naars de zonde beschrijven, maar de katholieke de overwonnen zonde en dat specifiek-katholieke kunst de roerselen van het genadeleven beschrijft.
Welnu E.P. Janssen stelde zich tot taak, te onderzoeken of een bepaald werk Katholieke Kunst is en zegde daarom uitdrukkelijk eerst te willen vastleggen wat Katholieke Kunst is. Hij doet dat in den door ons aangehaalden passus en hij doet het nergens elders in zijne studie. Nu zijn er twee mogelijkheden:
Ofwel heeft Zijneerwaarde, maar dan tegen zijn eigen woorden in, geen bepaling van katholieke en specifiek-katholieke kunst willen geven en heeft hij dus zoo maar beweerd: dat werk is geen katholieke kunst, zonder te zeggen wat hij door katholieke kunst verstaat.
Ofwel heeft hij die bepaling wel degelijk willen geven en heeft onze proeve van weerlegging hem zoodanig overtuigd, dat hij er niet meer op terugkomt. Immers, ons opstelletje bevatte twee deelen:
Een proeve van weerlegging der bepaling van E.P. Janssen. Ten tweede:
Een proeve van vaststelling eener juiste definitie.
Onze weerlegging wordt door Zijneerwaarde stilzwijgend aanvaard, alhoewel men in een wetenschappelijk debat gewoonlijk uitdrukkelijk zegt, welke punten men den ‘tegenspreker’ toegeeft en dan eerst welke men betwist. Concedo nego.
Onze proeve van definitie wordt door E.P. Janssen als volgt verworpen:
‘Waarom scheept X ons af met eene definitie die weinig meer is dan eene tautologie: “Katholieke kunst is o.i. kunst die de katholieke wereldbeschouwing of uitdrukt, of aanprijst”. Heel de uitleg komt toch neer op: het katholiek kunstwerk is het werk van een kunstenaar die katholiek denkt en voelt; en dat zal wel niemand betwisten. Indien het begrip kunst niet eenvoudig over het hoofd was gezien en evenzoo het wezen van de katholieke wereldbeschouwing, dan waren we misschien wat gevorderd!’
Drie onnauwkeurigheden vallen in deze enkele regelen op:
1. Uit onze definitie leidt Zijn Eerw. af, dat het katholiek kunstwerk werk zou zijn van een kunstenaar die katholiek denkt en voelt, hetgeen weer iets heel anders is. Niet alleen is elk kunstwerk van iemand die katholiek denkt en voelt, door dat feit zelf nog geen katholiek kunstwerk, want vele katholiek voelende en denkende kunstenaars hebben werk voortgebracht dat niet katholiek, soms zelfs alles behalve katholiek is maar anders om is het ook mogelijk, dat iemand die niet katholiek denkt, zelfs een tendentieus katholiek werk zou schrijven. Even goed immers als een katholiek ver zich kan indenken in de mentaliteit van een ongeloovige, wiens roman hij b.v. zou schrijven in dagboekvorm, even goed kan een niet katholiek, of, zoo men wil, een niet meer katholiek, zich inleven in den geest van een geloovige en b.v. ook diens dagboek schrijven. Terecht zegt het spreekwoord dat het vat geeft wat het in heeft, maar men begrijpt dit verkeerd, wanneer men zich, op grond daarvan, de mensch voorstelt als een wezen dat niet neen kan zeggen als het ja denkt. De elasticiteit van den menschelijken geest is ontzaglijk groot. Er bestaan meesterlijke gedichten die pure leugens waren. Het is geen vriendelijke onjuistheid, als sommige critici over het werk van een ongeloovige of protestant in geestdrift schrijven: dit is waarlijk een katholiek boek. Een vraagstuk, een gebeurtenis, een bepaalde kant van het leven, kan zeer goed door een andersdenkende gezien en behandeld worden, zooals een katholiek dit zou doen en dat werk zou dan waarlijk katholiek zijn, alhoewel de schrijver het niet is.
2. E.P. Janssen meent dat onze definitie het begrip kunst over het hoofd ziet.