| |
| |
| |
Enkele belangrijke kritische Werken over Engeland en zijn Letterkunde.
door Dr. Raph. Kreemers.
Niet alleen is de eigenlijke letterkundige productie in Engeland zoo ontzaglijk dat het volstrekt onmogelijk is er gelijken tred mee te houden, ook op historisch en vooral kritisch terrein is de voortbrengst zoo overvloedig dat het onbegonnen werk zou zijn de lezers regelmatig op de hoogte te houden, zelfs maar van het voornaamste dat onze volle aandacht verdient. We zijn dus gedwongen nu en dan enkele bijzondere werken te vermelden die ook voor ons van belang zijn. En vermits de ‘roman’ het genre is dat bij voorkeur in Engeland beoefend wordt is het haast van zelf sprekend dat werken over of rond den roman met het leeuwenaandeel strijken gaan.
Met bijzonder genoegen kunnen wij echter wat langer stilstaan bij een paar prachtwerken die iedereen die zich met Engelsche Letterkunde bezig houdt met veel nut zal naslaan.
‘Primus inter pares’ komt natuurlijk aan de beurt het reuzenwerk van Ernest A. Baker en James Packman: ‘A guide to the best fiction’ Eerst en vooral dient opgemerkt dat het in dit werk niet alleen gaat over engelsche en amerikaansche letterkunde doch tevens over een heele hoop vreemde literaturen voor zoover van dezer producten vertalingen in het engelsch zijn verschenen. Het moet dus al van meet af aan opvallen dat hier een ontzettende hoeveelheid materiaal verwerkt moet liggen. Want als er een taal is die veel aan vertaalwerk doet is het wel de engelsche. Om den lezer een gedacht te geven van de veelzijdigheid van dit boek geef ik in 't kort de verschillende nationale aanduidingen aan waaronder de literaire productie werd ondergebracht. Afrikaans, American, Anglo-Indian, Arabian, Argentine, Australian, Austrian, Bengali, Bosnian, Brasilian. Bulgarian, Canadian, Chilean, Czech, Danish, Dutch, English, Finnish, French, German, German-Czech, German-Swiss, Greek, Hungarian, Icelandic, Irish-American, Irish, Italian, Japanese, Jewish, Kailyard School, Lettish, Negro, New Zealand, Norwegian, Polish, Portuguese, Sardinian, Savoyard, Scottish, Sicilian, South African, Spanish, Swedish, Welsh. We vragen ons af wat daar nog kan worden aan toegevoegd. We hebben
| |
| |
geen gelegenheid gehad noch de eerste uitgave van dit werk (1903) noch de tweede (1918) te zien. Doch we hebben wel opgemerkt dat de onderhavige beslist up-to-date is en kunnen ons gemakkelijk voorstellen wat een Benediktijnerwerk dit boek per slot van rekening vertegenwoordigt. In de uiterst belangrijke inleiding spreken ons de schrijvers over het doel dat ze met dit werk beoogen. ‘To supply’, zeggen ze, ‘as complete a list as might be of the most notable prose fiction in English, with as much characterisation of the contents, nature and style of each book as would go into a few lines of print’. En hoe wijdsch dit opzet ook lijke, we kunnen niet zeggen dat ze hun taak niet tot een schitterend einde hebben gevoerd. Er kan natuurlijk getwist worden over het woordje ‘best’. De schrijvers nemen het zoo breed mogelijk op want ze weten dat dit een erg relatief woord is niet alleen met betrekking tot andere woorden doch tevens in verband met het doel van het boek en de wenschen van de lezers. ‘Best’ zeggen ze, ‘really means most suitable for some individual or for promoting some particular purpose’. En ze hebben er dan voor gezorgd dat de gebruiker voor zich zelf uitmaken kan welke romans en verhalen door de meest verstandige menschen als de beste worden aangeduid, hoe en waarom ze de beste zijn en ook welke andere werken ze zoowel op het punt van belangrijkheid als van artistieke waarde het meest nabij komen.
Toch is het werk geen gewone bibliographie, in den strict professioneelen zin van het woord, al komen er, voor algemeen nut, heel wat bibliographische gegevens in voor. Zelfs ‘uitverkochte’ werken worden opgegeven.
