Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
Ringsteken‘Het is een heerlijk voorrecht, schrijver te zijn. Het woord te mogen hanteeren, ter hercreatie van menschenzielen, is een verheven bedrijf, een schoon vermogen ons door den Schepper geschonken. Er is, in dit weidsche kunnen slechts één beperking, die onze afhankelijkheid aan den Creator van het heelal nadrukkelijk bepaalt: de schrijver kan niet scheppen, hij kan echter nabeelden. De mensch kan zich immers niets voorstellen buiten de werkelijkheid.’ Dergelijke hooge wijsheden worden doorgaans verkondigd door jongelingen of door idealist-geborenen die ook idealist zullen sterven. Het heeft op de schrijvers altijd den indruk gemaakt dien eerzame, hard werkende boeren ondergaan, wanneer hun zoon, op vacantie na zijn zesde latijnsche, het gedicht reciteert: Hoe genoeglijk vliedt het leven
des gerusten landmans heen....
Zij bezien den zoon en uit deernis met hem en met den dichter zwijgen zij. Maar het bovenstaande citaat is niet van een jongeling, vermoedelijk van een idealist en zeer zeker van den schrijver Herman De Man. Wie bekomt nu van zijn verbazing wanneer hij iemand die reeds meer dan duizend bladzijden boek heeft geschreven, hoort spreken over het heerlijk voorrecht schrijver te zijn, het woord te mogen hanteeren, een schoon vermogen hem door den Schepper geschonken en van zijn afhankelijkheid aan den Creator van het heelal bij dit alles? Zou deze schrijver dan de eenige ter wereld zijn, die zich niet herinnert uit welke duistere en smartelijke omwoelingen het werk ontstaat? Zou hij nooit gezucht hebben onder wat Helman eens genoemd heeft den vervloekten slavenarbeid van het schrijven? Zou hij nooit de waarschijnlijk pathologische behoefte zijn ‘heerlijk voorrecht, schrijver te zijn’ uit te oefenen, ondergaan hebben als een doem? Zou hij nooit het hem door den Schepper geschonkenGa naar voetnoot(1) schoon vermogen, dat de oorzaak is van een periodiek tot getormenteerdheid stijgende ongedurigheid, hebben willen ruilen met de evenwichtige gemoedsrust van den normalen mensch? | |
[pagina 465]
| |
Wij zullen hem ‘Het démasqué der schoonheid’ sturen als koortsafdrijvend middel. Wij houden het met de kleine ophorismen die onlangs in de Nieuwe Eeuw verschenen: Kunst: Gelukkiglijk is nog niet iedereen illusieloos: Albert Kuyle geeft een nieuw weekblad uit over film. Het heet ‘Zuiderfilm’ en lees maar in het volgende uit de inleiding hoe talrijk zijn illusies zijn: ‘Er is volop plaats voor een iedere week verschijnend tijdschrift, waarin dus de actualiteit van het filmgebeuren, (en is er wel een kunst meer actueel?) op de voet kan worden gevolgd. Een weekblad, dat daarbij door zijn inhoud en zijn stijl aantrekkelijk wil zijn voor een groot publiek, zonder nochtans in het wekelijksch verkeer met die nog te verwerven vrienden, te vervallen tot een nietszeggend praatblad, dat van alle markten thuis is, en geen enkele beperking kent van moreelen of artistieken aard, als het er om gaat de nieuwigheid en de sensatieverlangens van een groot deel der massa te bevredigen. Zuiderfilm zal zich speciaal bezig houden met goede films. Goed van inhoud en goed van vorm. Maar de leiding van dit weekblad gelooft, dat er veel meer goeds en prettigs is te ontdekken in de massa films, welke steeds ontstaan, dan een kwasi-deskundig publiek er momenteel in ontdekt, of er in meent te zien. Hoe wij ons voorstellen die lijn te trekken? Och, dat zult u zelf in het weekblad moeten ondervinden. Dit zeggen wij vooraf: voor critiek, voor op- of aanmerkingen, voor ideeën en voorstellen, zullen wij altijd een open oor hebben.’ Als een der illusies van de redactie zouden wij aangestipt hebben dat Kuyle impliciet meent dat er genoeg goede films zijn om er een weekblad voor op na te houden, indien wij Henrik Scholte in Filmliga niet hadden hooren verzekeren dat er een ‘Amerikaansche regeneratie’ is: ‘Er zijn regisseurs, die wij hier nog maar ternauwernood of van een toevallig doorgelaten film kennen: Lewis Milestone, Howard Hawks, Mervyn Le Roy. Er zijn sterren, die aan dit Europeesch firmament niet schitteren: Helen Twelvetrees, Helen Hayes. Nu de Europeesche regisseurs in Hollywood hun woordje zoo'n beetje gezegd hebben en hun toch altijd ietwat anders getinte sfeer op tal van films hebben gedrukt, wier artistieke invloed (ook op Hollywood) meestal grooter was dan hun zakelijk succes, vooral ook in Amerika, nu bovendien vier crisisjaren en de speciale verscherping daar- | |
