| |
| |
| |
In memoriam Stefan George
door Han. Jonkers.
‘Het bericht van den dood van den vijf en zestigjarige galmde den vierden December uit Locarno, plechtig als een gongslag door het troostelooze rumoer van het onzalig stervende jaar.’ Het zijn de woorden waarmee Klaus Mann zijn herdenking van Stefan George in ‘Die Sammlung’ aanvangt, en waarmee hij zeer treffend het moment van den dood teekent. De plechtige woorden van Klaus Mann stonden niet alleen. Stefan George heeft op papier allerwege een indrukwekkende uitvaart gekregen. Ontelbaar zijn de ontroerde gedachten, die rond zijn baar zijn geuit. En er waren er niet veel, waarin niet iets meeklonk van de leegte, die zijn heengaan achterliet. Deze algemeenheid en gelijkgestemdheid van ontroering is des te grooter bewijs voor de universeelheid van George omdat ze voorvielen in een tijd, waarin alles wat met pan en verbroedering in verband staat een ironischen klank bezit. Wegens tijdgebrek concentreeren herdenkingswoorden zich gewoonlijk zakelijk koel op levensfeiten, met de uniforme toegift van een snelle analytische schets van het standpunt van den overledene. Zooveel officieele en belangrijke personen vertrekken uit het lensbereik der actualiteit, dat ze in de journalistiek haast niet anders dan met het parate en nuchtere vakmanschap van de necrologie, die misschien in het archief haar eenige en laatste kans verbeidt, te ‘verslaan’ zijn. In het geval van George heeft de korte adem van de journalistiek dikwijls een te waardeeren poging gedaan haar nerveuze golflengte op den eeuwigen Hauch van den dichter af te stemmen. Waarmee logischerwijs niet tevens bewezen werd diens dichten voor de volle waarde te kunnen waardeeren, maar waarin toch begrip klonk van het verlies aan cultuur, dat met het heengaan van George wordt geleden. Feit is dat de taxatie van het verlorene nergens gevoellooze, vakmatige opsomming van kwaliteiten was.
Men spreekt niet van het afsluiten van een cultuurperiode en van een onherstelbaar verlies, wanneer men geen, zij het ook overgeleverd besef van de belangrijkheid van het heengegane heeft
| |
| |
gehad. Mocht men George ook niet geheel wegens het heengaan van een groot dichter kunnen beweenen, dan was er toch de treffende actualiteit van het moment van zijn verscheiden, waardoor men verontrust werd. Er zijn ongetwijfeld herdenkers geweest, die verwantschap gezocht en niet gevonden hebben tusschen ‘Das neue Reich’ van George, en het staatkundig nieuw rijk, dat in veler harten schimt. Reeds hierdoor - door deze confrontatie van idealen - heeft men de dichterkern van George misschien onbewust, buiten het doorgronden van zijn dichtwerken om, blootgelegd.
Men wist, de rustverstoring, die George uit zijn tempel bande, zou tot het einde der dagen een deel van de aardsche misère blijven uitmaken. In de bestrijding moet men zich hier beperken tot een antilawaaicampagne. Tegen den tijd dat men aan de zuivering van de geestelijke rustverstoring toe is zal de geest eerst recht verontrust zijn. Er was dus alle reden met weemoed den man te herdenken, die de schaduw en de koelte van een nooit voor twintigste eeuwers weggelegd ideaal met zich in het graf nam. Uit het simpele weten, dat ergens in Duitschland nog een klassiek vertegenwoordiger van de rust leefde is thans geen berusting meer te putten. Ook in dit opzicht kan men dus spreken van het afsluiten van een cultuurperiode, en tegelijkertijd van het heengaan van den laatsten der aristocraten des geestes, want rust en aristocratie zijn aan elkaar verwant. Het doodsmoment van George wordt uit dezen gezichtshoek bezien waarlijk een mene tekel op het gebouw der cultuur.
