezegd was dat deze romans essentieel katholiek konden heeten. Het ligt niet op mijn weg daarover uitspraak te doen. Ik wou
| |
| |
alleen er tegen mogen waarschuwen, een letterkundig werk, dat slechts het ‘leven’ op het oog moet hebben, te verwarren met een stichtelijk tractaatje of een theologische verhandeling. Die in zijn geloofsovertuiging gekwetst wordt door Walschap's boeken, deed goed nooit iets anders te lezen dan de Bode van het Heilig Hart of iets analoogs, want voor dien blijft de literatuur een doode letter. Ook ‘Harry’ moet hij dan niet lezen, want ik vrees dat hij in dezen roman van een schrijver, aan wiens rechtgeloovigheid wel geen mensch zal twijfelen, toch ook veel elementen zal vinden, die in een ‘katholieken roman’ niet thuis hooren. Ook dat boek kan ten hoogste van katholieke inspiratie geacht worden, want de auteur heeft er niet voor geschroomd de realiteit van het leven in het oog te houden, met alles wat er aan vast kan zijn dat doorgaans niet het thema uitmaakt van vrome verhalen. Maar daarom juist heeft Van Cauwelaert een werk geschreven, dat, zooals ik hierboven reeds opmerkte, een spiegel is van heel een kant van het moderne leven, waaraan hij, terwille van vage vereischten, geen geweld wenscht te doen. Zijn ‘Harry’ is geen model van een christelijk mensch, hij is een opstandig zoon, een boeleerder, ten slotte een moordenaar, maar hij is in den grond meer zwak en ongelukkig dan slecht en in zijn diepste verworpenheid verlaat hem de stem van zijn geweten toch niet. Zeker blijft de levensfeer van August van Cauwelaert's menschen ook in hun uitspattingen minder decadent dan deze van ‘De Gele Roos’. De auteur begeeft zich niet in de troebele gebieden der sexueele ethiek, waar getornd kan worden aan de basis zelf waarop onze maatschappij berust. Zijn Harry is een ‘zondaar’ in den zin der christelijke moraal en juist hier beijvert zich de schrijver, gelukkig zonder in tendenzwerk te vervallen, de veredelende en louterende krachten te laten uitschijnen die nog altijd leven in
het katholiek geloof. Boerenzoon uit een deugdzame Vlaamsche familie, kan hij zich aan het al te strenge vaderlijk gezag niet onderwerpen, verlaat huis en haard om in de stad te gaan werken, waar hij eerst in vrije verbinding leeft met een meisje dat hij lief heeft en later huwt door bemiddeling aan een christelijk werk dat zich dergelijke gevallen ter harte neemt,
| |
| |
maar dan later, wanneer hun kindje is gestorven (wat ontroerende bladzijden heeft van Cauwelaert hier geschreven!) aan den drank verslaafd geraakt, zijn intrek neemt bij een liederlijke vrouw die hij weldra in een vlaag van jaloerschheid om het leven brengt. Een geval voor ‘gemengd nieuws’ zal men zeggen, maar zooals de auteur ons dit alledaagsch gegeven in zijn diepere tragiek weet te doen aanvoelen, hoe hij gedurende Harry's preventieve gevangenschap en het proces, diens geleidelijke inkeer en loutering, onder de zielezorg van pater Andreas en de bescheiden bemoeiïngen zijner beproefde familie, weet te verhalen, is dit geval ver boven het accident uitgegroeid en staan wij voor de aangrijpende tragiek van een menschelijke ziel onder het zich voltrekkende noodlot, met, als verzoenende uitkomst, de wroeging, het lijden, de verlossing dezer geplaagde ziel door de genade van het geloof en het heul der vergiffenis, die zelfs de trotsche, verstokte vader aan zijn zoon ten langen leste niet kan weerhouden: het thema van den verloren zoon behandeld in het kader van het hedendaagsche leven. Zeker worden in van Cauwelaert's roman motieven verwerkt die we nóg hebben gehoord. Hij heeft, naar inhoud en vorm, niet die verrassende nieuwheid die zekere moderne romans kenmerkt. Hij is, vergeleken met veel recent werk, wat traag van beweging; de auteur beijvert zich veel uit te leggen dat anderen in het duister laten en van den lezer verwachten dat hij het er wel zelf zal bijdichten. (Of deze laatste methode een winst kan heeten durf ik betwijfelen, trouwens.) Hij verraadt, wellicht wat te zeer, dit rustige werkmanschap, dat velen thans verwaarloozen ten bate van een niet steeds gelukkige spontaanheid. De karakters, vooral deze der bijpersonen, zijn wellicht somtijds wat stereotiep, wijzend op een zekere mate van bedachtzaamheid bij den auteur ten nadeele van een rechtstreekscher levensaanvoeling. Maar dit alles moet ons niet beletten te
erkennen, dat ‘Harry’ een stevig gebouwd, boeiend boek is, op menige bladzijde van een zoo ontroerende menschelijkheid, dat we in de hooghartige, stugge, zich voor gevoel schamende literatuur van thans de weerga ervan verre moeten zoeken.
u. van de voorde.
|
|