| |
| |
| |
Ringsteken
Sedert het P.E.N.-congres te Dubrovnik is het ten minste duidelijk geworden dat de Poëts, Essayists and Novelists ook iets te maken hebben met de barbaarschheden in Duitschland. Het volstaat niet zich in een ivoren toren op te sluiten als men den boekenschrijversstiel uitoefent, die in laatste instantie een voortdurende, ongevraagde en dikwijls zelfs ongewenschte indringing is in het publieke leven en speciaal in het intellectueel en moreel leven van vele enkelingen. Een Jood heet opdringerig, maar hoe bescheiden is hij in vergelijking met den boekenschrijver! Er is niets zoo heilig, niets zoo intiem, niets zoo geheim, niets zoo belangrijk, niets zoo onschendbaar, niets zoo delicaat, niets zoo verborgen dat de boekenschrijver er zich niet durft mee moeien.
Het volstaat evenmin de regelen der verdraagzaamheid in te roepen. De verdraagzaamheid heeft geen anderen zin dan het schild te zijn der vrijheid, dit fundamenteele erfrecht der beschaving en haar conditio sine qua non. Verdraagzaamheid in religiosis et politicis, opdat de goederen van den geest ongehinderd en onbedreigd verwerkt, verbeterd, verhandeld, ontwikkeld en aangepast kunnen worden, is de gouden stelregel eener welbegrepen humaniteit, die wij allen zonder onderscheid van wereldbeschouwing te handhaven hebben. Deze verdraagzaamheid is absoluut geen passiviteit, zij is op gegeven oogenblikken uiterst weerbaar en zelfs agressief. Deze gegeven oogenblikken zijn die der tyrannie en in de allereerste plaats die der geestelijke tyrannie, zooals zij in Duitschland op dit oogenblik wordt uitgeoefend. Het is een zware plicht, eerst en vooral van al de Poëts, Essayists and Novelists, die den bloei van het europeesch intellect in de seizoenreeksen der Schoonheid vertegenwoordigen, zich krachtdadig te verzetten tegen de knechting van het intellect in Duitschland.
Niets is bij de Duitschers van Hitler zoo weerzinwekkend als het volslagen gemis aan gemoedsbeschaving dat er zich sedert begin dit jaar openbaart. Hun staatspolitieke opvatting is er eene als vele andere, hun ‘wereldbeschouwing’ is niet onvolmaakter dan vele andere, hun wetgeving is alleen maar veel plomper en simplistischer dan de andere, maar hunne praemiddeleeuwsche manier van menschen
| |
| |
te ‘behandelen’ en de diepste en waardevolste gevoelsdingen te schoffeeren, onthult dat gemis aan gemoedsbeschaving op een wijze en in een graad, als in deze 20e eeuw ondenkbaar was. Tijdens den oorlog hadden zij het excuus van mee te dwarrelen in de collectieve hoos van passie en bestialiteit, maar hun collectieven Sint Vitusdans van nu reeds zes maanden, verontschuldigt men niet met het feit dat Hitler rijkskanselier werd. Welnu indien de Poëts, Essayist and Novelists van Europa een reden van bestaan, d.i. een taak hebben, dan is het te arbeiden aan de gemoedsbeschaving der menschheid en dus zijn zij het die zich de eersten moeten kommer maken over de gemoedsverwildering van 65 millioen Germanen.