In de vroegere drukken waren de werken eerst en vooral nationaal en vervolgens chronologisch gerangschikt. Met deze methode werd hier gebroken. Nu is alles alphabetisch geregeld, dwz. de schrijvers, zoowel engelsche als vreemde volgen elkaar volgens het alphabet op en dit vergemakkelijkt niet weinig het naslaan. Wie dan verder een algemeen overzicht hebben wil van de bepaalde productie van een bepaald land kan in een van de talrijke tafels op het einde zijn gading vinden. Op de eerste bldz. treffen we dus bv. aan een Australiër (J. Abbot), een Engelschman (Edw. A. Abbott), een Amerikaan (J. Abbott), twee Franschen (Edm. About en L.A.E. Achard) en een Spanjaard (F. Acebal). Eclectisme genoeg, zooals men ziet. Wat nu de behandeling van elken schrijver afzonderlijk betreft: eerst en vooral wordt de familienaam gegeven en tusschen haakjes
| |
| |
al zijn voornamen, volledig; dan wordt de nationaliteit aangeduid en het jaartal van zijn geboorte, desgevallend ook het sterfjaar. Schrijversnamen worden tusschen aanhalingsteekens gezet en de eigenlijke naam volgt dan. Over het algemeen wordt uitgegaan van het beginsel dat wijl het gaat over schrijvers, de schrijversnaam dus eerst en vooral in aanmerking komen moet. Een inconsequentie vinden we het daarom dat Gräfin von Arnim (née Beauchamp, now. Countess Russell) aangegeven wordt onder Arnim. We herinneren ons niet in één letterkundige geschiedenis deze schrijfster op die plaats te hebben aangetroffen. Trouwens haar werken komen uit onder den naam ‘Elisabeth’ en ze moest dus ook onder de letter E een plaats gevonden hebben. Een tweede inconsequentie is het feit dat Blasco Ibanez onder de letter B. wordt ondergebracht terwijl toch iedereen zal gaan zoeken onder de letter I.
Na opgave van naam, voornaam, enz. komen dan de werken zelf aan de beurt. Die worden gerangschikt in de volgorde van verschijnen en die datum geldt vooral het verschijnen van de vertaling in het engelsch. Alle jaartallen staan aan de rechterzijde achteraan afzonderlijk in de kolom zoodat de overzichtelijkheid zoo helder mogelijk is. De oorspronkelijke titel wordt echter steeds tusschen haakjes aangegeven alsmede het jaartal van het verschijnen van het oorspronkelijke. Waar het pas geeft wordt ook kritiek uitgeoefend op den titel die in het engelsch verkozen werd voor de vertaling. Zoo vonden we b.v. voor den titel ‘The gentle libertine’ voor het werk van ‘Colette’: ‘L'ingénue libertine’ de volgende aanduiding: ‘The English title is a mistranslation’. Ook uitgeverstrukjes worden even over den hekel gehaald, bv. als een uitgever onder een nieuwen titel een vroeger reeds verschenen werk opnieuw op de markt brengt om de goegemeente om den tuin te leiden. Dit was bv. het geval met ‘La vagabonde’ van ‘Colette’ dat eerst in 1912 werd uitgegeven onder den titel ‘The vagrant’ en later onder den titel ‘Renée Néré’ in 1931 opnieuw werd gelanceerd.
In het opgeven van de nationaliteit zijn de schrijvers zeer voorzichtig en ze hebben een middel gevonden om iedereen tevreden te stellen. Een Amerikaan wenscht nu eenmaal niet door te gaan voor een Engelschman, vooral wanneer hij zgn. 100% is (al zijn er zoo maar heel weinig) en hetzelfde is waar voor de Engelschen. Bij A.D. Sedgwick, die al van af haar 9e jaar uit Amerika weg is en gehuwd met den Engelschman Basil de Sélincourt, wordt tusschen
| |
| |
haakjes aangegeven ‘American by birth’. Van den anderen kant hebben we bij W. Mc Fee, die geboren Engelschman is doch sedert 1933 genaturaliseerd Amerikaan, geen aanduiding hiervan gevonden. Evenmin wordt van H. Belloc gezegd dat hij een geboren Franschman is. Mary Borden wordt als een Amerikaansche aangeduid terwijl ze toch gehuwd is met den engelschen Brigadier-General Spears en zelfs door de Amerikaansche schrijfster Annie Russell Marble onder de engelsche schrijfsters gerangschikt wordt. Bij Marg. Wilson wordt wel aangeduid dat ze Mrs. G.D. Turner is doch er wordt geen gewag gemaakt van het feit dat ze een verengelschte Amerikaansche is. Als we de jaargangen van het officieele ‘Who's Who in Literature’ er op na slaan vinden we nog andere van dit soort inconsequenties doch we kunnen daar niet verder op ingaan.
