| |
| |
| |
Enkele belangrijke kritische Werken over Engeland en zijn Letterkunde.
door Dr. Raph. Kreemers
(Vervolg)
In den vorigen jaargang (p. 478) hadden we reeds gelegenheid te wijzen op het literair kritisch werk van A.C. Ward. We bespraken daar zijn boek ‘American Literature’. Hier hebben wij nogmaals twee werken van zijn onvermoeibare pen. Zoowel ‘The Nineteen Twenties’ (3) als ‘Twentieth Century literature’ (4) zijn studieboeken in den echten zin van het woord. En al hebben we hier de tweede uitgave voor ons van 't eerste boek, het verwondert ons dat deze herdruk zoo lang op zich heeft laten wachten. Drie jaar is wel niet veel in een menschenleven doch het was onzes inziens te lang voor een boek van dit gehalte. Er komen wel herdrukken van boeken die het niet waard zijn en we kunnen geen afdoende verklaring vinden voor dit uitstel. Wat er ook van zij, dit overzicht mag er zijn omdat het van zoo'n schitterend gehalte is. Zoo glashelder en bevattelijk en tevens diep ingaand op al de behandelde dingen worden niet veel boeken geschreven. Ward behandelt hier heel de naoorlogsche periode en zijn blik gaat ook den Oceaan over en omsluit zoowel de amerikaansche als de engelsche literatuur. Goddank echter niet op de schaal waarop Mackenzie werkte. Niet minder dan 27 schrijvers uit de Vereenigde Staten krijgen hier een beurt. En ook de jongeren, als daar zijn Elmer Rice en W. Faulkner worden niet vergeten. Het beste uit heel het boek vonden we de behandeling van de eigenlijke oorlogsliteratuur onder den titel ‘The unhappy warriors’ (p. 140-168). Hier wordt nu eens onbewimpeld en niet vooringenomen een zeer omstreden tijdperk behandeld en al is misschien de tijd nog niet gekomen om een definitief oordeel te vellen over deze periode, wat hier gezegd wordt zal nog lang herhaald kunnen worden. Ook het deel over ‘the new fiction’ is uitstekend al vinden we het oordeel over Joyce wel wat hard geformuleerd. Ons dunkens wordt hier ook D.H. Lawrence zeer juist bekeken nl. als een
complement van B. Shaw dwz. dat de sex-philosophie van Lawrence een antwoord
| |
| |
is op de verstandsphilosophie van Shaw. We wezen in onze beschouwingen over het boek van Dr. Veldkamp op het feit dat deze literatuurhistoricus op sommig gebied zeer goed doch op andere terrein heelemaal niet thuis was. Van Ward moeten we getuigen dat hij van alle markten thuis is en of hij schrijft over den dichter T.S. Eliot of over den biograaf L. Strachey, over den detective-roman of over A.P. Herbert, het is allemaal even goed doordacht als zijn beschouwingen over de jongste experimenten in het drama of zijn oordeel over succes-schrijvers en ‘science, morals and religion’. De schr. had hij de behandeling van dit laatste punt, bv. waar hij zegt dat ‘science has repeatedly shaken the Christian churches’ moeten bedenken dat het Katholicisme hier toch niet over één kam kan geschoren worden en dat het bestaan van een Thomas van Aquinen, bij wien de Protestanten binnen eeuwen nog kunnen komen leeren wat ‘waarheid’ is en ‘wetenschap’, heelemaal de Kerk niet geschokt heeft doch haar een hechte basis heeft gegeven waarop al de anderen slechts met nijdige blikken kunnen neerzien. We wijzen er ten slotte nog op dat ook Ward heel wat sympathieker tegenover de schrijfsters staat dan zooveel anderen. Voor hem is ook waar, wat we reeds herhaaldelijk hebben geschreven nl. ‘the immediate future of the English novel lies with the women writers’ (p. 106). Doch dan moeten ze haar ‘sex-consciousness’ afwerpen en haar eigen bijzondere gaven ontwikkelen. En dan zal er ook van haar kant nog beter werk geleverd en minder energie verspild worden. Om te besluiten mag niet worden vergeten dat de prijs voor dit ingebonden boek werkelijk zoo laag is gehouden dat er beslist niemand tegen op mag zien het zich aan te schaffen. Werk op deze manier aangeboden en van dezen aard zou ten onzent niet voor eens zooveel verkrijgbaar worden gesteld. Het andere werk van Ward beleefde 5 drukken
