In memoriam
Een innemende figuur is bijna plots uit deze wereld gescheiden, latende scheuring en diepe wonde aan een edel en gevoelig hart. Andrée Carof, het Bretoensche meisje, zoo vaardig, zoo verscheidenbegaafd - zij schilderde, was muzikante, vertaalde uit het Deensch en Italiaansch - stierf te Foligno, na eene heelkundige bewerking, op den laatsten dag van Mei.
Wie was Andrée Carof? zal het grootpubliek wellicht vragen. Maar zoo spreken niet degenen die het geluk hebben Johannes Joergensen tot vriend te tellen. Andrée Carof was voor den Deenschen dichter, voor den grooten bekeerde, degene die hem vergoedde voor zoo menig bloedig offer, die hem, als adoptieve dochter, trouw ter zijde stond - troostengel, ‘glimlach der Voorzienigheid,’ zegde eens Pastoor Cuppens.
Want een onbekende was Andrée Carof niet in de Vlaamsche middens. Zij maakte deel uit van De Pelgrim. Zij zong, vol geestdrift, de geestelijke liederen van De Vocht, zij had zijn portret geteekend in een harer kunstige pastels. Veel hield zij van het kleurige en kunstminnende Antwerpen. - Vooral van het godsdienstige Antwerpen, want de vlam van het geloof brandde hoog en zuiver in dat maagdelijk hart.
En nu werd zij ontrukt - op 31 Mei - na kortstondige ziekte. Maar vóor die dood, bijna zegepralend, als men het gelaat der ontslapene aanschouwt, als een glimlachende heilige, op het sterfbed uitgestrekt, kan maar éen woord op de lippen stijgen, woord van geloof en dank dat een heilige ziel te meer het eeuwig heil in 't vaderland is gaan genieten.
M.E. Belpaire.