Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
Melissenda en de Valsche Messias
| |
[pagina 582]
| |
betrouwbaar is. Zij heeft immers weinig overeenstemming met de beide romance-fragmenten over Melisselde, die door Danon en door M.-Pidal in de Oriënt gevonden zijn. Er bestaat echter geen verdere grond om aan Coenen te twijfelen; bij de geheele opstelling van zijn relaas is de dominé secuur te werk gegaan, en juist het feit dat hij het gezang, zij het dan in vertaling, citeert, doet vermoeden dat hij het op de een of andere manier gehoord moet hebben. Het staat immers ook vast dat Sabbatai het lied bij zijn hysterische synagogebestorming te Ismir gezongen heeft. Daar het een Spaansch lied was, is het ook zoo goed als zeker een onder de Sefardim bekend lied geweest. Wat tevens waarschijnlijk maakt, dat Coenen, die vrij intiem met de joden omging, het ook meer dan eens gehoord heeft, en het dus met zekere nauwkeurigheid kon weergeven. Ter vergelijking geef ik een letterlijke vertaling van de tekst van M.-PidalGa naar eind(8). Die van Danon heeft met het citaat van Coenen niets anders gemeen dan het vermelden van de naam ‘Melisselda’. Het brokstuk dat M.-Pidal te Tanger, Adrianopel en Sofia aantrof, luidt als volgt: ‘Alle vogels sliepen - zooveel God er schiep en meer;
maar Melisera sliep niet - de dochter van de keizer,
zoozeer verliefd op graaf Niño - dat zij liever wilde sterven.
Om en om woelde ze in bed - gelijk een visch leeft in zee.
Zij sprong vlug uit haar bed - gelijk haar moeder haar dekte.
- ‘Goede nacht, mijn meisjes’ - ‘Melisera, wees welgekomen.’
M. Pidal deelt in zijn ‘Catàlogo del romancero judio-español’ slechts dit fragment mee. Gil voegt daar nog één regel aan toeGa naar eind(9): - ‘Van wat gij weet over liefde - moet ge mij raad verschaffen.’
en resumeert dan verder: ‘Iemand raadt haar aan van haar jeugd te genieten. Melisera gaat graaf Niño zoeken, maar ontmoet Martinico, dienaar van de koning, haar vader, die haar terug wil houden’. Dan worden weer drie regels geciteerd: - ‘Bij uw leven, Matinico (sic) - leen mij uw ponjaard,
Ik zal de honden dooden - die niet ophouden mij te zoeken.
Hun blaffen, heel de nacht door - laat mij niet met rust.’
Dan volgt weer een resumé: ‘Zij ontvangt de ponjaard en doodt hem daarmee; zij komt bij de Graaf, die haar zegt, dat hij haar naar haar vader terug zal brengen.’ Het blijkt wel, gelijk Gil ook aangeeftGa naar eind(10), dat deze tekst een variante is van die van Danon, welke aldus luidtGa naar eind(11): | |
[pagina 583]
| |
Goede nacht, goede nacht, - nachten zijn om te verlieven.
Wanneer de meisjes slapen - verbergt zich de maan.
Daar waren eens tien meisjes - alle tien van eender aard.
De oudste van hen sprong op - zij was reeds van jaren oud:
- ‘Gij slaapt, gij slaapt maar meisjes - indien gij slaapt, ontwaakt!
Morgen zult gij oud zijn - en verliest ge uw jeugd.’
Heen ging Melisselde - heen ging zij op straat.
Zij wikkelde zich in een gouden mantel - om te kunnen schitteren.
Daar kwam zij midden op haar weg - gerechtsdienaren tegen.
- ‘Wat zoekt gij, Melisselde, - wat zoekt gij op deze plaats?’
- ‘Ik wil gaan naar een zieke - die ongeneeslijk is.
Dit mes om mee te snijden - geef mij dit mes,
Ik wil de honden verjagen - dat ze niet loopen achter mij aan.’
De gerechtsdienaars, goedhartig, - gaven haar 't mes om te snijden.
Melisselde met boosaardigheid - nam het om te snijden aan.
Het is een bekend verschijnsel bij de overlevering der romances, en juist een bewijs van hun groote populariteit, dat zij in tal van varianten voorkomen, en zeer dikwijls onderling gecontamineerd zijn. Compleete of halve regels, of zelfs geheele fragmenten van de eene romance verdwijnen of worden opgenomen in de andere. Een gelijke naam, een gelijk woord, een gelijke situatie of een analoge wending zijn voldoende om een verwarring te bewerken die dikwijls blijvend is, soms een wonderlijk effect heeft en vaak aan een romance een geheel andere beteekenis geeft dan de oorspronkelijke. Dit hebben wij goed in het oog te houden bij het volgend onderzoek. Danon heeft bij het aangehaalde fragment een variante gegeven die aandacht verdient. Zij luidt: Goede nacht, goede nacht, - nachten zijn om te verlieven.
- ‘O welk een nacht, mijn moeder! - verdragen kan ik haar niet,
terwijl ik in bed mij om en om keer - gelijk een visch in de zee.
Zij waren met drie zusjes - alle drie van één slag.
De kleinste van hen sprong op: - ‘Ik blink gelijk een kristal.
Gij slaapt, gij slaapt mijn meisjes, - indien gij slaapt, ontwaakt!
Terwijl gij nog jonkvrouwen zijt - bewaart gij uwe jeugd.
