zij de herinnering aan De Pelgrim zaliger niet kunnen levendig houden. De anderen, wier naam noch katholiciteit iets kunnen verliezen door het verdwijnen der vereeniging, laten eenvoudig betijen, maar zij hebben het recht te verlangen dat niemand nog een onrechtmatig gebruik zou maken van den naam eener vereeniging die in feite niet meer bestaat.
De naam ‘De Pelgrim’ is voor een zeker procent vlaamsch publiek symbool geworden van religieus kunstideaal, een vereenzelviging die nooit te wettigen was, maar zij bestaat nu eenmaal. Daarom juist hebben de meesten het geleidelijk verbrokkelen der vereeniging niet wereldkundig gemaakt. Maar indien anderen den schijn zouden willen bestendigen alsof zij nog altijd werkzaam was zou men, om hun den pas af te snijden, duidelijk moeten zeggen waar het op staat. Daarbij wordt in hoogergenoemd artikel een scherpe beschuldiging ingebracht aan het adres van sommige pelgrims die zoogezegd de vereenigingen zouden bestreden en benadeeld hebben. Laten de christelijke broeders hun likwidatie ten minste zonder publieke ruzie uitvoeren en zich bewust worden van de ware oorzaken hunner ontbinding.
Er heerschte bij zekere leden een geest van onderlingen bijstand, die de geestdrift der andere leden gebroken heeft van zoodra hij aan den dag is getreden.
Ten tweede heeft het hun bij zooverre aan eenheid ontbroken, dat in de leuze ‘Katholieke Kunst’ de eenen den nadruk legden op het eerste woord en de anderen op het tweede. Daardoor werden goedbedoelde uitingen van vroomheidsexaltatie door die eenen vooruitgezet als hoogtepunten van katholieke kunst, terwijl anderszijds waarachtige kunstwerken vrijwel veronachtzaamd werden omdat zij niet direct als illustratie van den Mechelschen Catechismus bruikbaar waren. Nergens is die dubbelheid duidelijker gebleken dan in het eigen tijdschrift ‘De Pelgrim’ zelf, waar de kantteekeningen van Dirk Vansina zich merkwaardiger wijze nooit beijverden voor een apologie tegenover de heidenen en ketters, maar zoo goed als altijd gericht waren tegen troebleerende inzichten in eigen kamp. De goede voorstaander merkte dat niet aan halve, maar aan heele en talrijke woorden.
En ten derde was er in de Pelgrim geen leiding. In de beide tentoonstellingen was de dubbele richting, waarover hooger, vertegenwoordigd, zoodat er goed werk was dat geen Pelgrim noodig had en zeer slecht werk dat dan zeer katholiek moet geweest zijn.
Dat alles te zamen, het miskennen der verhoudingen, het bespotten der kunst onder katholiek voorwendsel en het bespotten van het katholicisme onder artistiek voorwendsel, heeft De Pelgrim vanzelf ontbonden, zonder dat iemand er veel heeft moeten voor doen. Onnoodig ook er iemand kwaden wil voor aan te wrijven. Wat onleefbaar is sterft een natuurlijken dood en moet dus niet vermoord worden. Voor degenen die in de marge van de beweging kleine winstberekeningetjes gemaakt hadden, was dat afsterven een teleurstelling. Voor hen die met zuivere bedoeling vertrokken waren, was het een ontgoocheling. Laten beide groepjes nu niet meer kibbelen over het zwaarteverschil tusschen een teleurstelling en een ontgoocheling: ieders rekening sluit met een deficiet van zijn inzet.