In enkele regels wordt dan vervolgens de korte inhoud van het boek aangegeven. ‘Kort’ is hier natuurlijk weer erg relatief. Voor sommige werken is dat natuurlijk meer dan voor andere. Zoo zal een boek van een minder bekende als bv. Edith Seeley het met twee regels moeten stellen terwijl van Proust niet minder dan 8 boeken aan de beurt komen waarvoor dan resp. 17 - 18 - 11 - 10 - 11 - 11 - 11 - en 9 regels worden besteed. En dat zijn dan regels van 14 cm. lang en in kleinen druk. Men ziet hier al duidelijk welken dienst dit boek bewijzen kan. Onder de schrijvers die flink bedeeld worden vermelden we o.m. D.H. Lawrence (10 boeken, 2 volle blzd.), Joyce (3 boeken, 40 regels), Dostojefski (2 bldz.), A. Dumas (2 ½ bldz.) enz.
Bij een loutere inhoudsopgave blijft het echter niet. Er wordt ook nu en dan een moreel oordeel uitgesproken. Van ‘Lady Chatterley's Lover’ (D.H. Lawrence) wordt b.v. gezegd dat het ‘very indecent’ is en over ‘Ulysses’ van Joyce luidt het: ‘it is very properly banned to those who would extract and wallow in the filth’. Het is alleen maar jammer dat de schrijvers dit ook niet voor een heele hoop andere boeken hebben gedaan. Van een berucht werk van Margueritte wordt wel gezegd dat het ‘defies literary conventions of decency’ doch over het algemeen brengen veel fransche boeken het er veel te goedkoop af.
Waar het pas geeft, en dit een hulp beteekent voor het begrijpen van de draagkracht of de waarde van het boek, wordt ook verwezen naar andere boeken van andere schrijvers. Zoo vinden we bv. bij het werk van J. Joyce: ‘A portrait of the artist as young man’ een ver- | |
| |
wijzing naar ‘L'Empreinte’ van E. Estaunié waarin ook de geschiedenis van een seminarist behandeld wordt.
De naam van den vertaler of de vertalers wordt steeds zorgvuldig aangeduid doch ook wordt een oordeel uitgesproken over de vertaling als dusdanig. Zoo wordt de engelsche vertaling van ‘Les anges gardiens’ (M. Prévost) betiteld als ‘a wretched translation’ en heet de vertaling door L. Gallantière van Wassermann's boek ‘Der Wendekreis I’ ‘a clumsy American rendering’.
De schrijvers stellen zich ook niet tevreden met aan te geven dat het een of ander boek moeilijk te verstaan is. Ze helpen ons uit den brand met in dat geval enkele bibliographische gegevens aan te duiden die ons voor het begrijpen helpen kunnen. Dit geschiedt bv. bij werken van James Joyce.
Indien er in het leven van den schrijver datums voorkomen die licht kunnen werpen op zijn letterkundige bedrijvigheid worden die bovenaan bondig doch voldoende aangegeven. Evenzoo worden de bedoelingen van den auteur met het een of ander boek aangeduid en als hij klaarblijkelijk onder den invloed staat van den een of anderen schrijver wordt ook dit vermeld benevens den invloed dien het een of ander werk op anderen heeft uitgeoefend. Zoo worden Miss Richardson en D.H. Lawrence met Joyce in verband gebracht en van zijn ‘Portrait of the artist as young man’ gezegd dat het bedoeld was als een preludium voor zijn ‘Ulysses’.
Gemakkelijk, vooral voor den boekhandel, en desgevallend ook voor de liefhebbers, is dat niet alleen het jaartal van het verschenen boek wordt gegeven doch tevens of het boek ‘out of print’ is. Het gebeurt immers vaak dat een werk in Amerika niet meer verkrijgbaar is doch dat er van de engelsche uitgave nog exemplaren voorradig zijn. Ook de uitgever wordt in dit geval aangeduid.