De volslagen heerschappij van het rumoer en den rücksichtslosen pennestrijd is er algemeen mee ingeluid. Er is geen klassicus met persoonlijkheid meer, die met zijn stem en voorbeeld het literair gevecht, dat tusschen autonome cercles woedt kan bezweren. Het allertrieste is echter wel, dat men de nagedachtenis van dezen klassicus aan een zeer aardsche politiek heeft willen dienstbaar maken. Louter en alleen omdat hij den adel des geestes en de hoogheid van ideaal bezat, die men zoo graag het eigendom van al zijn stamgenooten wilde zien.
Ook - en vooral door deze vergissing heeft de huidige cultuur zich zelf geteekend. Het was een bekrompen geste, waarop later nog de gelegenheid zal zijn terug te komen, even overbodig als vruchteloos. Cultuurmomenten laten zich moeilijk gelijkschakelen, te meer wijl door de gelijkschakeling van hun exclusieve cultuurwaarde weinig overblijft. Vier December - de dag van George's dood
| |
| |
- was een dag in de agonie der seizoenen. En werd daardoor nog meer gevoeld als een moment in den herfst der cultuur. Kort op elkaar gingen heen Stefan George, Jacob Wassermann en Hermann Bahr. Drie vertegenwoordigers van ieder een geheel eigen cultuurbeleving, die elk iets anders uit het leven wilden oproepen, dan het onbevredigende, dat telkens geboden werd. Wassermann met iets in den heeten en zuidelijken blik van een avonturier in den mantel van zigeunermystiek. Bahr een literair kameleon, snel van plaats en kleur veranderend. Eigenlijk een onbevredigde van beroep, een die alle culturen afreisde om uit de ervaringssom van alle een supergenot te putten. Tegenover deze romantici van allure stond de klassicus van professie, Stefan George in een verwijderd isolement. Hij bezat het Germaansche organisatorische en synthetische talent, dat de anderen misten. Alles aan George getuigde trouwens van architectonische beheerschtheid. Zijn gelaatsuitdrukking zoowel als zijn handschrift. De ‘Kreis’, die hij stichtte was een eeredienst voor zijn dichtertempel. Men kon het heilige der heiligen waar George zetelde slechts benaderen naar de geestesreinheid, die men bezat.
Een gelijksoortige hiërarchieke indeeling vindt men in zijn poëzie, in zijn groei als dichter, en in den groei van zijn wereldbeschouwing. Was er niet eerst de ‘Kreis’ (de aesthetica) daarna het metaphysisch idealisme en tenslotte het geloof in een poëtisch heelal, dat vrijwel synoniem was met pantheïsme. Grooter contrast dan George en Bahr zal men moeilijk in een en denzelfden tijd als bewijs voor de rijke onevenwichtigheid van dien tijd aantreffen. Vanzelfsprekend moest Bahr door zijn vurige en nimmer aflatende onrust cosmopolitischer en schijnbaar universeeler worden dan George. Hij proefde meer smaken, maar daardoor werd zijn algemeene smaak ook onzuiverder, ondefinieerbaarder, en zijn universalisme ook vluchtiger, tijdelijker. Dat men deze onvergelijkbaren tenslotte toch vergelijkt komt omdat uitersten elkaar - zij het ter eigen bevestiging - toch plegen te ontmoeten. En bovendien omdat het lot hen vrijwel samen deed heengaan.
Bahr stierf met het vergif der twintigste eeuw, de gejaagdheid in zijn borst. In de eerstvolgende literatuurgeschiedenis zal men hem misschien ironisch noemen een zuivere representant van een onzuiver, nerveus tijdperk. Toch had George aanvankelijk de gejaagdheid - toen de Duitsche kleinburgerlijkheid van zijn geboortestad Bingen hem in het licht van opener perspectieven dreef - met den
| |
| |
journalistieken patriarch gemeen. Ook hij doolde door Europa, maar het was een dolen met introspectie en tevens met een haast mystiek terugblikken op het verleden. Zoo kwam het, dat hij bij den aanblik van Spanje's dor en streng landschap onweerstaanbaar voelde heel vroeger met dit franje en luisterlooze aspect op de een of andere wijze verbonden te zijn geweest. Wat Bahr met de élégance en flair van een - zeker voor een Duitscher - weergalooze chroniqueurcharme snel van de herinnering wentelde nam bij George deel aan den uitbouw van zijn poëtisch heelal. Maar deze reisindrukken, waarvan hij uit den kring van Mallarmé in Parijs het symbolisme, na dit reeds in zich zelf beleefd te hebben, meebracht, vormden slechts het fond van zijn persoonlijkheid.