Morgen als gij trouwen gaat - laten ze u haar niet meer genieten.’
In deze tekst valt een interpolatie op, die nergens op slaat: ‘Ik blink gelijk een kristal.’ Gelijk wij later zullen zien, is zij uit het in de Oriënt vergeten geraakte vervolg van de oorspronkelijke romance op deze plaats gedrongen. Ook zal blijken dat zij iets heeft uit te staan met het citaat van Coenen. Dat in de vier eeuwen sedert de Sefardim Spanje verlieten allerlei vergeten en verward raakte, ligt voor de hand. Maar dit was | |
[pagina 584]
| |
reeds het geval in de laatste jaren van hun verblijf in Spanje, en naar verhouding hebben de Sefardim de romances nog trouwer en in grooteren getale bewaard, dan de latere bevolking van het Schiereiland. De eerste romance-bundel verscheen lang na de verdrijving der Joden. Zij werd te Antwerpen gedrukt, tusschen 1545 en 1550. In 1550 volgde een herdruk, en pas in datzelfde jaar de eerste in Spanje gedrukte verzameling. Een vrij groot aantal werd echter al voor dien tijd op losse bladen gedrukt, maar daar zijn de teksten eveneens reeds dikwijls misvormd en fragmentarisch. Zoo zien wij ook dat de Castiliaansche tekst waarop de fragmenten van Danon en M.-Pidal teruggaan, in de twee standaard-collecties van de vorige eeuw (die ook thans nog de best bruikbare zijn) slechts gedeeltelijk voorkomt. Zoowel Duran, in zijn monumentale ‘Romancero general’ als Wolf en Hofmann in hun met veel philologische critiek samengestelde ‘Primavera y flor de romances’ kenden maar één, onvolledige tekst, die is overgenomen van twee oude, losbladige drukken, beide zonder opgaaf van plaats en datum, respectievelijk getiteld ‘Romance de la linda Melisenda glosado por Francisco de Lora’ en ‘Glosa nuevamente hecha por Francisco de Lora’Ga naar eind(12). Deze glossen waren volgens de gewoonte des tijds berijmde paraphrases, toegevoegd aan bekende romance-fragmenten. Duran restaureerde de oorspronkelijke tekst, en beschouwde het origineel als zeer oud.Ga naar eind(13) Nog onvollediger is de tekst uit de eerste in Spanje gedrukte verzameling, de ‘Silva de Varios romances’ (Zaragoza 1550). De glosse van Lora dateert van vóór 1540. Menendez Pidal heeft eerst voor enkele jaren een tekst uitgegeven, die hij op een losbladige uitgaaf, in het bezit van de Bibliothèque Nationale te Parijs vond, en die niet alleen veel vollediger is dan de tot nog toe bekende, maar die ook een afgesloten geheel vormt, dat bestaat uit het reeds bekende fragment van Duran en van Wolf, benevens een veertigtal tot nog toe onbekende halfverzenGa naar eind(14). Ongetwijfeld is dit het origineel (of een geringe afwijking ervan) waarop ook de Joodsche fragmenten van Danon en M.-Pidal teruggaan. Deze romance van ‘Melisenda de dochter van de keizer’ met het ‘kristalblanke lichaam en koraalroode lippen’ luidt als volgt: Al de lieden sliepen - zij aan wie God deel had.
Maar Melissenda sliep niet - de dochter van de keizer;
liefde voor graaf Ayuelos - belette haar te rusten.
Zij sprong vlug uit haar bed - gelijk haar moeder haar dekte,
| |
[pagina 585]
| |
kleedde zich in een onderhemd - daar ze haar rok niet vond.
Naar het paleis begaf zij zich - waar haar dames verbleven.
In de handen klappend naar hen - begon ze uit te roepen:
- ‘Indien gij slaapt, mijn meisjes, - indien gij slaapt, ontwaakt!
Gij die iets weet van liefde - verzoek ik om een raad;
en die niets weet van liefde - die houde 't mij geheim,
want liefde voor graaf Ayuelos - belet mij te rusten.’
Aldaar sprak toen een oude - stokoud van ouderdom:
- ‘Terwijl ge meisje zijt, dochter - zoek voor uzelf genot;
indien ge wacht tot 't oud-zijn - wil u geen jongeling meer.’
Zoodra Melisenda dit hoort - weet zij niet meer van wachten
en gaat zij de graaf opzoeken - in het paleis waar hij woont;
zij loopt in de schaduw der daken - opdat haar niemand herkent.
Ze ontmoet daar Hernandillo - de dienaar van haar vader.
Zoo gauw hij haar alleen ziet gaan - slaat hij verbaasd een kruis:
- ‘Wat is dit, Melisenda, - wat zou dit kunnen zijn?
O gij zijt ziek van liefde - of wilt iets waanzinnigs doen!’
- ‘Ik ben niet ziek van liefde - geen mensch die ik begeer,
maar toen ik nog heel klein was - werd ik eens ernstig ziek,
beloofde ik een novene te houden - in Sint Jan van Lateraan:
matrones die gaan overdag - de meisjes om deze tijd.’
Toen Hernandillo dit hoorde - sprak hij niet verder meer.
De infante in booze woede - wilde zich wreken op hem.
- ‘Leen mij toch Hernando - leen mij uw ponjaard toch,
want angst heb ik en vreeze - voor honden van de straat.’
Hij nam bij de punt zijn ponjaard - het handvat reikte hij haar;
zulk een stoot gaf zij hem aanstonds - dat hij dood ter aarde viel.