[pagina 466]
| |
van in den laatsten tijd, die zelfs in de afgeloopen weken de geheele productie in Hollywood ernstig bedreigde, dwingen om te woekeren met het materiaal en bij wijze van proef het afzetgebied van specifieke Amerikaansche films ook in Europa te vergrooten, beginnen echter deze volvloed Hollywood-films los te komen’. ***
Jan Greshoff wijst in ‘Den Gulden Winckel’ op het verschil tusschen een mensch en wat die mensch schrijft: ‘Ik heb tusschen mijn trouwe vrienden er een, die door de ijverige kleine letterknechten bij de cynische honden ondergebracht is. Daar helpt nu geen lieve vadertje of moedertje meer aan, wat hij schrijve of doen moge, hij is en blijft: brutaal, schaamteloos, proleterig, godslasterend, liederlijk, vuilbekkend, et patati et patata. In werkelijkheid is dit wezen bijna weerloos van teederheid, en ik ken in mijn omgeving weinig menschen, die zoo op het sentimenteele af gevoelig zijn, zoo trouw en betrouwbaar, zoo rechtschapen en onbaatzuchtig; een vriend uit duizend, een zoon als er niet veel zijn, een model-echtgenoot. Kortom, een proper mensch, die - welke zijn fouten ook zijn mogen - niets, werkelijk in het geheel niets, gemeen heeft met het algemeen geldig geworden legendeportret door gewetenlooze scribenten in den handel gebracht. Is het in deze omstandigheden niet te begrijpen, dat men zoo nu en dan eens hunkert naar een gelegenheid om schoon schip te maken. En als het ons te benauwd wordt | |
[pagina 467]
| |
in deze wereld van kwaadaardige ficties, dan trappen we rechts en links oms ons heen, in de hoop ergens een luchtgat te maken.’ Dat lijkt ons niet juist gezien. Het publiek en de publicist hebben alleen te maken met de geschriften. Wie zich schrijvend als cynicus uit, is voor het publiek en den publicist een cynicus en daar kan geen getuigschrift van vrienden en magen iets aan veranderen. Greshoff kan niet eischen dat het kunstwerk of de formuleering er uitzien zooals de maker zelf. Iedereen leidt een dubbel leven, de kunstenaar een tiendubbel, en dit in alle oprechtheid. Was de melancholicus Molière een huichelaar, was de gezellige en grapjassende Van De Woestijne het? Indien er schoon schip moet gemaakt worden naar den zin van Greshoff, dan moet de kritiek in handen gegeven worden van schrijversegaden en - kinderen. Greshoff verdedigt verder de polemiek: ‘Een opgewekt, gezond geestelijk leven, dat dus scherpe tegenstellingen vertoont is zonder polemiek niet te denken. Vergeet men, dat die goede ouwe Gids ééns (lang geleden!) de Blauwe Beul heette? De Nieuwe Gids polemiseerde, de Beweging polemiseerde. De Vrije Bladen polemiseerden, Forum polemiseert. Als het woedend twistgeschrijf ophoudt, is dat het teeken, dat de Nederlandsche literatuur als actieve geestelijke beweging, opgehouden heeft te bestaan. Het is zeker zeer lastig aan te geven wanneer een polemiek persoonlijk wordt. Elk in het nauw gebracht polemist, elk slachtoffer eener polemiek schreeuwt onmiddellijk: ‘persoonlijke aanval’. Maar omdat nette menschen schandalig twisten om een erfenis, mag een net polemist nog niet schandalig polemiseeren. Door om | |
[pagina 468]
| |
geestelijke goederen te vechten zooals anderen om hun kous, kan men het geestelijke stuk vechten. Er is weinig geestelijks in een onverkwikkelijke polemiek. Een groote geestelijke waarde gaat er in verloren: de voornaamheid van onzen geest.