Het woord was de belangrijkste en heiligste dienaar van zijn ideaal. Zijn dichten was in de eerste plaats een verantwoording afleggen van de helderheid van het gebruikte woord. Het was daarom geheel verschillend met het gedicht van Rilke waarin de melodie eerder zal triomfeeren dan de idee. Deze Georgiaansche purifieering ingesteld op een bovenaardsche werkelijkheid werd door veel tijdgenooten uitgelegd als een nieuw soort romantiek. Wanneer men George onrecht aandeed was het steeds daardoor, dat men zijn dichterschap te veel met aardsche motieven in verbinding wilde brengen. Een pijnlijk staaltje van zulk een vergissing - zij het in dit geval van meer politieke allure - deed zich nog voor op het moment van George's dood, toen het er op aankwam hem in de eenig juiste gestalte te waardeeren.
In een nachtuitzending van een ‘Stunde der Nation’ werd ‘Das Jahr der Seele’ uitgezonden. Piëteitvol was het, in de virginale rust van den nacht dit smetteloos gedicht aan de wereld bekend te maken. Niet piëteitvol echter, dat de inleider verband tusschen George's muse en het Derde rijk wilde leggen. Dat was duidelijk inlijving in een begrensde gemeenschap, terwijl George niet anders dan als leider van een grenzenloos cultuurgebied kan gedacht worden. George's verwantschap met Nietzsche en Hölderlin werd weer zoo radicaal en dankbaar genoteerd, dat het gezicht van den Führer overtuigend door het profetisch gelaat van George kwam heenlichten. Het was muntvervalsching van de historie in een partijmunt. Het verlies aan gehalte nam men voor de zooveelste maal maar voor lief omdat het immers een belangrijke aanwinst gold. Afgezien van de sympathieke geste van eerbetoon, doet het ook weinig eer- | |
| |
biedig aan, dat men George uit zijn hoogen tempel naar beneden haalde om in het Derde rijk de keuze van het beste nazigeschrift te komen dekken, door zijn naam aan den grooten Duitschen literatuurprijs te verbinden. Er is echter reeds zooveel gekrakeel in den literairen winkel, dat we ervoor willen wachten ook hierin een oneerbiedige vergissing van formaat te signaleeren. De tijd zal zich zelf wel corrigeeren, ondanks of ongeacht alle debat. Zooals reeds elders werd betoogd heeft de dood George voor gelijkschakeling behoed, waaraan hij in leven waarschijnlijk niet anders dan door uitwijking ontkomen zou zijn. Op een zeer critisch moment voor zich zelf en voor de cultuuruitlooper, waarvan hij een laatste vertegenwoordiger was, op een moment dat veel verloochening van overtuiging geeischt werd, is hij gestorven.
Van de drie dicht naast elkaar gevallenen is George ondanks zijn aardeschuwheid het meest van graniet, het zuiverst. Wassermann verstrikte zich in ideëen, dikwijls in een quasi-mystieke gedachtenwereld. Hij verdroomde in de fantasie al zijn idealen tot nevelwolken, lijn en contouren ontbraken tenslotte. En Bahr had het veel te druk om zich blijvend met één ideaal, één overtuiging te kunnen bemoeien.
