Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1934
(1934)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 578]
| |
Peter Benoit
| |
[pagina 579]
| |
sche Muziektooneel en een Koninklijk Vlaamsch Conservatorium. Dit ging tegen alle toenmaals heerschende begrippen in. De meest gezaghebbende muziekkritici van dien tijd: (Fetis, Gevaert), zullen verklaren dat de kunst geen vaderland hebben zou, - dat een openbare inrichting voor muziekonderwijs geen bepaalde strekking hebben mocht. Benoit zal deze verklaringen als zoovele ketterijen, en als bepaald antinationale beginselen brandmerken. Ja, heel zijn leven is een harde strijd geweest voor de verwezenlijking van zijn ideaal: de wedergeboorte der Vlaamsche nationale Toonkunst, - en dezen strijd heeft Benoit gevoerd met zulke overtuiging, zulke wilskracht en koppigheid, zulke zelfofferende liefde en onbaatzuchtigheid dat hem terecht een eereplaats toekomt in de rij onzer nationale helden! Elk werk van Benoit moet in het kader van dien strijd geplaatst, willen we de volledige beteekenis ervan begrijpen en heel de draagkracht ervan vatten. Dan worden zijn werken - Lucifer - de Oorlog - de Schelde - de Leie - De Pacificatie van Gent - De Conscience- Ledeganck- en Rubenskantate enz. enz. tot zooveel nieuwe opera's herboren, uitgevoerd op het tooneel der Vlaamsche nationale herwording. Zoo is Benoit in feite de kampioen van onzen stam - de harpenaar der vlaamsche ziel - de groote feestklok van Vlaanderen. Jan Van Rijswijck, burgemeester van Antwerpen heeft de waarheid voorspeld toen hij uitriep: ‘Wij gevoelen dat ons geslacht aan Benoit een kunstenaar heeft beleefd, wiens glorie niet zal tanen’Ga naar voetnoot(1) En nu in 1934 - honderd jaar na de geboorte van dezen baanbreker en in het licht der huidige Vlaamsche herwording, triomfeert Benoit's leering, triomfeeren Benoit's stellingen, triomfeert Benoit op heel de lijn. Dit in schijn zoo eng kunstprogramma ging uit van een man van zeer algemeene kultuur. Benoit was niet enkel een hoog begenadigd Musicus, maar tevens een denker, een polemist, een redenaar, een schrijver en een dirigent. Hij beheerschte vele talen, en de fransche niet het minst. Hij beheerschte de muziekgeschiedenis zoowel als de muziekliteratuur, en was vertrouwd met pedagogische en wijsgeerige stellingen op allerlei gebied. Overigens zal hij het verwijt van exclusivisme niet verdragen: | |
[pagina 580]
| |
‘ik wil geenszins - zegt hij - de kennis van andere talen uitsluiten, zoomin als die van andere kunsten; integendeel, deze zijn ingewijdende bestanddeelen welke de rassen aan elkander overmaken; maar tusschen inwijding en opslorping ligt er een afgrond. Tusschen beide uitersten is het dat ons streven zich beweegt.’Ga naar voetnoot(1) Aan zulk een ruimen geest, en aan zulk breed opvattingsvermogen is het te danken, dat tusschen twee hoogstaande kunstenaars van dezelfde periode, - twee kunstenaars zoo verscheiden echter van kunstopvatting en temperament -, ik bedoel Benoit en Tinel - zeer gelukkige betrekkingen mochten bestaan, die tot nog toe onvoldoende waren gekend. Deze betrekkingen werden ons geopenbaard door een reeks tot dusver onuitgegeven brieven van Tinel aan Juffrouw Constance Teichmann en aan Juffrouw Elizabeth Alberding Thijm. Deze brieven, alsmede een aantal bevestigde mededeelingen zijn we aan de welwillendheid van den heer Paul Tinel verschuldigd. Nu ik den naam van Constance Teichmann heb genoemd, mag ik niet nalaten te wijzen op de beslissende rol door den Engel van Antwerpen gespeeld in de loopbaan van Benoit en van Tinel. Het is wel op de eerste plaats aan C. Teichmann te danken dat Benoit zich te Antwerpen kon vestigen, dat zijn werken aldaar voor het eerst werden opgevoerd, en dat de Vlaamsche muziekschool er gekomen is met Benoit aan het hoofd. De moreele, financiëele en politieke steun van Constance Teichmann in al deze aangelegenheden was zoo aanzienlijk, dat hare edele actie mag doorgaan als van de grootste beteekenis in het kunstleven van Antwerpen en meteen in de kultureele heropleving van ons land. Ook kan men gissen dat de band tusschen Benoit en Tinel, het werk is geweest van Constance Teichmann. Het feit dat Constance Teichmann door Tinel telkens op de hoogte werd gebracht van deze gunstige betrekkingen, en de vreugde die dit nieuws bij haar teweegbracht, zijn hiervan zoovele bewijzen. Benoit woonde de eerste opvoering bij van Franciscus, op 22e Augustus 1888 te Mechelen. Na de uitvoering riep hij geestdriftig uit: ‘Ik heb mijn Meester gevonden’. Het volgend jaar zond Benoit aan Tinel de orkestpartituur van | |
