| |
| |
| |
Het Theisme in het leven en de kunst van Beethoven.
door Th. Absil.
(Vervolg)
6.
Na den meester zijn werken!
God in Beethoven's kunst.
In de pianowerken van Beethoven kan men nergens zijn gevoelens tegenover God uitgedrukt vinden, ofschoon men ze mag vermoeden. Elders immers vindt men ze overal en Beethoven, zelf pianist en geniaal improvisator op de piano, die daarenboven juist zijn diepste gevoelens uitzingt liever dan dat hij enkel met sierlijke klanken speelt, - Beethoven zal aan zijn pianowerken zijn diepste gevoel niet onthouden hebben!
Werken als Christus am Ölberge; Sechs Lieder van Gellert; de Fidelio, waar zelfs de voorzienigheid van God in leeft en werkt; de Mis in C-dur stipt de voordracht enkel aan; wat vooral voor de Mis in C-dur een groot onrecht is, want zij is een prachtig werk van Beethoven en ofschoon beethovensch nieuw in den vorm, toch volmaakt katholiek in haar stemmingen; ook op het a-moll-kwartet met zijn ‘Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit’ wordt enkel gewezen. Drie werken: de Pastoraalsymphonie, de 9e Symphonie, de Missa solemnis worden nader besproken. Zij behooren mede tot de beste werken van Beethoven, zijn misschien wel de mooiste. Het uitzingen van het goddelijke zal de voordracht meer naar voren brengen dan gewoonlijk bij deze werken gebeurt. Zij wil overigens gaarne een andere meening overnemen, als hare zienswijze niet juist is. Beethoven's toonkunst heeft God zoo mooi bezongen, dat er geen overdrijving noodig is, om haar theisme te bewonderen. Men heeft helaas wel overdreven, om tot heldenvereering te kunnen komen.
| |
7
Minder oorspronkelijk dan de Eroica; niet zoo afgerond in zich als de 5e Symphonie; zonder de gradatie van de zevende is
| |
| |
de Pastoraal symphonie toch misschien dichterlijk mooier. Wonderschoon zijn de afzonderlijke deelen; de mengeling der klanken is zeer fijn; blijde, zwevende, mijmerende stemmingen; zooals Beethoven zelf zegt: meer gevoel dan schildering; als in de vrijere sonaten en kwartetten een losse aaneenrijging van prachtige beelden; werkelijk een gedicht, het gelukkige genieten van Gods mooie natuur op een mooien zomerdag, een stuk aardsch paradijs, bewaard in de wereld der klanken! Wat Beethoven hier van de natuur ‘ziet’, is eenvoudig, maar hoe hij de natuur ‘voelt’, is zeer diep! Niet enkel diep is het, maar juist zoo gevoeld, dat het een blijde, gelukkige stemming biedt en zoo gevoeld, dat deze stemming naar God omhoog voelt! Niet enkel de klassieke kunstenaar, die het herdersleven schildert, ook de romanticus, die de natuur voelt, spreekt in de pastoraal symphonie en dit voelen is veel dieper dan dat schilderen!
Dit naar God op voelen zal nader besproken worden. Beethoven schrijft: ‘Blijde en dankbare gevoelens na den storm’. De levensbeschouwing van Beethoven en een andere vorm van dit opschrift wijzen er duidelijk op, dat deze dankbare gevoelens uitdrukkelijk dank aan God betuigen. Het opschrift luidt ook: ‘Aangename met dank aan de godheid verbonden gevoelens na den storm’. Bij Beethoven is godheid altijd hetzelfde als god. In het a-moll-kwartet schrijft Beethoven: ‘Heilig danklied van een genezene aan de godheid’ en een andere vorm van het opschrift luidt: ‘Dankhymne van een zieke aan God bij zijn genezing.’
Na den storm zingt Beethoven een lied van dank aan God uit. Eerst klinkt het liefelijk, blij en vredig; het lied golft op en neer en gaat aan het slot over in een prachtig, uit de diepste ziel opstijgend gebed. In de laatste dertig maten klinken langere tonen; Beethoven schrijft een pp en sotto voce voor; als men het tempo vertraagt en ongeveer adagio durft te nemen, wordt het stemmige thema een lied van dank zoo schoon, zoo innig, dat de pastoraalsymphonie sluit met een zaligen blik uit de natuur naar den hemel! Meer nog dan het heilig danklied aan de godheid uit het a-moll-kwartet wordt het gebed dan een van die ingevingen, die een hemelsch geluk uitzingen. De eerst blijde klanken zijn een diep gevoeld gebed geworden en de pastoraalsymphonie sluit met een prachtige gradatie. ‘De blijde en dankbare gevoelens na den storm’ mogen dan vooral hier door de woorden uit het andere opschrift vervangen worden:
| |
| |
‘Aangename met dank aan de godheid verbonden gevoelens na den storm.’
| |
8.
De 9e Symphonie!
Bij de bespreking van de 9e is het gelukkig niet meer noodig de smadelijk onjuiste opvattingen van Wagner te weerleggen. Wel moet onderzocht worden, of het heldendom hier ook niet overdreven heeft en dat heeft het zeker gedaan.
