te vinden. Er staat me een affiche van de bioscoop voor oogen: ‘Innocents of Paris’.
Chevalier, Chevalier.
Ik kan het probeeren.
De zaal is te klein en vol rook.
Het geluid van de blikmuziek is verschrikkelijk.
En er is een happy-end. Zenuwachtig kom ik op straat.
Waar nu naar toe. -
Rust, rust. Naar huis maar.
Het is bij half elf, ik ga maar slapen. Ik ben niet iemand die gekke dingen doet om een vrouw. Slapen; ik slaap het best wanneer ik bang ben, als ik wakker wordt is het voorbij. San-ta-ri-ta.
Bij het opwinden breekt de veer van mijn klokje. Het is opeens stil.
Als het morgenavond weer zoo gaat -
Als Santarita werkelijk verschrikt is -
Als zij niet komt -
Ik zal morgenachtend enkele dagen verlof opnemen.
In den namiddag koop ik bonbons voor haar. Noch des ochtends, noch in het middaguur heb ik haar ontmoet. Wij staan onverklaard tegenover elkander.
Verrukkelijk zooals de dingen soms roekeloos van elkaar af kunnen hangen; zooals ze soms af kunnen hangen van een bestemd uur, waartegen geen verzet meer baat!
Hoe ook - de trekking gaat door. Om tien uur alles of niets.
Terwijl ik tegen den avond toevallig langs haar winkel loop, komt zij naar buiten en zoekt iets in de étalage. Tegelijk zien wij elkaar aan in de ruit; zij bukt snel, als voor een slag. Zonder omzien gaat zij naar binnen. Wat heeft zij dan toch?
Waarop zal ik vanavond gaan staan wachten?
Wat begin ik ook eigenlijk met zulk een jong, vreemd meisje. Zij zal onder mijn liefde hoogstens een verwend, vervelend wijfje worden. Zij zal voor enkele dingen zorgen, maar onder alle artistieke leugens, die ik rond haar spin blijft de onverwinbare aard van haar volks-afkomst bestaan: haar winkelmeisjes-karakter. Weg met die gedachte. Santarita is lief!
De post heeft ‘Happy’ gebracht, het magazine. Geborneerde geestigheden van een infantiel humorist. De stompzinnige gezichten van film-feeën. Auto-nieuws. Rommel.