op 5 jaar tijd. We hebben hier voor ons de 5e, herziene uitgave. Het voornaamste doel van den schr. was ook hier een compact werk te geven, met een algemeen en geen gedeeltelijk overzicht en tevens er geen loutere nomenclatuur van te maken. Over de heele lijn heeft hij dan ook zijn woord gehouden. Na een inleidende beschouwing over de periode van Victoria begint hij met het eigenlijk werk dat in 6 hoofdstk. de romanschrijvers, de tooneelschrijvers, de dichters, de essayisten en critici en ten slotte de schrijvers van reisverhalen en levensverhalen behandelt. Onder de romanschrijvers krijgen Wells, Bennett, Galsworthy en Conrad een afzonderlijke behandeling en in een
| |
| |
laatste paragraaf gaan de vrouwen met 't leeuwenaandeel strijken. Hier hadden beslist een paar meer mannelijke figuren een plaats moeten krijgen en het gaat toch niet op 7 regels te besteden aan Elis. Robins en dan Walpole, Beresford, Swinnerton en F.P. Young in één regel af te handelen.
Het hoofdstuk over het tooneel is een mooi overzicht waarbij zoowel het Iersche Tooneel als het Repertory Movement en het naoorlogsche werk hun aandeel krijgen. Want deze drie worden in de meeste werken ofwel maar karig bedeeld of heelemaal in den vergeethoek gestopt. We zullen hier niet twisten over het belang van Noel Coward; toch meenen we dat zijn verschijning op het naoorlogsche tooneel meer waardeering verdient dan hem hier gegeven wordt.
Bij de dichters is ons ook hier de afwezigheid opgevallen van T.S. Eliot. Ward schijnt hem dus ook onder de Amerikanen te rekenen. Eliot woont echter al sedert 1913 te Londen en is sedert 1927 britsch onderdaan. En als Ward even de bibliographie van Eliot wil nazien zal hij bemerken dat zijn eerste dichtbundel ‘Prufrock’ dagteekent van 3 jaar na zijn definitieve vestiging in Londen. Andere adelbrieven om hier voor te komen kan hij toch slecht wenschen. G. Bottomley e.a. krijgen wel achteraan een plaatsje in de reading-list, doch ze hadden tevoren toch ook wel mogen vernoemd worden. Trouwens de heele behandeling van de ‘Imagists’ is, in vergelijking met de rest, bv. de Sitwells, tamelijk summier. En van den anderen kant doet het minstens eigenaardig aan de groote dichteres Alice Meynell wel te zien aanhalen om haar oordeel over Ch. Williams en dan tevens te vergeten dat ze van de mooiste gedichten geschreven heeft die er in 't engelsch bestaan. Toch mogen we dit niet aan antipathie voor haar geloof toeschrijven wijl zoowel Belloc als Chesterton in het volgend kapittel en elders flink worden bedeeld. Opvallend is nochtans de afwezigheid van M. Baring, J.B. Morton e.a. Uitstekend zijn op het einde (205-232) de reading-lists waar in een korte doch degelijke leeslijst van de voornaamste schrijvers gegeven wordt, ook van een heele hoop die niet in den tekst voorkwamen. Ook de indextafel, zoowel op schrijvers als op werken is flink verzorgd. De schrijver gaat hier tot 1925 en onze eigen studie heeft ons bewezen dat er in het decennium dat daarop gevolgd is nog heel wat te vermelden valt. Doch Ward is zoo'n voortvarend werker dat we haast zeker zijn dat hij weer met een ander werk bezig is dat een vervolg zijn moet
| |
| |
op het onderhavige. We wachten er met ongeduld op want boeken van dit soort smaken werkelijk naar meer.