Wat de titels aangaat, er werd natuurlijk een keuze gedaan uit het beste zoowel op het gebied van den roman als van de short story. Bij deze laatste (gewoonlijk verzamelwerken) worden al de titels aangegeven benevens die welke literair gesproken als de beste moeten worden aangezien.
Een ‘bisschoppelijke waardebepaling’ zooals die ten onzent in zwang is, moet hier natuurlijk niet worden gezocht. Wel wordt echter opgegeven of een boek al dan niet voor de ‘jeugd’ is geschreven.
Niet alleen ‘moderne’ boeken doch ook ‘oudere’ worden vermeld. Zoo vonden we o.m. ‘Huon of Bordeaux’ van 1534,
| |
| |
Heliodorus uit de 4e eeuw, enz. Van sommige schrijvers worden vrijwel alle boeken opgeteekend: H. James krijgt niet minder dan 4 volle bldz. Dickens 2 bldz., enz.
We willen hier even blijven stilstaan bij het geval Conscience. Er worden 9 boeken van hem opgegeven waarvan een engelsche vertaling is verschenen. Dit zal degenen niet verwonderen die het werk kennen van Prosper Arents: ‘De Vlaamsche schrijvers in vertaling’ (1931). Arents schrijft in de voorrede van zijn werk dat ‘volledigheid werd betracht’. Het is daarom opvallend dat we bij Baker al een engelsche vertaling van een werk zien opgegeven in 1837 nl. van ‘Het Wonderjaar’. Dit werk verscheen in 1837 en hier wordt een engelsche vertaling aangegeven ‘The year of Miracles’ van 1837. Hetzelfde jaar dus. De eerste engelsche vertaling echter die Arents heeft opgeteekend is van 1846 nl. ‘Sketches from Flemish Life’ (p. 28). Eigenaardig is bij Baker dat hij elders zoo zorgvuldig is in het juist laten volgen van de jaartallen van verschijnen en dat hij bij Conscience het boeltje heelemaal door elkaar gooit: 1885 staat tusschen 95 en 94. En ook worden niet al de vlaamsche titels van de werken gegeven. Voor den ‘Leeuw van Vlaanderen’ geeft Arents als uitgever op Lambert, London. Bij Baker worden tevens nog aangegeven de uitgevers Murphy te Baltimore, Burns Oates te Londen en Collins te Londen. Of dit vertalingen zijn van verschillende handen wordt niet aangeduid. Van Streuvels geeft Arents enkel engelsche uitgaven op. Baker duidt tevens op een uitgave in Amerika nl. bij Dodd & Mead te New York. Van Timmermans vonden we ook nog een canadeesche uitgave nl. bij Mc Clellan te Toronto terwijl de engelsche uitgave van Pallieter die Arents wel opgeeft en die destijds zoo geroemd werd in het letterkundig bijblad van ‘The Times’, bij Baker werd vergeten.
Hier moet nog even op een kleine inconsequentie worden gewezen. Onder den titel ‘Dutch’ vinden we in den index: Jo van Ammers-Küller, H. Conscience, Couperus, Van Eeden, Fabricius, ‘M. Maartens’, I. Querido, H.J. Schimmel, S. Streuvels, Timmermans, S. Ulfers, ‘A.S.C. Wallis’. Het is niet zoo heel veel doch het is toch iets en dat is, vooral met het oog op andere werken van dezen aard, niet te versmaden. We vragen ons alleen maar af wie die Ulfers is. Die moet een boek hebben geschreven dat opgegeven wordt als ‘Eastloorn’. Ook dat is voor ons een raadsel. Doch waarom rangschikt de schr. Streuvels en Timmermans onder ‘Dutch’ als
| |
| |
toch Xavier de Maistre niet voor een Franschman doorgaat doch voor een ‘Savoyard’ en Grazia Deledda niet voor een italiaansche doch ‘Sardinian’ en G. Verga voor een Sicilian? Te meer wijl voor Streuvels wordt aangeduid: ‘translated from the West-Flemish’ en Timmermans heet te schrijven over ‘Flemish life’. Opvallend is het buitengewoon aantal engelsche vertalingen die van het werk van Couperus zijn verschenen. Niet minder dan 13 boeken worden vermeld, en als ons geheugen ons niet in den steek laat, is dat cijfer niet nauwkeurig wijl we er zelf destijds in de amerikaansche bibliotheken meer hebben aangetroffen. Index en tekst kloppen ook niet altijd. Zoo vonden we Bosboom wel in het werk doch niet in de inhoudstafel. Hetzelfde moet gezegd van Neel Doff e.a.