- ‘Ga nu maar Hernandillo - en vertel het de koning mijn vader.’
En zij begeeft zich naar het paleis - waar graaf Ayuelo woont.
De deuren vond zij gesloten - zij kon nergens binnengaan;
maar wist met tooverkunsten - ze een voor een open te doen.
Zeven kaarsen die er brandden - doofde zij alle uit.
De graaf ontwaakte toen - met zulk een groote vrees:
- ‘Ay, help mij, God in de hemel - en heilige Moedermaagd,
wanneer het mijn vijanden zijn - die komen om dood te slaan,
of als het mijn zonden zijn - die mij bekoren gaan?’
Voorzichtig begon Melisenda - hem aldus toe te spreken:
- ‘Bedroef u niet o heer - en wees niet meer bevreesd
want ik ben een moorsche vrouw - gekomen van ginds over zee
Ik heb zoo blank een lichaam - gelijk een spiegel klaar;
mijn tanden zoo klein en puntig - als kleine korrels zout;
mijn mond van kleur zoo bloedrood - gelijk een fijn koraal.’
Toen sprak de goede graaf - en zei tot antwoord haar:
- ‘Ik heb een eed gezworen - mijn hand op een missaal,
dat ik mijn lijf nooit weiger - een vrouw die er om vraagt,
tenzij aan Melisenda - de dochter van de keizer.’
Daarop ving Melisenda - hem te omhelzen aan
| |
[pagina 586]
| |
en in het diepe duister - werd Venus' spel gespeeld.
Bij 't lichten van de morgen - het naderen van de dag
liet hij de vensters openen - om de moorsche te bezien;
zag dat het Melisenda was - en ving te zeggen aan:
- ‘Hoe goed zou 't zijn, o vrouwe, - was ik vannacht vermoord
voor ik zoo groote zonde - aan u hadde begaan!’
Hij ging toen naar de keizer - om alles te vertellen;
en op de grond geknield - begon hij te bekennen:
- ‘Ik kom een nieuws u melden - dat droef is te verhalen;
maar hier hebt gij de degen - waarmee ge u op mij kunt wreken;
daar vannacht in mijn paleis - Melisenda is gekomen;
een moorsche gaf zij voor te zijn - een moorsche van over zee,
die bij mij was gekomen - om te slapen en zich te verlustigen.
En toen heb ik, ellendeling - toegestaan wat zij deed!’
Daarop sprak de keizer - en gaf tot antwoord dit:
- ‘Neem weg, neem weg uw degen - geen kwaad wil ik u doen;
maar graaf, indien gij haar bemint - zal ik haar tot vrouw u geven.’
- ‘Welgaarne, zeide de graaf - welgaarne neem ik dit aan,
voor al wat uw hoogheid vraagt - sta ik hier gehoorzaam gereed.’
Zij lieten een bisschop komen - die hen daar huwen zou,
en gaven rijke feesten - met zeer veel plechtigheid.
Is dit nu het lied dat Sabbatai gezongen heeft? Er is weinig directe overeenstemming met de mededeeling van Coenen die ons tot punt van uitgang dient. Toch klinkt de vertaling van de hollandsche dominé onmiskenbaar romance-achtig. Het zijn tien half-verzen die hij geeft, en elk van deze tien heeft een duidelijk aanwijsbare herkomst. Reeds 1 en 2: ‘Opklimmende op een bergh en nederdalende in een valeye’, vormen beginregels, die ik bij lezing van eenige duizenden romances éénmaal ben tegengekomen. Zij moeten dan van ergens uit het midden van een romance gehaald zijn. Zij komen immers letterlijk overeen met deze uit een lange romance van Gayferos (Duran 377): ‘A la entrada de un monte - y a la salida de un valle’
waarin bovendien ook al een Melisendra de hoofdpersoon is, en die straks nog verder ter sprake komt. Maar is het niet tevens een reminiscentie aan het Hooglied, waar het II, 8 luidt: ‘hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen’, en zegt Sabbatai niet zelf in de Portugeesche Synagoge te Ismir, dat zijn lied o.m. betrekking heeft op het Hooglied? Ook het 9e halfvers van Coenen, ‘haer lippen als coraelen’, stemt overeen met Hooglied IV, 3: ‘uw lippen zijn als een scharlaken | |
[pagina 587]
| |
snoer’, maar letterlijker nog met wat Melisenda in de Spaansche romance zegt: ‘mi boca tan colorada - como un fino coral.’ Moedwillige contaminatie? Waarschijnlijk niet. Contaminatie in ieder geval, gelijk blijkt uit de overige halfverzen van Coenen. De volgende, 3 en 4 kwamen reeds ter sprake. Halfverzen 5 en 6: ‘dewelcke kwam uit de banye - van haer te wasschen’, en waarin Coenen het spaansche woord baño op zonderlinge wijze behouden heeft, zijn óf beginregels van de romance van GuiomarGa naar eind(15), die aldus luidt: Ya se sale Guiomar - de los baños de bañar
colorado como la rosa - su rostro como cristal
ófwel beginregels van een door M.-Pidal te Tanger en te Saloniki aangetroffen romance van Conde Claros, waarin, doordat de prinses in het verdere verloop tegen Claros zegt: Mas dejadme ir a los baños - a los baños a bañar
het begin verward is met dat van Guiomar, zoodat ‘Conde Claros’ bij de Joden aldus aanvangt: Ya se sale la princesa - de en sus baños bañar
el rostro sacó hermoso - mas que rosa en el rosal.