Het werk van B. Fehr: ‘Das England von heute’ (5) is wel het beste antwoord dat op C. Mackenzie's bovenvermelde opwerping kon gegeven worden, al zou hij ons kunnen antwoorden dat dit werk wel in het duitsch doch door een Zwitser geschreven is. Fehr, dien we vroeger reeds bespraken voor zijn boek ‘Die Englische Literatur der Gegenwart’ is 'n eerste klas vakman die een buitengewonen klaren kijk heeft op de dingen en alles behalve ‘incapable of understanding the English character’ (dixit Mackenzie p. 91). We hebben zelden zoo'n helderen betoogtrant gezien, zoo'n belezenheid en tevens zoo'n aesthetisch en philosophisch geschoold criticus. Het gaat hier niet alleen over literatuur, doch ook over cultuur, politiek, natuurwetenschap, wijsbegeerte, godsdienst en kerk. Met één woord: hier wordt werkelijk een volledig beeld opgehangen van de cultuur-problemen van het oogenblik. Het tweede hfdst. ‘Die Kunstformen der Massenzivilisation’ heeft ons het best kunnen behagen. Want dit stuk is een noodzakelijke aanvulling op de meeste literatuurgeschiedenissen. Ongetwijfeld is er een groote wisselwerking tusschen kino en letterkunde, heeft de massa-literatuur en de best-seller een dieperen ondergrond dan men hun gemeenlijk geeft en spelen de tijdschriften in Engeland ook een groote rol. De schr. besluit met een vraag over de godsdienstkrisis zooals die in de letterkunde weerspiegeld wordt en stelt, onzes inziens, zeer juist schrijvers als Kaye-Smith, G. Mackenzie en H. Walpole tegenover bv. Priestley bij wien het ‘religiöse Vakuum der Modernität’ wel het best aan het daglicht komt.
De ongegrondheid van Mackenzie's bewering kan eveneens blijken uit de werken die we hierna bespreken en die ook in Engeland een zeer gunstige pers hebben gehad.
Na de geweldige crisis die de Engelsche economie zoo schitterend doorworsteld heeft, zal wel niemand meer twijfelen aan de wereld-belangrijkheid van het Engelsche Pondsterling. En wie aan vergelijkende literatuurstudie doet zal wel geen twijfels koesteren over de wereldbelangrijkheid van het Engelsch boek.
Nu zal men wel de gevolgtrekking maken dat het dus noodzakelijk is boeken te raadplegen die verband houden met de Engelsche staathuishoudkunde doch minder gereedelijk de noodzakelijkheid inzien ook eens boeken te lezen die Engeland van een anderen kant
| |
| |
bekijken dan de schoone zijde die ons in de Engelsche Letterkunde van heden wordt opgedischt.
En toch is dit van het grootste belang, Want eerst en vooral gaan we te veel af op die Engelschen welke we in ons eigen land tegenkomen en die zoo veeleischend optreden. Daaruit trekken we de conclusie dat Engeland wel een paradijs op aarde zijn moet als zijn ‘inboorlingen’ bij ons zooveel te kort komen. Vervolgens gaan we veel te veel af op hetgeen ons in de boeken, vooral romans, door Engelschen geschreven, over Engeland wordt voorgeschoteld. En dit is, zooals Karl Silex zegt, ‘a deceptive atmosphere’.