Maar wat in het overige, het niet Duitsche deel van Europa weerzinwekkendst is, het is de laffe apathie en de verkapte sympathie ten opzichte der gebeurtenissen in Duitschland. Ons gemis aan rechtsgevoel is schandelijk. Wie de Joden niet genegen is zwijgt over de Jodenvervolging. Wie de marxistische boeken verderfelijk acht, zwijgt over de boekenverbranding. Ubi justitia? Waar is het geweten der wereld? Lafaarden met den moed van hun getalsmacht, ontnemen menschen hun brood en mishandelen ze en wij zwijgen omdat wij die menschen niet genegen zijn, maar wij schreeuwen enkel wanneer een partijgenoot getroffen wordt. En wordt die partijgenoot neergeslagen dan zwijgen de anderen. Onze boeken worden niet verbrand en daarom zwijgen wij rond de brandstapels. Morgen zullen onze boeken verbrand worden en de anderen zullen zwijgen. Dat is de innerlijke slechtheid, de rechtloosheid van Europa's geweten. De dief is een dief wanneer hij ons besteelt, maar wij worden verhelers als wij de profijten mogen deelen. Onrecht is onrecht wanneer het ons benadeelt, maar het mag vrij geschieden wanneer het ons bevoordeeligt.
Vrienden allemaal, datgene wat ons tot tweegezichten maakt en ons een dubbele rechtsmaat geeft, hoe wij het ook noemen met de hoogste namen, het is slecht, het is vulgair, het is anti-beschaving en indien de Poëts, Essayists and Novelists een taak hebben, dan is het een eenheidsfront te vormen tegen dit verkapt fanatisme der lafheid en rechtloosheid.
In de Nederlandsche tijdschriften zijn gelukkig enkele teekenen waar te nemen van hartstochtelijk verzet tegen de zonden tegen de cultuur.
| |
| |
Dirk Coster in ‘De Stem’:
‘Wij hebben in Duitschland het autodafé van den geest genoten. Waarom ook niet? Waarom zou men niet eens een aantal boeken verbranden? Wij moeten de zachtheid van de verbranders nog prijzen dat ze de makers van die boeken niet mee verbrand hebben. Terecht dan ook wijzen de Duitsche nazi's met nadruk op hun eigen teerhartigheid en de bijna weerlooze goedheid, waarmee zij hun medemenschen bejegenen. Deze dingen keeren altijd weer. Wie het geniale boek van onze pasgestorven landgenoote Carry van Bruggen leest, Prometheus, ziet er met bijna angstige wetmatigheid bewezen, dàt ze weerkeeren moesten. De geest, in de periode zijner hoogconjunctuur, denkt zich vrij, ziet groote bewegingsvelden voor zich, en vergeet, dat hij nog altijd bedreigd wordt door een compact bloc inertie, dat periodiek wordt teruggedrongen en periodiek weer aanwentelt, - de dommekracht der massa, die in de dogma's of de leuzen dommelt, bewogen, alleen door behoudzucht en instinct en, krachtens die instincten, van tijd tot tijd in beweging komend. Wij hebben elders gezegd, en ook Benda heeft 't beweerd in La Trahison des Clercs, dat het eigenlijk nog een wonder is, dat deze geest, zoo fragiel en onmachtig, deze droom van enkele edele geesten, deze massa zoo lang en zoo diep te suggereeren wist. Reacties zijn daarbij onvermijdelijk. Het eenige eigenlijk, dat in deze reactie een weinig wonderlijk, ja irriteerend aandoet, is, dat Goebbels of Goering, of hoe deze ontspoorde literaten verder mogen heeten, bij den brandstapel van de boeken van hun beter geslaagde collega's gejubeld hebben: nu zijn we weer onder ons, nu hebben we “het land van Goethe” weerom! (Dus ook van Herder, van Schiller, want dit trio is onontbindbaar.) Wat nu? Zijn ze nu gek geworden? Zouden we haast familiaar vragen. Goethe, die vaderlandslooze gezel. Goethe, de stille rebel, de man waarvan iedere H.B.S.-scholier weet, dat hij eigenlijk geen vaderland erkende, omdat hij een grooter
vaderland, de wereld, had. - Goethe, die “den vijand” Napoleon bewonderde en onverschillig bleef bij den slag van Jena, Goethe, de man van de honderden uitspraken en spreuken, waarvan elk een hoon en een zweepslag is in het gezicht van het kwaadaardig kleinburgerlijke Duitschland van nu. Wat zou er met Goethe gebeuren als hij nu leefde? Kniebuigingen maken in een concentratiekamp, of drie uur per dag in de heilhitlerhouding staan! En Herder? De vader van datzelfde humanisme, dat door den groeten leider een mengsel van lafheid, domheid en verraad genoemd is, de man dus, die Duitschland aangestoken heeft met de verderfelijke gewoonte van het vrije en humane denken. Wij hebben hier niet veel te eischen. Maar als we wat te eischen zouden hebben, dan zou het zijn: een brandstapel voor Goethe en Herder! Consequentie! Geen laf compromis, geen terugdeinzen omdat Goethe nu eenmaal als borstbeeld op de piano staat bij alles tantes en alle gepensioneerde ooms van Goebbels en Goering. Het nieuwe Duitschland moet althans den zedelijken moed hebben, zich zijn eigen nieuwe klassieken te scheppen. A propos, wat denken de Heeren, als zoodanig van Kotzebue?’