‘Guiomar die uit het bad, van haar te baden komt, rood als een roos, haar voorhoofd als kristal’, en de prinses van Conde Claros die eveneens ‘het baden in haar bad verlaat met een gelaat schooner dan de roos aan de rozelaar’ hebben dezelfde gedachte-verbinding (uit het bad komen, en: schoonheid van het gelaat, metaforisch uitgedrukt) als de halfverzen van Coenen, die immers doorgaat met 7: ‘Haer aengesichte was blinckende als een deegen.’ Dit laatste beeld is echter een zeer ongewone vergelijking die ik ook nog in geen enkele romance heb aangetroffen. Wel heet het in een Jodenspaansch liedje uit de OrientGa naar eind(16): O! que relustror - de cara y de frente!
Vos me parecéis - la luna creciente.
en vinden wij van dit ‘blinken’ van een gezicht een parallel in de volgende verzen van ‘La gentil dama’, een pastorale romance waarvan eveneens varianten in de Oriënt bekend zijnGa naar eind(17): Mas es que la de la nieve - de mi cuerpo la blancura;
rostro de leche y coral - delgadita en la cintura...
| |
[pagina 588]
| |
dat is: Grooter dan die van sneeuw - is de blankheid van mijn lichaam;
het gelaat van melk en koraal - rank en smal de leest...
De vergelijking met een degen bij Coenen is weinig passend, en op zijn minst genomen zonderling. Van zijn volgende halfvers, 8: ‘haer ooghleden als een stalen boge’ vinden wij de herkomst in een Jodenspaansche versie van de bekende romance ‘La bella en misa’, die M.-Pidal in Saloniki en Adrianopel gevonden heeft, en waarin een schoone o.a. beschreven wordt met de woorden: su cabeza una toronxa - sus cabellos briles son,
la su sejica enarcada - arcos de tirar ya son
dat is: haar hoofd is een oranjeappel - haar haren zijn bladgoud
haar gebogen brouwen - zijn bogen om te schietenGa naar eind(18)
Voor de schijnbaar zonderlinge vergelijking van het hoofd met een sinaasappel, vergelijke men Hooglied IV, 3: ‘de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel’. Voor de joden waren zulke sterke vergelijkingen door heel hun geestelijke opvoeding, door de mode der klassieke Semitische literatuur ‘alledaagsch’ geworden. Dat Coenen met ‘ooghleden’ oog-brauwen bedoelt, volgt uit de vergelijking ‘als een stalen boghe’. De koralen lippen van Coenen's 9e halfvers vinden wij weer terug in het gedicht uit de Bibl. nationale, waar de voor ons belangrijke regels, - zie de integrale vertaling dezer romance hierboven - in het origineel luiden: Mi cuerpo tengo tan blanco - como un fino cristal;
mis dientes tan menudicos - menudos como la sal
mi boca tan colorada - como un fino coral
Voorts in ‘La gentil dama’, en in meer andere gedichten, evenals in het reeds geciteerde vers Hooglied IV, 3. Coenen's 10e halfvers: ‘haer vleesch als melck’ stemt weer overeen met de hierboven geciteerde regels uit ‘La gentil dama’. Zulke geëxalteerde opsommingen van de schoonheden van een geliefde, kwamen vaak genoeg voor, zoowel in de Spaansche als de Hebreeuwsche poëzie der Sefardim. Een goed voorbeeld van zulk | |
[pagina 589]
| |
een gezang heeft Danon gegeven en ik citeer een fragment eruit, omdat het tevens een goede illustratie geeft van de ‘oriëntaliseering’ van het Spaansch. Het heet daarin van een schooneGa naar eind(19): La su frente reluciente - sus cabellos brilles son.
La su ceja muy nacarada - los sus ojos almendras son.
La su nariz pendolica - las sus caras yules son
La su boca muy redonda - sus dientes perlas son.
La su garganta delgada - sus pechos nares son.
El su bel, muy delgado, - y su boy, selvì boy
Brilles is een Jodenspaansch woord; yules is perzisch evenals nares. De uitdrukking boy selvî boy is turksch-perzisch jargon, en de woorden boy en bel zijn beide turksch.
Het fragment beteekent: Blinkend is haar voorhoofd - haar haren zijn bladgoud
Haar wenkbrauwen heel paarlemoeren - amandelen haar oogen.
Haar neus is fraai gebogen - rozen zijn haar wangen.
haar mond is heel rond - paarlen zijn haar tanden
Smal is haar keel - granaatappels zijn haar borsten
En zeer rank haar leest - en haar gestalte hoog als een boom.