Een andere inconsequentie is het indeelen van sommige namen met Van. Zoo wordt Van Vechten gezet onder V en Van Eeden onder E.
H. Davignon gaat door voor een Franschman en Green ook. S.G. Millin wordt aangeduid als een Amerikaansche terwijl ze een Zuid-Afrikaansche is levend te Johannesburg.
Een woordje nog over de reusachtige ‘Index’. Die beslaat niet minder dan 114 bldz., 456 kolommen dus zoowat 35.000 regels. Deze lengte zal niet verwonderen als men bedenkt dat ze loopen moet over 520 bldz. tekst en dat één bldz. 72 regels telt van 14 cm. De volledige titel van dit laatste, het meeste interessante stuk van het boek als ‘Nachschlagebuch’ is als volgt: ‘index of authors, titles, subjects, historical names and allusions, places, characters etc.’ Door het gebruiken van kleinere en grootere letters en van cursief springen de verschillende onderdeelen aanstonds in het oog. Wie bv. wenscht ingelicht te worden in welke werken hij het tooneel en alles wat daarmee verband houdt literair terugvinden kan wordt hierover volledig ingelicht onder de rubriek Actors and Actresses; wie daarentegen even nagaan wil welke fransche schrijvers in engelsche vertaling te bereiken zijn, vindt al de namen samen, alphabetisch opgegeven onder de rubriek French Novelists. Hetzelfde kan gezegd worden van Art and Artists en honderde andere belangrijke dingen. Over het algemeen stemmen de werken hier aangeduid overeen met die uit den tekst. Toch hebben we ook hier nu en dan eigenaardige dingen aangetroffen. Als we bv. de rubriek Financiers naslaan verwachten we daar bv. het werk van Dreiser: ‘The Financier’. Dit is daar echter niet te vinden doch wel onder de rubriek Millionnair. Als we ‘Music’ nakijken
| |
| |
zoeken we bv. ook te vergeefs naar het boek ‘Olga Bardel’ dat toch p. 19 werd aangegeven als zijnde een boek over ‘a musical genius’.
In het werk als het onderhavige is het haast onvermijdelijk dat er dingen in vallen te beknibbelen. Die zijn echter, in vergelijking met het reusachtig groot aantal uitstekende dingen die erin voorkomen maar een druppel in de zee. Iemand die aan vergelijkende literatuurgeschiedenis doet kan niet zonder dit boek en het is tevens een werk dat in geen enkele bibliotheek zou mogen ontbreken waar het met veel nut zou worden ingezien door al degenen die zich met literatuurstudie in het algemeen en met die van de amerikaansche en de engelsche in het bijzonder bezig houden. We hebben respect voor de massa arbeid die hier verwerkt ligt. Doch het werk was in goede handen want Baker is ‘Director of the school of Librarianship, University of London’ en de lijst van medewerkers, die de schr. aangeven op p. VII van de ‘preface’, geeft de namen van al de menschen die op bibliotheekgebied een goeden klank hebben in de angelsaksische wereld. We weten bij ondervinding dat die van alle markten thuis zijn en toch zijn ze nog bescheiden genoeg om bv. voor de scandinaafsche en russische gegevens de hulp in te roepen van Prince D.S. Mirski e.a. Dit wijst er nog eens op dat hier alle waarborgen voorhanden zijn om te spreken van een gezaghebbend werk. We wijzen er om te besluiten nogmaals op dat de oordeelen die hier worden uitgesproken misschien hier en daar wel gebaseerd zijn op een protestantsche wereldbeschouwing doch beslist niet op een katholieke en dat onze geloofsgenoten dus goed doen sommige dingen ‘cum grano salis’ te nemen.