Anthonie Donker in het ‘Critisch Bulletijn’:
‘Wanneer de politiek een vernietigende uitwerking krijgt op de cultuur, gelijk dit thans in Duitschland het geval is, kunnen de schrijvers dit niet langer zwijgend aanzien. Zij verbreken daarmee niet de politieke neutraliteit, zij verdedigen de rechten
| |
| |
der beste goederen ter wereld, de zuivere producten van den geest. Zij voldoen met het uitspreken van hun verontwaardiging, bedroefdheid en protest aan hun verantwoordelijkheid als dragers der cultuur, als vertegenwoordigers van het bedreigd gebied van het onbaatzuchtige scheppen.
Het Duitsche volk heeft de laatste maanden, en met name in de openbare demonstratie in den nacht van 10 op 11 Mei, met de verbranding der zoogenaamde on-Duitsche boeken, waaronder zich talrijke bevinden der beste die Duitschland heeft voortgebracht, de hand geslagen aan haar eigen cultuur.
De beste Duitsche geesten zijn in ballingschap gegaan, een aantal der eerlijkste idealisten gevangen gezet, de beste Duitsche werken verbrand.
Tenietgedaan zijn in de Duitsche litteratuur, welke thans grootendeels in ballingschap is, alle Joodsche, alle marxistische, alle humanistische, alle liberale, alle pacifistische elementen. Een groot aantal Duitsche schrijvers hebben zich kort voor de nationale revolutie in diepen ernst en zorg over het lot van het Duitsche volk uitgesproken in den zin van het bedreigde humanisme, van idee, ideaal, geest en menschelijkheid. Maar hun, die op de bres stonden voor cultuur en humanisme (identieke waarden!), voor het geloof, dat het menschdom al zijn fouten ten spijt het talent bezit door levenswijsheid en levensliefde het leven beter en rijker, de wereld waardevoller en bewoonbaarder te maken, is de mond gesnoerd en de beginselen, welke de steunpunten der cultuur zijn, vrijheid, verdraagzaamheid, waardigheid en redelijkheid werden prijsgegegeven. De grootste helft der hedendaagsche Duitsche literatuur heeft daarmee voor Duitschland afgedaan. Schrijvers als Ludwig Renn en Erich Mühsam bevinden zich in gevangenisschap, de laatste tengevolge der doorgestane ellende klaarblijkelijk in levensgevaar. Thomas en Heinrich Mann, Ernst Toller, Alfred Kerr werden voor landverraders uitgemaakt en een kunstenares van zoo hartstochtelijk medegevoel als Käthe Kollwitz, een figuur van een menschelijke grootheid als hier te lande Henriette Roland Holst, uit de Pruisische Academie geroyeerd. Het vermaarde boek van Erich Maria Remarque, dat hoe men het verder ook waardeeren wil, onloochenbaar een eerlijk en ernstig boek is, heet thans Schund, week, kleinzeerig en lafhartig. Daartegenover worden thans die boeken gevierd, waarin de zgn. oorlogsdeugden worden aangeprezen, de “unvergessliche Opfermut und todüberwindende Freundschaft.” Met deze fanfaronnades tracht men het rampzalige feit weg te redeneeren, dat de oorlog van 1914 tot 1933 één onafgebroken massaal proces is geweest van destructie: van physieke, van psychische, van moreele, van
oeconomische, van sociale destructie.
