Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1934(1934)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Gedichten I Kinderen-Advent Mijn broerke speelde met mij in den hof en de zon was zo warm en de blaren zo rood en zij vielen zó blinkend, dat wij zongen den lof van den herfst om der blaren schonen dood. ‘Ach, waarom zijn nù de blaarkens zo warm ze zouden een goed bed kunnen zijn straks voor den zoeten Heer Jezus, den Koning zó arm dat een warme deken Hem zeer lief zou zijn. Want Maria heeft te dunne kleer om Heer Jezus warm te kunnen kleden en Sint Jozef, den arme, heeft niet meer dan zijn schurende pij om zijn magere leden.’ ‘Kom broer, we zullen de blaren verzamelen gaan’ zei mijn broerke, 't klein kind dat engels lachte, ‘we geven ze den koster of den kapelaan tot de herderkens komen met hun wollen schapenvachten. [pagina 21] [p. 21] II De Kinderen bij het Stalleke Met schuifelvoetjes door de kerk, tot helemaal vooraan waar de stal van Bethlehem staat, met de uitgesneden maan en de zon en de zwevende engelen die zingen den Gloria te samen Gloria in excelsis Deo et in terra pax hominibus amen. Maria ligt geknield en Jozef staat rechtop en opgetogen daar achter houden den os en den ezel hun goeie koppen gebogen vlak boven Jezus Onzen-Lieven-Heer. De herderkens zijn er en die wenen zeer. ‘Nu moogt ge wel een keers opsteken’! Mijn broerke stak een keerske aan, en toen we keken naar het Kind op strooi leek het warm door het lichtje dat spelend strelend viel op 't Goddelik gezichtje. [pagina 22] [p. 22] III De Driekoningen der kinderen Bij het naar huis toe gaan na 't Zondagslof waren het drie bomen in 's kosters hof die mij 't verhaal opnieuw vertellen deden aan 't jongste broerke, van de Koningen, hun geschenken en gebeden. Den eersten boom was wonderschoon die had enen puren gouden kroon en ik vertelde toen van Kaspar met de witte haren die 't fijnste goud nam, toen hij 't verhaal van 't kind las uit perkamenten blaren. Den tweden boom was even schoon die geurde in 't dorren van zijn kroon dit bracht me op Koning Melchior die wierook brandde die geur het hoogst van alle offeranden. Den derden boom was schoonder boven mate die had geen goud of zoete geuren, maar moest het leven laten om wonderschone kant te zijn. Toen deed ik het verhaal en zong van Balthasar den zwarte, die myrrhe schonk. Luc. Van Hoek. Vorige Volgende