We beloofden bldz. 49 van dezen jaargang op het jongste werk van den katholieken rector der universiteit te Glasgow: Compton Mackenzie in bijzonderheden terug te komen na er vluchtig de algemeene lijnen van te hebben aangeduid. ‘Literature in my time’ (2) verdient werkelijk dat we er wat langer bij stilstaan en we wenschen er ons niet met een dooddoener van af te maken zooals Sylvia Lynd in ‘The Book Society News’ (Dec. 1933, p. 50) die er niets anders weet over te vertellen dan dat er een heel boek noodig zou zijn om het naar behooren te recenseeren. We zijn met katholieke literatuurbeschouwing niet verwend in Engeland en daarom alleen reeds moet dit werk welkom zijn. Mackenzie is het vorig jaar 50 geworden. Dit kan ons al vast inlichten over de periode die zijn ervaring bestrij- | |
| |
ken kan en het geeft ons tevens een waarborg dat we met geen onbezonnen beschouwingen geriefd zullen worden. Het werk bestaat uit 29 korte hoofdstukken die elk op zich zelf een soort essay vormen over het behandelde onderwerp en waardoorheen dan de algemeene draad loopt van een zeer persoonlijke beschouwing. Letterkunde wordt trouwens hier in een breeden zin opgevat want er wordt eveneens gewag gemaakt van zgn. ‘best-sellers’ en ook de moderne biographie krijgt een paar bldz. Het gaat hier ook niet alleen over Engeland doch de amerikaansche literatuur wordt ook in vijf bldz. afgehandeld. Dit alleen reeds is een bewijs dat dit werk niet van een zekere onevenwichtigheid is vrij te pleiten. Het lijkt ons meer dan eens dat de schr. een appeltje te schillen heeft met Uncle Sam en het verwondert ons dan ook niet dat zijn literaire kinderen maar karig worden bedeeld. Zoo vonden we p. 174 dat de schrijvers die door Amerika het eerst werden geëerd later deze reputatie niet gestand zijn gebleven. Dit is in flagrante tegenspraak met wat bv. Braybrooke zegt in zijn ‘Novelists we are seven’, p. 116:
‘America is usually right in what she says, if she is likely to be wrong she does not say it’. Dit is korter bij de waarheid. Verder luidt het p. 222 bij Mackenzie: ‘The American influenza of best-selling had been successful in turning popularity into an epidemic’. Dit ook is wel wat al te kras uitgedrukt en we zouden kunnen antwoorden: ‘Wie zonder zonde is werpe den eersten steen’. En ten slotte, na te voren een spieringje te hebben uitgeworpen om een kabeljauw te vangen, wordt de moderne amerikaansche letterkunde afgemaakt met den zin: ‘it leaves on the mind an impression that an idiot's tale has been told, full of sound and fury signifying nothing’ (p. 235). Heusch, dat loopt een beetje de spuigaten uit! En we moeten dan nog bedenken dat er van de karig bedeelde 5 bl. een heele gevuld wordt met D.H. Lawrence, een halve met een soort inleiding, een halve met Walt Whitman, en een halve met een aanval op de Book Society. Dit hoofdstukje had Mackenzie beter weggelaten en zeker zijn schimpscheut op Dreiser ‘the sesquipedalian tramp-tramp’ en zijn verklaring dat de engelsche kritiek nog steeds verbaasd is over het toekennen van den Nobelprijs aan S. Lewis. Ezra Pound wordt uitgemaakt voor een ‘Barnum’ en Gertrude Stein voor een ‘performing sparrow’. Alleen Hemingway, Dos Passos en Faulkner vinden genade in zijn oogen omdat ze hun invloed tot in Europa hebben doen gelden. Doch dat is volgens ons een heel verkeerde literatuurbeschouwing. En dat moest dan
| |
| |
toch heel zeker voor M. een reden geweest zijn om er wat meer over neer te schrijven dan een paar gemeenplaatsen, of zich van een werk als ‘The bridge of San Luis Rey’ van Thornton Wilder met één zin af te maken onder de rubriek ‘best-sellers’ en het te doen doorgaan voor een volmaakt voorbeeld van ‘the faux bon’.
Heeft Mackenzie het niet erg op de Amerikanen, ook de Duitschers staan bij hem niet erg in de gratie. Op p. 91 krijgen ze al een veeg uit de pan: ‘like most Germans, completely incapable of understanding the English character’ en dat wordt dan p. 174 nog een beetje aangedikt met het volgende: ‘Probably the Germans are the most readily deceived by the faux bon in literature; but after the Germans the Americans are the most gullible.’ Dat de sehr, anti-duitsch is, is natuurlijk zijn recht. Ook wij weten daar, na dertig maanden loopgraven-leven, iets van. Doch dat geeft hem niet het recht zoo'n onrechtvaardige beschuldiging de wereld in te gooien. Heeft hij dan nooit gehoord van menschen als Dibelius, Bern. Fehr, Karl Silex, Irene Marinoff, Dr. Karl Wildhagen en zooveel anderen die ook in Engeland gehuldigd worden om hun ‘perfect knowledge’ of Engeland en engelsche aangelegenheden. We komen dit later nog wel even met bewijzen staven.