Aan de Joden, die het Duitsche volk thans door een massaontrechting der wettige Duitsche burgers van Joodsch geloof (waaronder velen uit geslachten die sinds eeuwen Duitsch zijn, grootendeels burgers zonder blaam en vaak van onloochenbaren voortreffelijken Duitschen geest) tegronde richt met vertreding van wat wij sinds vierhonhonderd jaar als menschenrechten zijn gaan beschouwen, en met een verachting behandeld zooals zelfs de negers in Amerika niet ondervinden, heeft de Duitsche cultuur onnoemlijk veel te danken. Het Duitsche muziek- en tooneelleven, de Duitsche medische-, wis- en natuurkundige wetenschap, de Duitsche filosophie en de Duitsche litteratuur zijn zonder de Joden niet denkbaar. Van 33 aan Duitschland toegewezen Nobelprijzen dankt het er 12 aan Joden. Duitsch-Joodsche schrijvers zijn: Jacob Wassermann, Franz Werfel, Joseph Roth, Alfred Döblin, Ernst Toller, Stefan Zweig, Arnold Zweig, Max Brod, Alfred Neumann, Robert Neumann, Leon Feuchtwanger, Eich Kästner.
Ik noem slechts enkele van de voornaamsten, en daaronder zijn Joodsche schrijvers,
| |
| |
die Duitsch zijn in den besten zin van het woord. Niemand minder dan Nietzsche schreef over het anti-semitisme deze harde waarheden: “Het anti-semitisme is een van de benevelingen van den Duitschen geest en het Duitsche geweten”. “De strijd tegen de Joden is altijd een kenmerk der laffere naturen geweest”. “Ja, ik kan mij doffe, aarzelende rassen voorstellen, die ook in ons snel levend Europa een halve eeuw zouden noodig hebben om zulke atavistische aanvallen van vaderlanderigheid en aan zijn kluitje kleverij te overwinnen en terug te keeren tot het gezond verstand, d.w.z. tot een goed Europeanisme.” Het Duitsche volk is daar thans weer verder dan ooit vandaan.
Onder de meer dan 20.000 verbrande boeken bevinden zich toonaangevende werken van professoren in de medicijnen en klassieke letteren, bevinden zich de werken van Freud, het werk van Bertha von Suttern, die destijds den nobelprijs voor den vrede ontving. Van buitenlandsche schrijvers werd het werk van Romain Rolland en van den Pan-Europa-pionier graaf Coudenhove-Kalergi vernietigd. (Goebbels zelf deelde immers in het openbaar mede, dat het pacifisme thans afgedaan heeft!)
Onder de gevangen of verbannen en gebrandmerkte marxistische schrijvers bevinden zich eveneens een aantal voornaamste jongere Duitsche schrijvers, als Theodor Plivier, Johann Becher, Paul Zech, Georg Fink, Walter Bauer.
Daartegenover staat thans in de volle gunst der natie een schrijver als Hanz Heinz Ewers, die tot de uitverkorenen schijnt te behooren, die aan den nieuwen roep om Sauberkeit kunnen voldoen.
Het geteisterde Duitsche volk, dat wij in een tijd van ellende niets liever dan onze volle sympathie zouden schenken, heeft zich door deze daden van geestelijk vandalisme buiten de cultuur gesteld. Zijn beste zonen hebben het land verlaten.
De aanmatigende verheffing van het germaansche ras is een beleediging aan de geestelijke eigenwaarde van andere volkeren.
De onderdrukking van de vrijheid van denken is een gewelddaad aan de rechten van den geest en een barbaarsche verminking van eeuwen cultuur.