Ook in dit fragment bemerken wij verschillende overeenstemmingen met Coenen. ‘Nacarada’ (paarlemoeren) is natuurlijk een foutieve overlevering van ‘enarcada’ (gebogen). Zie boven. Wanneer wij nu overzien van hoeveel verschillende kanten de ontleeningen over en weer hebben plaatsgevonden, dan valt één bizonderheid vooral op: het begin van Coenen's citaat is afkomstig van de romance van Gayferos en Melisenda; het middengedeelte uit de romance van Guiomar; het vervolg is verward met de opsomming van haar eigen schoonheden die Melisenda in de romance uit de Bibl. nationale geeft. Daarbij zijn nog allerlei kleinere reminiscenties ingeslopen. Toch draait alles om Melisenda, want ook Guiomar's oorspronkelijke naam is... Melisendra, volgens een oude ontdekking van Wolf, die te Praag een oude Ensalada (potpourri) vond, waaruit dit vers: Ya se sale Melisendra - de los baños bañar.Ga naar eind(20)
Eveneens te Praag vond Wolf op een losbladige druk (uit de 16e eeuw) de romance van Guiomar, die naar de inhoud evenals die van Gayferos en Melisenda en de Parijsche van Melisenda en graaf Ayuelos tot de groep der Karolingische romances behoort. De naam Melisenda is | |
[pagina 590]
| |
centrale idee geweest bij de contaminatie. In de romance van Gayferos is Melisenda een dochter van Keizer Karel de Groote; in het andere gedicht is zij eveneens een keizersdochter (daarom is een vers als ‘Ahora vete tu, Hernandillo - y cuéntalo al rey mi padre’ in de versie der Bibl. nationale stellig geïnterpoleerd), en zooals wij nog zien zullen, eveneens een dochter van Karel de Groote. In de romance van Guiomar is het verband met de keizer veel losser. Daarin brengt de jonkvrouw den grijzen Karel slechts een bezoek, om van hem gedaan te krijgen dat hij haars vaders rijk niet verwoest. Haar schoonheid maakt zooveel indruk op hem, dat Karel heel galant verklaart, tot zijn leedwezen te oud te zijn om nog haar ridder te wezen en op haar verliefd te worden. Heimelijk gaat Guiomar (Melisendra) over tot het Christendom, om dan met een van Karel's ridders te kunnen huwen. In dit gedicht vinden wij de uitdrukking ‘a dormir y a folgar’ uit de romance van Melisenda en Ayuelos letterlijk terug. Ook draagt in alle drie de romances de keizer de archaïsche naam van ‘emperante’ (in plaats van ‘emperador’), en ‘emperante’ heet hij ook in het fragment dat M.-Pidal te Tanger, Adrianopel en Sofia in onze tijd aantrof! Door de bovenstaande vergelijkingen zijn wij thans in de gelegenheid met behulp van niets dan bekende romance-regels het citaat van Coenen nagenoeg woordgetrouw in het Spaansche terug te vertalen. Het origineel moet dan ten naastebij geluid hebben: A la entrada de un monte - y a la salida de un valle
encuentréa Meliselda - la hija del emperante.
Ya se sale la princesa - de sus baños a bañar.
La su trente reluciente - relumbró como un puñal,
La su cejica enarcada - arcos ya son de tirar,
Los sus labios tan colorados - como un fino coral,
El su cuerpo como la leche...
Voor het geconstrueerde halfvers ‘relumbró como un puñal’ pleit, evenals voor geheel de overige reconstructie, het feit dat wij aldus ook vanzelf een paarsgewijze assonance krijgen, gelijk in de romances gebruikelijk is, waar zelfs de meest gecontamineerde versies, alleen reeds om mnemotechnische redenen, de assonance-paren nimmer verwaarloozen. In onze vertaling komen eerst twee regels met de assonance a-e, daarna vier met de assonance a. Voor de reconstructie van het tweede halfvers van de laatste regel, ontbreken voldoende gegevens. | |
[pagina 591]
| |
IV.
| |
[pagina 592]
| |
Het meest voor de hand liggende is echter, dat Sabbatai een lied zong dat weliswaar was samengesteld uit aan de bekende romances ontleende verzen, maar dat, evenals Coenen zegt, meer een ‘liefdeslied’ was. Bij de Sefardim, vooral die van Klein Azië, zijn verschillende Spaansche bruiloftsliederen nog steeds in zwang, welke formeel moeilijk te scheiden zijn van de romances. Gewoonlijk zijn het zelfaanprijzingen of klachten van een nog ongetrouwd meisje, of de uitnoodigingen van een trouwlustige jongeman aan een geliefde. Danon heeft van dit genre eenige mooie voorbeelden meegedeeld.Ga naar eind(21) Een der grootste kenners der Joodsche muziek, Idelsohn, heeft over de Sefardische volksmuziek tal van bizonderheden gepubliceerd, waarvan enkele dienen kunnen om aan te toonen van welken aard het befaamde lied van Sabbatai geweest moet zijn.Ga naar eind(22) Sedert de verwoesting van de tempel bezaten de Joden geen wereldlijke muziek meer in de gewone zin van het woord. De rabbijnen en Talmudisten onderdrukten alle uitgelatenheid en frivoliteit op de strengste wijze. Wel hadden de Joden in de Middeleeuwen allerlei familieliederen, wiegeliederen, liefdeszangen en dergelijke, maar deze bezaten alle een godsdienstige inslag, een ondertoon van ernst. Categorisch verklaart Idelsohn: ‘If by folk-songs we understand words and tunes of war and drink, of carnality and frivolity, then the Jews have no folk-songs.’ Alleen bij de belangrijkste familiefeesten, besnijdenis en huwelijk, werd vroolijkheid in muziek en zang toegelaten. En zelfs bij deze laatste gelegenheid was het gebruikelijk, voor de voeten van bruid en bruidegom een bord stuk te smijten, ten einde allen te herinneren aan de verwoesting van de tempel. In zijdelingsch verband met de bruiloftsliederen welke door deze licentie in zwang waren, staat een heele groep hebreeuwsche Sabbath-liederen, Zemiroth genaamt, die tot aanvangsthema hebben: ‘Sabbath, de bruid, de Koningin’, of ‘Komt laat ons uitgaan om Sabbath de Koningin te ontvangen’, of ‘Kom, o bruid.’ Gaandeweg werden zij zeer geliefd. Waarschijnlijk onder Arabische invloed groeide de populaire zanglust. In het begin der 17e eeuw had haast elke Sefardische gemeente haar hebreeuwsche dichters, die heel dikwijls hun teksten schreven op het melodische en rythmische stramien van werkelijk wereldsche liederen, van Arabische, Grieksche, Turksche en Spaansche herkomst. Ze werden tevens gebruikt als middel om de Joden van het zingen van deze laatste af te houden. | |
[pagina 593]
| |
In het bizonder de Kabbalistisch-mystische beweging in de 16e en 17e eeuw, die in Sabbatai Zewi haar hoogste ontwikkeling bereikte, en zooveel droomers en visioen-zieners rijk was, bracht een stroom van poëzie onder de Sefardim. Veruit het grootste deel van deze poëzie bestaat uit bruilofszangen, waarin echter iets anders wordt gesymboliseerd. Naar Kabbalistische trant wordt daarin steeds met de bruidegom God, en met de bruid het volk van Israel bedoeld, - evenals in de onder hen gebruikelijke exegese van het Hooglied. De gewone inhoud is dan: het verbonden paar twist en gaat uiteen. De bruid is de schuldige en daarom verbant de geliefde haar uit zijn huis (Palestina, de tempel). Maar hijzelf voelt zich ongelukkig in zijn eenzaamheid, en verlaat daarom ook het huis. Zoo gauw de vertoornde echtelieden zich verzoenen, zal hij echter terugkeeren en weer intrek nemen in zijn oude woning. Verschillende vormen waren hiervoor in zwang. De liederen waarin de verlangens en klachten der bruid werden uitgedrukt, de liefdeszangen van de bruidegom, en andere hadden hun speciale bouw. Eén groep, de Chiddujoth, bekroningszang der verzoening, begon gewoonlijk met de woorden: ‘Ik zal de geliefde bezingen’ of ‘De geliefde daalt neer van de myrrhe-heuvel.’ Was het door Coenen geciteerde lied hebreeuwsch geweest, inplaats van Spaansch, wij hadden het tot deze groep moeten rekenen. Maar evenals vele teksten van de Yemensche Sabbath-liederen imitaties of ontleeningen van Joods-Spaansche klassieken zijn, evengoed zal dit met de bruilofstliederen het geval zijn geweest.Ga naar eind(23) Het zingen van al deze gezangen bij feestelijke gelegenheden werd beschouwd als iets eervols, waar zelfs vooraanstaande talmudisten zich niet te goed voor achtten. De professioneele vreugdemakers, badchonim, die in het Oosten meer aanzien genoten dan onder de Asjkenazische joden, zongen door elkaar liederen in het hebreeuwsch en in de volkstaal. Zoo zijn er ook nog jodenspaansche Purimzangen bewaard.Ga naar eind(24) De badchonim waren er nooit afkeerig van de feestelingen tot tranen te roeren, en evenmin van ze op de ernstigste wijze te stichten. Dat het lied van Sabbatai als toespeling op een huwelijksverbintenis met de Wet begrepen werd, en door hemzelf misschien ook zijdelings zoo bedoeld is, - náást zijn andere bedoelingen - is bij hem en zijn rasgenooten tenslotte iets zeer aannemelijks. Nog steeds worden door de Joden de personen wie op het Vreugde- | |
[pagina 594]
| |
feest der Wet de eer te beurt valt om bij het slot en het weder beginnen der Pentateuchlezing voor de Thora te verschijnen, chatanim d.i. ‘bruidegoms der Wet’ genoemd. Toen Sabbatai voor de vrouwen die hij op zijn weg tegenkwam een Spaansch liefdeslied zong met zijn buitengewoon aantrekkelijke stem, deed hij niets anders dan de taak van een badchon op zich nemen, niets dan zich voordoen in de geenszins uitzonderlijke positie van een chatan. Dat kon niemand bevreemden en dááraan kon ook niemand aanstoot nemen. De mystieke uitleg die hij aan zijn lied gaf, was voor allen aanvaardbaar. Alle liefdesliederen welke een serieus Israeliet zong, hadden immers die achtergrond. Bij zijn triomfante terugkeer te Ismir wilde hij vreugde schenken aan zijn volk; hij liet groote feesten aanrichten, zang en dans hoorde men overal, zijn duizendjarig rijk moest met uitgelatenheid beginnen. Hij, de Messias, was immers gekomen om het uitverkoren volk, de gescheiden bruid, weer te vereenigen met de vertoornde bruidegom, zijn hemelsche Vader. En tevens om zichzelf op te werpen als verkrachter der aloude Wet. Op Sabbatai Zewi is het jodenspaansche gezegde toepasselijk: ‘Roba pitas calientes y beza mezuzoth’ - hij steelt warme koeken en kust de mezuzoth (het kastje tegen de deurstijl, waarin