Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1934(1934)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 583] [p. 583] Gedichten door Anthonie Donker I. Het einde van den zeeofficier De laatste jaren was de zee versmald, Uit zicht verdwenen palmen, eilanden, Zijn jeugd werd ondergraven en vergald, Hij lag te staren naar bleeke handen. In het lauwe bed waarin hij verkwijnde Dacht hij terug aan een nauwe kooi, Maar - waar golvenrythme in deinde - Ruim werd zij dan en koninklijk mooi. Toen een vroeg einde over hem daalde, Was het alsof er niets werd vernield, Was het of de dood terugbetaalde Wat hem het gierige leven onthield. Onbeweeglijk stond hij in groot-tenue Recht in het licht aan dek van het schip, Salueerde - zonnig en groot was hij nu - En verdween uit zicht om de laatste klip. [pagina 584] [p. 584] II Geluk Septembermorgen zacht en transparant. Hooiwagens dalen langs het hellend land. Geuren, een waas van licht - wij zijn nog jong. 't Geluk ligt klein en gaaf in eigen hand. Wij zijn in deze vroege koelte ontwaakt. O wereld, scheppingswerk te vroeg gestaakt - Geluk is onbekommerd, warm en jong - Hier waar dit prachtig morgenlicht ontsprong Zijt g'in een glooiend vergezicht volmaakt. Het eenig goede zijn de kleine dingen, Na drift en werk en leed een licht solaas, Naar recht en wijsheid enkle vorderingen, Een zonnig vergezicht, een morgenwaas, Een lach, een oogopslag - een tak seringen. En om dat eiland dreunt een zware zee, De oceaan van onheil, drift en wee. Vorige Volgende