Meer dan eens werden we in den laatsten tijd getroffen door den volgenden zin die, onder dezen vorm of een anderen, schering en inslag is geworden in recensies van moderne romans en andere letterkundige werken uit Engeland: ‘Provided that the reader is well versed in the events of the last fifty years in England’. M. Parker geeft o.m. deze woorden in zijn inleiding op ‘Told by an idiot’, van Rose Macaulay. Meer dan ooit is het tegenwoordig noodig zich in zekere mate in te leven in het bestaan van de menschen die het voorwerp uitmaken van een letterkundige behandeling in romans, novellen, enz.
Nu hebben we voor Engeland wel de groote klassieke werken van Taine, L. Cazamian, Masterman, Prof. Ern. Barker en het Duitsche boek van Dibelius die ons het staatkundig, rechtskundig, opvoedkundig en godsdienstig leven van onze buren van overzee op een meesterlijke manier uiteenzetten. Niet iedereen echter heeft geld of tijd om zich deze omvangrijke en dure boeken aan te schaffen en te lezen terwijl zich toch ieders beurs, vooral dank zij de zoo welgekomen uitgaven van Tauchnitz, de weelde kan veroorlooven een modernen Engelschen roman te koopen. Daarom was het een uitstekend idee van den uitgever dezer verzameling, na zooveel te hebben gedaan voor de verspreiding van het moderne Engelsch boek, diezelfde lezers ook eens in staat te stellen iets rondom de bewonderde helden te lezen om zoodoende beter te genieten van die letterkundige prestaties.
Er zijn in den jongsten tijd heel wat werken over Engeland verschenen. Eerst en vooral natuurlijk van de hand van de Engelschen zelf. Zoo verscheen in het begin van 1933 bij Macmillan (prijs 7/6.) van de hand van den Schotschen schrijver A.G. Macdonell een zeer interessant werk ‘England, their England’ waarin de
| |
| |
Engelschen zoowel thuis als in het buitenland met zeer veel humor en inzicht worden uitgebeeld. En nu kondigen ons Selwyn & Blount voor het loopend jaar de verschijning aan van een boek van den Right. Hon. George Lansbury M.P. ‘My England’ (nogmaals zeker een variante op den titel van een der werken van D.H. Lawrence: ‘England, my England’) waarin hij ons vertellen zal hoe hij zich het Engeland der toekomst voorstelt. Doch we wilden hier vandaag vooral H.A. Vachell aan het woord laten die langen tijd in het buitenland verbleef (hij was nl. 17 jaar ‘rancher’ in Californië) en dus door zijn vergelijking met wat hij elders zag meer waarborg geeft voor een zuiveren kijk op de zaken. En uit het feit dat hij een bekend roman- en tooneelschrijver is, kunnen we de gevolgtrekking maken dat ook zijn stijl zeer verzorgd zijn zal. Uitgaande van het beginsel: ‘Nemo judex in causa propria’ keeren we ons wellicht liever tot de vreemdelingen. Welnu, dan kunnen we het oordeel van Vachell aanvullen of verbeteren door de beschouwingen van buitenlanders. Daaronder hebben we dan eerst en vooral de Duitschers met het boek van Karl Silex, de Franschen met Paul Cohen-Portheim en Félix de Grand' Combe; de Hollanders met Dr. G.J. Renier en de Amerikanen met H.E. Scarborough. We zouden daar nog kunnen bijvoegen het werk van den Spanjaard S. de Madariaga: ‘Englishmen, Frenchmen and Spaniards’ (1928), dat echter buiten ons bereik gebleven is. En als we deze portie hebben verorberd keeren we misschien weer best terug naar een paar andere Engelschen en luisteren even naar het oordeel van Rose Macaulay en S.P.B. Mais welke laatste tegenwoordig, vooral ten dienste van de vreemdelingen een speciale
kroniek verzorgt in den ‘New Statesman’ onder de rubriek ‘British Travel Supplement’, die we niet genoeg kunnen aanbevelen. Binnenkort krijgen we ook nog van hem het boek ‘London Week Ends’, waarin zij die Londen vervelend vinden het vele interessante leeren kunnen dat er te vinden is. K. Silex, die in deze kategorie thuis schijnt te hooren, kunnen we hier nog verwijzen naar de heel anders luidende uitspraken van den medewerker van de ‘Residentiebode’ (12 Aug. 1933) en van den Londenschen medewerker van het Letterkundig Bijblad van ‘De Tijd’ (K.V.H.) in zijn bijdragen ‘Uitgaan in Londen’.