een fragment uit de bijbel, dat door alle vrome joden bij het in- en uitgaan wordt gekust). Of anders gezegd: ‘Amen - amen li kayi el talëth’, dat is: van het amen amen zeggen valt zijn gebedsmantel (hetgeen als een groote zonde wordt beschouwd). Hij was sterk in dubbelzinnigheden; heel de rol die hij speelde, steunde daarop. In zijn pose als Messias sloot hij te Saloniki het symbolische huwelijk met de Thora, wat hem niet belette om daarna een meer reëel huwelijk te sluiten met een deerne, die werkelijk al de fraaie namen waard is, welke haar ‘voorafbeelding’ in de profetieën van Hosea toegevoegd krijgt. Na zijn bestorming van de synagoge te Ismir zegt hij eerst iets kleineerends van de Thora, om eenige oogenblikken daarop deze plechtig rond te dragen, onder gezang van het bruiloftslied van Melisselde, aldus nogmaals zijn mystiek huwelijk met de Wet verzinnebeeldend. Dat hij erg haastig was in het huwen en... scheiden, weten wij reeds. Ook dat hij eerst openlijk zijn vrouw een deerne noemt, en maanden later plotseling haar maagdelijkheid door een bedriegelijk visum repertum wil bewijzen. Dikwijls kletste hij maar zoo wat, en zag hij er niet tegen op zichzelf tegen te spreken | |
[pagina 595]
| |
om uit directe moeilijkheden te geraken. Dat hij in hooge mate hystericus was, daaraan behoeven wij niet te twijfelen. Het is ook in zijn rol van Messias, dat Sabbatai zichzelf als mystieke bruidegom heeft opgeworpen. En het kan niet anders of hij heeft nu eens met Melisselde de Thora, dan weer het joodsche volk bedoeld. Hij is er misschien zelfs niet te goed voor geweest Melisselde zoo nu en dan als zijn vrouw Sarah te interpreteeren, welke laatste immers ook befaamd was om haar nachtelijke bezoeken aan zulke eenzame slapers gelijk graaf Ayuelos. Maar hiervan hebben wij geen enkel bewijs, zoomin als van het feit dat Sabbatai juist deze romance heeft gekend. Een nadere verklaring van zijn lied heeft hij ook nooit gegeven; te Jerusalem verkondigde hij dat het betrekking had op de Talmud en het Hooglied (net als de meeste Hebreeuwsche bruilofstliederen) en te Ismir verklaart hij dat het verband houdt met de Psalmen en het Hooglied, en dat de geheime zin ervan overigens alleen aan hem, de Messias bekend is. De Sjir hasjirim, het Hooglied, onderging steeds een dergelijke, volgens sommigen volkomen geforceerde ‘gewijde’ interpretatie. Hoe dan ook, juist dit boek was een der meest geliefde, en werd zoowel in allerlei paraphrases (targumim) als in het Spaansch gelezen. Nog steeds spreken in Amsterdam de Sefardim van een ‘cantares-boekje’ en bedoelen daarmee een boekje dat de tekst van het Hooglied met de Spaansche vertaling van de paraphrase bevat.Ga naar eind(25) | |
V.
| |
[pagina 596]
| |
romance (die van het nachtelijk bezoek aan Ayuelos) een bewerking is van een episode uit het Fransche gedicht ‘Amis et Amiles’ dat voor het eerst door hem is uitgegeven in het midden van de vorige eeuw Ga naar eind(26). De Spaansche Melissenda is identiek met Belissent, de dochter van Karel de Groote uit het Fransche gedicht, en het is niet onmogelijk dat oorspronkelijk Ayuelos een verkeerde en verspaanschte lezing is van Amiles, die met Belissent hetzelfde avontuur beleeft, als de Spaansche Conde met onze Melisselda. Het is niet bepaald een frissche geschiedenis die in de romance bezongen wordt, maar het fransche voorbeeld is in zijn drastische beschrijvingen nog eenige graden erger, en zoodanig zelfs, dat de waarlijk niet preutsch uitgevallen Menendez Pelayo ervan zegt, dat hij de geheele betreffende passage niet-eens in het oud-fransch durft te citeeren, en de goede smaak van de romance-dichter prijst, die de al te krasse regels van het origineel eenvoudig heeft overgeslagen.Ga naar eind(27) Toch heeft de geschiedenis van Ami en Amile in de eerste plaats moeten dienen voor stichtelijke lectuur en religieuze opwekking. Bédier behandelt het geval uitvoerig in zijn Légendes épiquesGa naar eind(28). Sint Amicus en Sint Amilius werden te Mortara, nabij Pavia (gelegen aan de groote pelgrimsweg naar Rome) vereerd. Nog in de 18e eeuw werd in de kerk aldaar de traditie bewaard dat de lichamen der heiligen er hadden gerust; men kon er nog de resten van hun graven en beelden zien. Behalve de chanson de geste van ‘Amis et Amiles’ bestaan er nog twee latijnsche versies van deze gedeeltelijk te Mortara gelocaliseerde geschiedenis, en zij vertoonen natuurlijk een duidelijker hagiografisch karakter dan het fransche gedicht, dat overigens ook niet zoozeer de nadruk legt op krijgsverrichtingen dan wel op spannende pathetische en precaire verwikkelingen, welke worden uitgewerkt tot groote dramastische scènes. Amicus' en Amilius' lotgevallen als ‘trekpleisters’ van Mortara vallen, hoe interessant deze ook zijn, buiten dit bestek. Maar het begin van hun levensgeschiedenis is nauw verweven met Belissent. De twee boezemvrienden Ami en Amile zijn dezelfde dag gedoopt, en gelijken op elkaar als twee druppels water. De beide jonge graven besluiten samen te gaan strijden voor Keizer Karel. Belissent, 's Keizers dochter nu, is zoo hopeloos verliefd op Amile, dat zij te middernacht haar bed verlaat, en, in een armzalige mantel gehuld, haar geliefde gaat opzoeken, zonder zich bekend te maken. Amile | |