De onderdrukking der vredesgedachte, die thans plaats dreigt te maken voor een hernieuwde propaganda van den internationalen haat, is een moedwillige verlating van de eerste plicht der Europeesche volkeren, is desertie van de gemeenschappelijke taak: den wederopbouw van Europa en een diep betreurenswaardige verloochening van het bestaan van een internationaal geweten.
In een tijd van toenemend geweld en vertreding der beste cultuurbeginselen is daarom een humanistisch front van allen wien geest, en vrijheid boven geweld en onderdrukking gaan, bittere noodzakelijkheid, en een protest tegen de gewelddadige verdrukkingen den geest in Duitschland een onontkoombare plicht.’
Jan R. Th. Campert in ‘De Nieuwe Eeuw’:
| |
Ballade der verbrande boeken.
I.
Zij grepen naar ons met schennende handen,
de lucht was vervuld van hun brallend woord,
zij gingen ons allen tezamen verbranden,
met ieder boek werd een kunst'naar vermoord.
| |
| |
Op smerige karren heeft men ons gesmeten,
die reden door rijen van hoon en gejoel
naar een plein waar Genosse Hanns Heinz Ewers
zat op zijn Heiligen, Zuiveren Stoel.
- Fallada, mogen de vlammen je vreten! -
Wie zal Lämmchen vergeten?
2.
Zij roofden ons weg uit bibliotheken,
zoo moeizaam in lange jaren ontstaan;
een hord wraakzuchtige, dwaze leeken
bestond het aan ons de handen te slaan.
Het volk in de straten en op de pleinen,
verblind en bezeten, tot alles bereid,
de bende der talloos Onnoozele Kleinen
verheerlijkt met Heil's deze Stommiteit!
- Van Thomas Mann is slechts asch gebleven! -
Maar de Buddenbrooks leven!
3.
De droomen, die de besten eens bezielden,
het Lief en Leed, dat in ons werd tot woord,
het werk, waarvoor de duizenden eens knielden,
de stemmen naar wie elkeen heeft gehoord,
men trachtte hen voor altijd uit te roeien,
men richtte aan een grootsch auto da fé......
Genossen hört, de felle vlammen loeien,
zij nemen al uw schande met zich mee!
- Vuur, neem de werken van Wassermann aan! -
Junker Ernst blijft tòch bestaan!
4.
En overal in de Germaansche landen,
in ieder dorp, in elke kleine stad,
was er een plein, waar wij op hoog bevel verbrandden
en waar men onze asch met voeten trad,
was er een mond, die niet wist wat hij zeide,
was er een Hand, die niet wist wat zij deed.....
Vergeef dit volk als het in andere tijden
zijn eigen blinde Euveldaden weet!
- Geen uur, Arnold Zweig, zal je rijk meer duren! -
Grischa stond voor heeter vuren!
| |
| |
5.
De rook trekt tot een donk're wolk tezamen,
de wind verwaait het poovere restant;
vergaan het werk, vergaan de vele namen,
die waren eens de glorie van dit land.
De heeren, die het alles beter weten,
vieren luidruchtig het symbolisch Feest,
maar één ding werd tot eigen schâ vergeten:
dat onaanrandbaar is: de goede geest!
Thomas Mann, Fallada, Wassermann, Zweig
wonnen reeds das Ewige Reich!
In ‘De Gids’ de redactie zelf:
Ook de Duitsche bouwkunst moet nationaal worden, liefst met een vaartje! Zij zal moeten aansluiten bij de groote bouwkundige traditie van Duitschland die - onder ons - behalve voor kleinsteedsche en boerenbehuizing, als een landseigen architectonische vormgeving niet bestaat, noch ooit bestaan heeft. De nieuwe bouwkunst zal moeten getuigen van den duitschen geest, zij zal gevormd moeten zijn door duitsche handen en slechts duitsche materialen zullen mogen worden gebruikt. Voor het internationalisme, het machinisme en de nieuwe zakelijkheid is sedert enkele weken het herleefde Duitschland niet meer thuis. Het aardige is, dat de wijze waarop deze nieuwste overtuigingen en inzichten worden verheerlijkt, zeker aan de eene kant niet minder redelijk, aan de andere kant niet minder spitsvondig en lawaaiïg is, dan de wijze waarop voor enkele weken nog de nieuwe zakelijkheid werd geglorifieerd.