Met dit stel boeken hebben we ahw. een uiterst up-to-date encyclopedie over alles wat Engeland aanbelangt. En hoe zouden we ten volle de engelsche letterkunde van dezen tijd kunnen begrij- | |
| |
pen, hoe zouden we ze tevens ten volle kunnen genieten als we niet uitstekend op de hoogte waren van de leefwijze, de gewoonten, de velerhande eigenaardigheden die het engelsch leven kenmerken? Elk van deze werken behandelt de zaken op een eigen manier en de keus is zoo gedaan dat ze elkaar ahw. aanvullen. We hebben zelf meer dan eens uit den mond zoowel van Engelschen als Amerikanen kunnen hooren dat de buitenlanders over het algemeen een beteren kijk op de zaken hebben dan zij zelf. Dit is trouwens niet te verwonderen. Hun vallen van zelf die dingen het meest op die ze bij henzelf niet zoo zeggen of niet zoo doen en waar een vergelijkingspunt is, is een evenwichtig oordeel heel wat gemakkelijker. Liefhebbers doen dan ook best niet één van deze werken aan te schaffen doch allemaal en zelf een nomenclatuur op te maken van de verschillende onderwerpen. En gebeurt het dan dat hetzelfde onderwerp door twee verschillenden wordt behandeld, dan zullen ze zien dat deze dubbele behandeling geen overdaad is doch dat de eene op een andere manier spreekt of het een of ander punt wat scherper belicht zoodat ze per slot van rekening toch geen dubbelen dienst doen. Op literaire dingen wordt het best ingegaan door Scarborough (XIe hoofdst.), Cohen Portheim (XIIe hfdst.). Bij Silex is vooral interessant zijn kalender op het jaar waarin hij per maand de verschillende dingen bespreekt die in dat tijdstip in Engeland voorvallen. Ook het schoolprobleem en alles wat daarmee verband houdt is in dit boek buitengewoon goed behandeld.
De twee vermakelijkste werken zijn zeker die van Renier en van de Grand' Combe. Vooral de laatste is beslist wat de Engelschen noemen ‘witty’. Zijn humor is bepaald onbetaalbaar en hij neemt evenmin voor de Engelschen als voor de Franschen, een blad voor den mond. Waar een Duitscher vooral vergelijkingspunten zoekt in zijn land, komt hier natuurlijk het fransch standpunt voor de pinnen. En wijl we dit waarschijnlijk allemaal het best kennen, en ook wel iets afweten van ‘esprit gaulois’, ware het wellicht het best met dit boek te beginnen en daar dan Cohen-Portheim naast te leggen. Deze schrijver is, na juist zijn jongste werk te hebben zien vertalen in het engelsch: ‘The spirit of France’, in 1933 overleden.
