Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 427] [p. 427] [André Demedts] Grootheid Eeuwen van eeuwen zijn voorbijgewaaid. En de geslachten menschen die hun trots eens waren, waar liggen zij begraven en gezaaid? Zij waren menigvuldiger dan al het zand te zamen, dat op de stranden van dë aarde ligt. Waar is de roem van hunne daden nu gevaren, en wie herinnert zich hun namen, wie ooit verlangt een aangezicht terug te zien, wie moet zijn bloed bedaren, als hij gebogen over de aarde ligt, en weet, dat zij dat doode stof, eens levend waren? Vergeten is hun leven, liefde en dood. Effen en grijs ligt de geschiedenis, gelijk het water samenloopt achter de steven van een boot. Is het niet goed, zoo naamloos te verdwijnen, is het niet grootsch, zoo ongeacht en klein gelijk het gras te kiemen, zaad te dragen, en te kwijnen, en toch te zijn, en toch geweest te zijn?... André Demedts. [pagina 428] [p. 428] Vergetelheid Ik huiver nu niet meer, om wat ik mij verbeelden moet: hoe in de grijze nevel van de tijd dit streven, deze daden en geruchten. gauw stollen zullen lijk 't gestorte bloed. En niets meer zijn dan vage herinneringen, voor wie, na ons, zijn droom beleven zal. niemand moet tot vergetelheid zijn liefde dwingen, de tijd sneeuwt alles in, in eindelooze val. Ik keer mij voor het schrijnendst niet meer af: hoe ik uw doode oogen voor het laatst aanschouw, en mijn- en uw geraamte, zie ik nauw, eer zij tot sfof vergaan, elk in de aarde van zijn graf. André Demedts. [pagina 429] [p. 429] De Zondaar En in de late nanacht, als zijn blik ontwaart hoe dat de maneschijn en 't eerste dagelicht te zamen vloeien, tot de morgen klaart over zijn aangezicht, keert hij zich droef en somber naar de muur en sluit zijn oogen weer, iets schroeit zijn binnenste als een zuur, een zekerheid maait als een zeis, de droomen neer die hij over zich zelf gekoesterd heeft, een mensch te zijn, een man, een god, nu is hij nog een iets dat leeft, niet eens een worm, bijna geen iemand meer. En zonder tranen schreiend doen zijn oogen zeer, als open vleesch. Om eene liefde die hij groot en trouw wou zien, en nu verengde tot een zelferkennen en een vrees, voor Wie eens zijn gelijke scheen en nu weer is, zijn Heer. André Demetds. Vorige Volgende