[pagina 581]
| |
zijn ‘Oorlog’ met deze opdracht: ‘Mijn waarden kunstbroeder en vriend Edgar Tinel, den schrijver van Franciscus’. In een brief aan Constance Teichmann,Ga naar voetnoot(1) over de bevordering van de Antwerpsche muziekschool tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, schrijft Tinel: Ik ben van meening dat men waar men kan, Benoit moet helpen bij het verwezenlijken van zijn wensch. Zijn school is zeker die van Gent, van Luik en van Bergen waard. En in een volgenden briefGa naar voetnoot(2) ‘Benoit heeft een gouden hart’. Een andere brief, gedagteekend 6e September 89 openbaart ons, allerlei omtrent de edele bemoeiingen van Tinel, inzake de benoeming van Benoit tot bestuurder van het Vlaamsche Conservatorium te Antwerpen. ‘Gij kent - schrijft hij aan C. Teichmann - mijne meening aangaande die zaak, en weet dat, volgens mij, een enkel Belgisch muzikant de vereischte verdiensten heeft om dergelijke inrichting te leiden: Peter Benoit.’ Dit alles is van des te meer belang daar er een voorstel werd ingediend door Senator baron de Coninck van Merckem om Tinel te benoemen. Tinel verzette zich daartegen met klem: ‘Het is al heel mooi - lezen we -Ga naar voetnoot(3) dat ik mijn slag thuisgehaald heb aangaande Benoit, en indien hij ooit aan het hoofd van een Vlaamsch Conservatorium staat, dan zal hij mij wel mogen danken...’ Ook deed Tinel allerlei pogingen om de werken van Benoit in Duitschland ingang te doen vinden. ‘Bekijkt Benoit's composities, schrijft hij in in 1894, ze zijn met genie doordrenkt, alhoewel ongelijk. Waarom wil men er niet van in Duitschland? Later zend hij naar Düsseldorf de partituren van Den oorlog en van De Schelde: ‘Laat ons hopen - aldus nogmaals Tinel aan C. Teichmann - dat Duitschland eindelijk zijn deuren zal openen voor den goeden ouden Benoit’.Ga naar voetnoot(4) De lijkrede van Tinel op het graf van Benoit, eindigt met deze treffende uitroeping: ‘O Meester, Uw Vlaanderen hebt ge hartelijk lief gehad; Uw Vlaanderen vergeet u nooit.’ Welk een les is niet voor de kunstenaars van het huidige geslacht de grootmoedige houding tusschen Benoit en Tinel! | |
[pagina 582]
| |
Welke ook de knoesten mogen zijn in dezen sterken eik, of de ongelijkheden in zijn werk: Benoit is een reus - Benoit is éénig - Benoit is Benoit! Dit wil zeggen, zooals niemand minder dan Maurice Kufferath het op gezaghebbende wijze schreef in ‘l'Art moderne’ van 1893: ‘Benoit is geweest de band die de Vlaamsche ziel heeft doen zingen, en die, in het rijk der tonen, met de meeste welsprekendheid en gloed heeft uitgedrukt: het wezen van die ziel, haar teederheid en haar geweld, haar trek naar ernstige beschouwing, vreedzaam gedroom, haar belustheid op weelderige werkelijkheid, haar drang naar het grootsche, het enorme, naar kloeke vormen, naar schitterende kleuren, naar klaterend licht, en daarbij tevens een innige liefde voor de grauwe hemelen met teere klaarten, de groene eentonigheid van den geboortegrond met zijn lage banden en vruchtbare pleinen, doorsneden met beweeglooze kanalen en trage rivieren. Niet onpartijdig kan worden beoordeeld, niet in zijn vollen omvang kan worden beschouwd het reusachtig werk van den vruchtbaren en genialen kunstenaar, zoo men daarbij geen rekening houdt met dit nationale karakter, dat hij, uit instinkt en met opgezetten wil, daarin heeft geuit. Dit karakter is zóó sterk uitgedrukt dat, zoodra de kunstenaar tot volle besef is gekomen, zijn werk niet meer kan gerukt uit het verband van zijn milieu. En dit is wel eenigszins een beletsel geweest voor de verspreiding van Benoit's gewrochten in den vreemde.’ ‘Maar men zal er naar weerkeeren; eens zal men verbaasd staan over zoo weinig belangstelling.’ |
|