Mackenzie is niet alleen anti-amerikaansch en anti-duitsch, ook een heele hoop andere dingen wekken zijn antipathie, bv. Kipling en ‘the humbug of patriotism’ en de ‘war-hysteria’ door hem geschapen; de romanschrijvers die zich bezig houden met het recenseeren van de romans van anderen; de vrouwelijke schrijfsters die hij beschuldigt van ‘competitive dissection’ die zich wel kunnen gedragen als mannen doch niet als ‘gentlemen’ en die uitmunten door ‘devastating cynicism’ en ‘uterine ecstasies’; de schrijvers van biographies ‘die in de laatste tien jaar niets van blijvende waarde hebben toegevoegd aan onze kennis van de menschheid of ons begrijpen van de geschiedenis’; de Kailyard school die hij beschuldigt van ‘panky sentimentality and Judaic self-depreciation; het huidige onderwijsstelsel in Engeland ‘that diffusion of superficial knowledge which is at present known as education’ enz.
Uit deze, noodgedwongen lange opsomming van het anti-gedeelte in Mackenzie's werk, valt alvast het besluit te trekken dat de toon die eruit klinkt eerder pessimistisch dan optimistisch zijn zal. Vooral voor den roman ziet hij de toekomst donker in. ‘Indien hij geen gelijken tred houden kan met de gevoelsprocessen van den
| |
| |
geest die de tegenwoordige vaart van de stoffelijke ontwikkeling schijnt te willen in het leven roepen, zal de roman verdwijnen’, zegt hij, ‘wijl de vereeniging van radio en bioscoop voor de meerderheid reeds het geestelijk verzet brengen dat ze behoeft, en de televisie die concurrentie zeker nog scherper zal maken’. Zoo zwart ziet het er echter in Engeland nog niet uit. We hopen binnen afzienbaren tijd te bewijzen dat de jongste generatie in de engelsche romanschrijvers werkelijk niet zoo slecht ervoor staat om de ‘groote’ traditie van vroeger te handhaven, ja op sommige punten voorbij te streven.
Zeer juist gezien is echter weer van een anderen kant dat het volmaakste proza in Engeland op het oogenblik geschreven wordt door vrouwen; dat ‘Ulysses’ enkel door een Ier en een katholiek kon geschreven worden en dat het ondenkbaar is buiten een andere dan de katholieke cultuur; dat de invloed van den Rus Checkov op de ontwikkeling van het korte verhaal in Engeland geweldig is geweest evenals die van Toergenjef en Dostojefski op ander gebied; dat men bij de studie van D.H. Lawrence er veel te veel op uit is geweest den hokus-pokus van zijn philosophie te achterhalen en de schoonheid heeft vergeten die hij in het moderne engelsch heeft geschapen; dat men veel te veel dingen op den rug schuift van den oorlog terwijl toch de verandering die hem wordt aangewreven veel meer voortkomt van de physische en moreele dingen die een noodzakelijk gevolg waren van de verandering gebracht in het menschelijk bestaan door het toenemen van het machinale en de daarmee gepaard gaande megalopolitane cultuur; dat geen schrijver meer verliest van zijn waarde als men hem hardop leest dan Jozef Conrad wiens subtiliteit en diepheid van gedachte het gevolg waren van de moeite die hij had met een taal die zijn moedertaal niet was.
Over heel het boek liggen deze en andere zeer juist geziene dingen gezaaid en ze temperen eenigszins den zwaarmoedigen toon die over het geheel klinkt. Ze prikkelen werkelijk den lezer tot verder lezen en van tijd tot tijd weet Mackenzie ook zeer gepast zijpaden te bewandelen waarop we hem met onverdeelde vreugde volgen. Persoonlijk is dit boek in elk geval als weinig andere die heden ten dage van de pers komen. En het loont ondanks al hetgeen we ertegen meenen te moeten opperen de moeite er zich voor te zetten en van A tot Z door te lezen.
(Wordt voortgezet).
|
|