Het boek van den Hollander Renier werd door de Engelschen zelf beschreven als ‘at once more amusing and far more penetrating than most books about the English by foreigners’. (Evm. 125:657). Het is zoo'n ‘stimulating’ wijn dat hij geen krans behoeft. Tolle
| |
| |
et lege. Dit werk is overigens het eenige dat geïllustreerd is en de verluchtingen zijn even smakelijk als de tekst. Van dit werk bestaat tevens een met nota's voorziene schooluitgave in de Tauchnitz Students' Series, No 34. En in dezelfde collectie verwijzen we tevens naar het boek van Rose Macaulay: ‘Told by an idiot’ (no 33). dat uit het grootere boek met denzelfden naam de stukken licht die handelen over ‘Victorian’ en ‘Georgian’. Al schijnt het werk zich te inspireeren bij R.H. Gretton's ‘Modern History of the English People’ het is veel interessanter en veel plastischer geschreven en door het inlasschen van persoonlijke ervaringen en beschouwingen over deze periode doet het plezieriger aan. Dit is natuurlijk gezegd Zonder in iets te kort te doen aan de waarde van het werk van Gretton dat als ‘survey’ natuurlijk heel wat belangrijker en heel wat veelzijdiger is dan dit boekje.
Ook dit overzicht biedt dus ‘elck wat wils’. Zoowel het zuiver literair-historische, als het bibliographische, het historische en staathuishoudelijke brachten iets naar ieders gading. Moge onze aanbeveling dan ook practische gevolgen hebben bij de lezers.
| |
Bibliographie
1) | E.A. Baker & J. Packman: ‘A guide to the best fiction, English and American including translation from foreign languages’. 28 × 23,5; 1932; VIII & 634 bldz. Geb. 42 sh. G. Routledge & Sons Ltd. London. |
2) | C. Mackenzie: ‘Literature in my time’ 19 × 13; 1933; 254 bldz. Geb. 6 sh. Rich & Cowan Ltd. London. |
3) | A.C. Ward: ‘The Nineteen-Twenties’ (Literature and ideas in the post-war decade) 19,5 × 13; 222 bldz. 1933. Geb. 5 sh. Methuen & Co Ltd. London. |
4) | A.C. Ward: ‘Twentieth Century Literature’ 19,5 × 13; 1933; 231 bldz. Geb. 5 sh. Methuen & Co Ltd. London. |
5) | B. Fehr: ‘Das England von heute’ 22 × 14,5; 1932, 100 bldz. Ing. M. 2,50. B. Tauchnitz, Leipzig. |
6) | Vachell (Horace Annesley): ‘The best of England’ 1930; Geb. 10/6. 21 × 14; 271 bldz. Faber & Faber, Russell Square, London. |
| |
| |
7) | Renier (G.J.): ‘The English: are they human?’ 1933; M. 1,80. Ingen. 16,5 × 11,5. 286 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
8) | Cohen-Portheim (Paul): ‘England, the unknown Isle’. 1933; M. 1,80 Ing. 16,5 × 11,5; 263 bldz., B. Tauchnitz, Leipzig. |
9) | Silex (Karl): ‘John Bull at Home’ 1933; M. 1,80 Ingen. 16,5 × 11,5; 294 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
10) | Scarborough (H.E.): ‘England muddles through’ 1933; M. 1,80 Ingen. 16,5 × 11,5; 268 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
11) | Renier (G.J. Dr.): ‘The English: are they human?’ 1933; M. 1,60 Ing. A selection; mit Anmerkungen und Wörterbuch bearbeitet von Maur. B. Parker B.A. 15,5 × 11. Inleiding 14 bldz. Tekst 15-103. Nota's 108 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
12) | Macaulay (Rose): ‘Told by an Idiot’ 1933, M. 1,60 Ingen. A selection; mit Anmerkungen und Wörterbuch bearbeitet von Maur. B. Parker B.A. 15,5 × 11. Inleiding 18 bldz. Tekst 19-112. Nota's 112 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
13) | Mais (S.P.B.): ‘The New Statesman and Nation’ (British Travel Supplement) edited by S.P.B. Mais 17-6-1933; p. 815-830. Een tiental artikels door Mais, Turner e.a., o.a. G.J. Renier: ‘England? Well, it's like this...’. |
14) | De Grand'Combe (Félix): ‘England, this way’ 1933; M. 1,80 Ingen. 16,5 × 11,5; 278 bldz. B. Tauchnitz, Leipzig. |
|
|