[pagina 597]
| |
zwicht voor haar aandrang en moet zich later in een tweegevecht verdedigen tegen de beschuldiging 's Keizers dochter te hebben verleid. Om hem te kunnen redden verwisselt Ami met zijn vriend van kleeding en wint het tweegevecht, daar hij zonder te liegen heeft kunnen zweren niet bij Belissent geslapen te hebben. Tot belooning mag hij dan, onder de naam van zijn vriend, met Karel's dochter huwen. Intusschen bevindt Amile zich in het kasteel van Ami waar iedereen hem voor zijn dubbelganger houdt, zelfs Ami's vrouw, bij wie hij slaapt met een zwaard tusschen beide in, als symbool en bewaking van hun kuischheid. Eindelijk wordt Belissent bij Amile gebracht, maar Ami wordt voor de niet geheel wettige wijze van hulpverleening gestraft met melaatschheid. Zijn vrouw verjaagt hem, en jarenlang doolt hij rond als bedelaar, tot hij eindelijk bij Amile belandt, die niets van zijn ongeluk afweet. Daar wordt hij herkend en verzorgd, en wanneer op zekeren dag blijkt dat Ami kan genezen, wanneer Amile zijn twee kinderen onthooft en met hun bloed de wonden van de melaatsche inwrijft, aarzelt hij geen oogenblik de oude vriend zijn dankbaarheid te betuigen. Aldus delgt ook Belissent haar schuld door het offer der kinderen. Ami geneest, en een nieuw wonder maakt ook de onschuldige kinderen weer levend. Beide vrienden sterven daarna op eenzelfde dag, en door een wonder worden zelfs hun graven vereend. Over de Oriëntaalsche oorsprong die velen aan deze legende toeschrijven, laat Bédier zich ietwat sceptisch uit. De geschiedenis van Ami en Amile is in de vormen waarin wij haar kennen, een feodale en christelijke geschiedenis. Ik kan er ook geen bizondere oostersche trekken in zien. Van de oorspronkelijke vrome en Christelijke bedoelingen is ook in de romance van Melissenda en Ayuelos nog iets over. Immers daarin fingeert de heldin een ‘romeria’, een pelgrimstocht naar Rome, wanneer zij de dienaar van haar vader wijsmaakt dat zij zich op weg bevindt naar Sint Jan van Lateranen om er een novene te houden. Verschillende trekken in de romance van Melissenda heeft deze niet slechts met de chanson de geste van Ami en Amile gemeen, maar met menig ander oud-fransch gedicht; om slechts één enkel voorbeeld nog te noemen: met ‘Anseïs de Carthage’ die eveneens tot de cyclus der Karelromans behoort. Anseïs, een ridder van Karel, (Carthago is waarschijnlijk Car- | |
[pagina 598]
| |
tagena!) is met de keizer tot over de Pyreneeën doorgedrongen. Hij besluit te trouwen met een Sarraceensche prinses, opdat er een einde kome aan de oude haat. De grijze Yzoré zal het meisje gaan vragen en laat zijn eigen dochter in de hoede van Anseïs achter. Deze dochter, Leutisse, speelt nu hetzelfde spel met Anseïs als Melisselda met Ayuelos, en evenals Belissent sluipt zij de kamer binnen, dooft de kaarsen uit en kruipt bij de geliefde in bed. Bij de terugkomst van Ysoré ontstaat dan een groot conflict, waaruit veel strijd volgt. Hoe het ook zij, de ‘wenschfantasie’ van het nachtelijke meisjesbezoek scheen in de middeleeuwen een vruchtbaar literair motief op te leveren, en ook later nog altijd vruchtbaar genoeg te zijn om tot in de dagen van Sabbatai Zewi de verbeelding van diens hoorders te prikkelen, reeds bij het enkele hooren van de naam Melisselda. Maar vergeten wij ook niet dat jaren voor de valsche Messias van Ismir geboren werd, Cervantes zijn dolende ridder schiep, die de tragische belachelijkheid van het menschdom moest verzinnebeelden, en die op zulk een tragi-komische wijze in vuur en vlam geraakte bij de vertooning en het reciteeren van de geschiedenis van Melisendra, niet als jonge verleidster, maar als trouwe, degelijke echtvriendin. Wie de wereld niet zien wil als een groot gekkenhuis, kan haar slechts beschouwen als een rijke verzameling van symbolen. Melissenda symboliseert vele verschillende typen; tot op de dag van heden bleef zij, verleidelijk, week, pervers, ongrijpbaar. Liefelijk en geheimzinnig in de gestalte die Maeterlinck haar gaf, en nog liefelijker en onwerkelijker als verzinnebeelding van Debussy's heerlijke Muze. Ik wil zelf gaarne de eerste zijn om te constateeren, dat zij mij meer een elf was die ik vergeefsch trachtte te achterhalen, dan een thema voor ernstige literatuur-studie. Strenge vaklieden mogen haar verder onttakelen; er is nog genoeg te doen. Mijn voornaamste bedoeling was te laten zien, hoe eenzelfde gestalte ons in zeer verschillende en uiteenliggende gebieden brengen kan, en een paar curieuze, niet al te zeer bekende aspecten van de Spaansche romanceliteratuur nader toe te lichten. Albert Helman. |
|