***
Wist u, die beweerde de literatuur ‘zoo wat bij te houden’, hoeveel optische kwaliteiten voorkomen bij Shakespeare, hoeveel visueele elementen bij Kloos, hoeveel auditieve bij Ruusbroec, hoeveel tastwaarnemingen bij Van Deyssel? Waarschijnlijk niet. Welnu dan moet u abonneeren op ‘Onze Taaltuin’ waarin Pater Van Ginneken de resultaten van zijn studie in die richting geeft: ‘De sonnetten van Shakespeare zijn heel arm aan visueele en akoustieke qualiteiten, resp. 57 en 23, maar zijn epische gedichten (Venus and Adonis, Lucretia) met 117 opt. qualiteiten staan in visiueelen rijkdom onder Schiller maar boven Goethe met 75. Ook hier, evenals bij Byron (Childe Harold), den jongen Schiller en Goethe domineert het rood. Maar hier domineeren nu opvallend de lichte kleuren. Met Shakespeare's sonnetten werden toen die van Dante-Gabriel Rossetti vergeleken: die viermaal zooveel optische qualiteiten bevatten, en dus den jongen Schiller hierin evenaren (151 netto op de 10,000 woorden). (K. Groos - Ilse Netto, Englische Studien Bnd. 43, 1910 - II’) | |
[pagina 469]
| |
teiten, de jonge Schiller resp. 151 en 168, Cornelius 92 en 136, Wagner 122 en 92, Richard Dehmel 243 en 147. Maar bij ons halen Timmermans Pallieter 208 en Boutens Carmina 209, L. v. Deyssel's Apocalyps 322 en Gorters Mei 323 gehoorsfeiten op de 10,000 woorden. In zijn Frank Rozelaar daalt L. v. Deyssel tot 151. Schaepmans Aya Sophia (‘'t Is een leven als een oordeel in die Aya Sophia’ zegt Kloos terecht) heeft er 142. | |
[pagina 470]
| |
Een nieuw politiek gedicht van Anthonie Donker in De Gids: | |
Berlijn 1933In het brutale zonlicht waaien vlaggen,
Vereenigd zwart-wit-rood en hakenkruis.
- Een man steekt in zijn Schrebergarten plaggen.
Achter hem gonst de stad. Hier is hij thuis.
Duizenden juichen, als de Leider spreekt
van het Beloofde Land, het derde rijk.
- Een kleine Jood die om genade smeekt
wordt neergeknuppeld in een buitenwijk.
Vraag: hoeveel Duizend Duitschers doen hun best
Om de paradepas opnieuw te leeren?
Weervraag: zijn zij de redders van de rest,
Die in het Oosten van Berlijn krepeeren?
Men zegt: een nieuwe koers wordt ingeslagen.
Maar het klinkt oorlogszuchtig in hun mond.
- Een invalide stelt naieve vragen:
Pact van Parijs, Locarno? Volkenbond?
Einstein, Kollwitz en Mann zijn landverraders,
En wie van vrede spreekt is vleesch noch visch.
De kleine jongens vragen aan hun vaders,
Wat stempelen en Sturmabteilung is.
Het land van Goethe is het land van Goering.
Ministers schelden door de microfoon.
Europa's aether trilt van haat en scheuring.
Saujuden! - dat is thans regententoon.
Gezag, beleid bouwt een acropolis,
De Rijksdag: een geraamte, zwart verbrand.
Sinister beeld, templum diabolis
Temidden van een arm, rampzalig land.
Waar is in al dat woeden nog iets waars?
De ridders van het recht - zij werden schaarsch,
En de gestalte van een doodziek man
Ziet in de schaduwen des adelaars
Zijn werk ten gronde richten - Stresemann.
Pertinax.
|