Het groot ongeluk dat de bouwkunst trof is, dat zij in de twee laatste eeuwen steeds meer met papier en steeds minder direct met steen te maken heeft gekregen, tot haar schade is zij al meer een verlengstuk van de teekenkunst geworden, van de ambachten is zij onderwijl geheel vervreemd, het besef van een goddelijke wetmatigheid ontviel haar volkomen, de onbezielde wetenschappelijkheid werd haar nuchtere gezellin.
Dat moet en dat zal nu alles anders worden, zoo althans wordt het in Duitschland bevolen.
Ruige, oer-duitsche, zware Nietzscheknevels zijn in een wip tot een Hitler-snorretje te knippen, maar wanneer andersom van de Duitsche bouwkunst alles wordt afgeknipt wat niet oer-duitsch is, dan blijft er, vreezen we, zelfs geen souteneurskneveltje.
Het is lastig, maar toch wel een sympathiek geval, dit dringen van een volk om tot een nationale bouwkunst te komen.
De taal der vormen is voorwaar even diep geworteld in het volksleven als der woordentaal. Juist daarom moet ook zij nationaal zijn en juist daarom kan zij niet anders dan nationaal wezen.
Zij die de vormentaal internationaal willen maken, zijn niet wijzer dan de Volapükenthousiasten, die 's werelds heil verwachten van het tot in al 's werelds uithoeken doordringen van dit stotterig taalbedenksel.
De uit het schilderkunstig impressionisme, licht, lucht, binnen-buiten, buitenbinnen voortgekomen glas- en staalarchitectuur, is toch ook eerder een bouwkundige
| |
| |
Volapük, dat de hygiëne als 's menschen hoogste goed aanbidt en waarvan de vormgeving juist even internationaal is als alle sportstermen. Alle sportstermen te samen maken echter nog geen taal!
Uit de felle begeerte naar het oprecht landseigene - een begeerte die thans als een heete wind over Duitschland waait, spreekt het besef, dat iets kostbaars verloren ging. Dit besef bergt winst, maar het brengt het verlorene daarom nog niet terug. Want dat kostbare, dat landseigene, is altijd pas ontstaan wanneer het niet uitdrukkelijk begeerd, noch als iets bijzonders erkend werd.
Zoodra het ter wille van politieke verlangens gemaakt wordt, is het na-maak en wordt het een Volapük-vorm, bruikbaar wellicht voor propagandadoeleinden, maar evenals Volapük, volkomen onbruikbaar voor de ziel’.
De bloemlezing is natuurlijk niet volledig. (In Forum b.v. een artikel van Menno ter Braak over Hitler's ‘Mein Kampf’) maar ze is, met uw verlof, nogal goed! Waar de voorname periodieken van een land op die wijze reageeren op een kultuurbedreiging van den omvang der Hitleriaansche, mag men van eervolle onderscheiding spreken. Voeg daarbij dan de motie, op voorstel van P.C. Bontius aangenomen door het Nederlandsch P.E.N.-centrum.
Bij wijze van peroratie: Gelieve over deze ringsteken geen brieven te schrijven aan de redactie, om verontwaardigd te betoogen dat Pertinax een antinationalist is, met marxistische sympathieën en betaald door de Joden. Indien hij Hitleriaan, antimarxist en betaald door de Joden was, zou hij niet anders woeden dan nu tegen materieel en geestelijk onrecht. Dit is elementaire rechtschapenheid, en kent iemand beginselen die daarmee strijden, hij verwerpe ze.
Pertinax.
|
|