***
Behoort George tot de eenzamen, waarop d'Alembert's vloek ‘Malheur aux productions de l'art dont la beauté n'est que pour les artistes’ van toepassing is? Leefde hij met zich zelf in den vooral vandaag zoo hevig vermaledijden ivoren toren? Alvorens hem een andere Weltfremdheit toe te dichten dan die welke met zijn heele wezen samenhing moet men begrijpen, dat hij tegelijk persoonlijkheid en dichter, ongekroond vorst en profeet was. Hij was in de hoogste mate representatief voor een geestesaristocratie, die door zijn heengaan onberekenbaar verarmd is achtergebleven. Hij bezat de Vornehmheit, in alle nazihandleidingen aan het nordische ras toegekend. Geen wonder, dat de Gleichschaltung zoo verleidelijk leek. Carlyle zou hem gerekend hebben tot de groote mannen, wier daden evengoed op ander terrein hadden kunnen liggen. Ieder vorst, of hij, die het vorstelijke in zich voelt zondert zich af en vormt automatisch een hofhouding om zich.
| |
| |
Zoo gebeurde het ook in den ban van George's persoonlijkheid. Daar zijn dichternatuur bovendien steeds een transcendente allure had bezeten waren alle termen aanwezig hem buiten de zinnelijke wereld te plaatsen. Zijn structuur was tweeledig: dichter en persoonlijkheid. Een persoonlijkheid geheel verschillend van velen, wier namen uit het vuur van querulanten-debatten tegen den hemel komen. Over een van deze door krantenstof met het gezag bekleed, dat ze nu bezitten, G.B.S. is onlangs in Amerika een boekje verschenen: ‘The real Bernard Shaw.’ De initialen van George hebben niet dien klank, dat in de moedertaal aanleiding zou bestaan tot een verhelderend geschrift. ‘Der wahre Stefan George’. Hij is daarvoor trouwens niet problematisch genoeg, maar steeds als een felle boog naar hetzelfde doel gespannen.
Maar de massa heeft zich altijd meer vermaakt met de persoonlijkheid als caricatuur dan met de persoonlijkheid als geest. De overtuiging reeds, dat alleen de gedachte aan een caricatuur van George zou schroeien als een heiligschennis geeft de plaats aan waar hij in de geschiedenis gewaardeerd zal worden, met de clowns en virtuosen of met de hooge geesten en idealisten.
Onder de dichtervorsten, in die beperkte en begenadigde cercle, was hij reeds geheel verschillend van de anderen, heel anders bijvoorbeeld dan Vondel. Geen vleugje democratie bezat hij, het was alles gedrenkt in een edele aristocratie. Terwijl de virtuosen den vorm ciseleeren volgens de bokkesprongen van hun invallen kent George van de dingen slechts het symbool. Met Thomas Mann heeft hij de ascese van den regel aanvaard, dat men eerst kunstenaar wordt, wanneer men ophoudt mensch te zijn. Het mensch-zijn van de virtuosen daarentegen is steeds belangrijker dan hun kunstenaarschap.
Wanneer men George wil vergelijken, dan niet met het pathos van het Derde Rijk, maar met zijn dichter-tijdgenooten, met Rilke. Onder die vergelijking zal men het portret van George als romanticus, terugzien als een fabeltje. Rilke is een Europeaan, die herhaaldelijk door de onstilbare melancholie van het leven bekoord wordt in iets anders over te vloeien dan waar hij staat. De levensvaste George leed niet aan die ruimteduizelingen. Hij is lang niet subjectief, als men wil romantisch genoeg om van het drinken van het leven dronken te worden. Van de aanleiding tot zijn dichten zou hij nooit afwijken voor een muzikaal woord of mijmerstemming.
‘Das Jahr der Seele’, ‘Der Siebente Ring’, ‘Der Stern des
| |
| |
Bundes’, ‘Das neue Reich’, ‘Teppich des Lebens’, ‘Pilgerfahrten’, het zijn allemaal titels met romantischen klank. Maar het is een romantiek van alle tijden, in wezen een verlangen naar het boventijdelijke en onzegbare. Als men naar George luistert zal men het wel altijd met te aardsche ooren doen, en daardoor veel van de essentie van zijn melodie der zeer verre verten veronachtzamen.
|
|