De voordracht bespreekt enkel het prachtige lied aan het einde der 9e. Zij heeft veel te danken aan het uitstekende boek van Schenker: Beethoven's Neunte Sinfonie. Zij schakeert echter meerdere gedachten anders dan Schenker en voegt er eenige bij.
Als zij enkel het lied aan het einde behandelt, dan doet zij dit, omdat zij niet van haar onderwerp wil afdwalen. Zou het overigens een afdwalen zijn, als zij ook het Adagio besprak? Nauwelijks; want het Adagio der 9e zingt zoo'n hemelsch geluk uit, bijna zoo zalig als de vioolklanken onder het Benedictus der Missa solemnis, dat men hier ook Beethoven's gevoelens tegenover God mag vermoeden. Het is werkelijk in de toonkunst de hemel op aarde! De verklaarders hebben het ook zoo gevoeld.
Het lied, dat Beethoven aan het einde verklankt, is een gedicht van Schiller: Ode an die Freude. De eenige dichterlijke eigenschap van deze ode is haar dithyrambische kracht. Deze nu had Beethoven juist noodig. Hij verklankte niet het heele gedicht en die strophen, die hij wel overnam, bewerkte hij niet alle, zooals Schiller ze gedicht heeft, maar voegde hij anders samen en nog wel zoo, dat hij God meer uitzingen kon.
Op de volgende wijze bouwt Beethoven zijn lied.
1. Eerst bezingt hij de vreugde in deze strophen:
‘Freude, schöner Götterfunken,
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, dein Heiligtum.
Deine Zauber binden wieder,
Was die Mode streng geteilt;
Alle Menschen werden Brüder,
Wo dein sanfter Flügel weilt.
| |
| |
Wem der grosse Wurf gelungen,
Eines Freundes Freund zu sein,
Wer ein holdes Weib errungen,
Ja, wer auch nur eine Seele
Sein nennt auf dem Erdenrund!
Und wer's nie gekonnt, der stehle
Weinend sich aus diesem Bund!
Freude trinken alle Wesen
An den Brüsten der Natur;
Küsse gab sie uns und Reben,
Einen Freund, geprüft im Fod;
Wollust ward dem Wurm gegeben,
Und der Cherub steht vor Gott.
Froh, wie seine Sonnen fliegen
Durch des Himmels prächtigen Plan,
Laufet, Brüder, eure Bahn,
Freudig, wie ein Held zum Siegen.
Freude, schöner Götterfunken,
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, dein Heiligtum.
Deine Zauber binden wieder,
Was die Mode streng geteilt;
Alle Menschen werden Brüder,
Wo dein sanfter Flügel weilt.’
Deze strophen mogen heeten: het lied van de vreugde.
2. Dan bezingt Beethoven God:
‘Seid dumschlungen, Millionen!
Diesen Kuss der ganzen Welt!
Brüder, überm Sternenzelt
| |
| |
Muss ein lieber Vater wohnen!
Ihr stürzt nieder, Milliodnen?
Ahnest du den Schöpfer, Welt?
Such ihn überm Sternenzelt!
Ueber Sternen muss er wohnen.’
Hier voegt Beethoven twee bij Schiller uiteenliggende Strophen samen, om God meer uit te zingen, ofschoon de beide strophen in de woorden en zelfs in de rijmen zeer op elkaar gelijken.
Deze Strophen mogen genoemd worden: het lied van God.
3. Daarna bouwt hij een dubbele fuga. Daartoe neemt hij de eerste verzen van het lied van de vreugde en van het lied van God. Tegelijk dus klinken:
‘Freude, schöner Götterfunken,
Wir betreten feuertrunken,
Himmlische, dein Heiligtum.’
en:
‘Seid umschlungen, Millionen!
Diesen Kuss der ganzen Welt.’
4. Als de dubbele fuga uit is, zingt Beethoven de verzen:
‘Ihr stürzt nieder, Millionen?
Ahnest du den Schöpper, Welt?
Such ihn überm Sternenzelt!
Brüder, überm Sternenzelt
Muss ein lieber Vater wohnen.’
Voor de dubbele fuga had hij enkel de eerste verzen van ieder lied gekozen; daardoor werd God in de fuga niet uitgezongen; hij zingt God daarna alleen uit, en nog wel zeer mooi en nog wel zóó, dat de verbroedering ook hier haar beweegreden en haar doel in God vindt. De Verzen:
‘Brüder überm Sternenzelt
Muss ein lieber Vater wohnen!
| |
| |
zet Beethoven om en plaatst hij aan het einde als prachtig slot!
De verzen van God, die in de dubbele fuga als verdwenen zouden zijn, zingt Beethoven alléén met alle bezieling nog eens uit: eerst in stille verrukking en dan in een dankbaar lied!
5. Dan bezingt hij weer de vreugde.
6. Daarna ook weer God.
7. Als slot kiest hij de verzen: ‘Diesen Kuss der ganzen Welt’ en ‘Freude, schöner Götterfunken.’
Wat doet dus Beethoven? Hij bezingt de vreugde op zich en de vreugde in God en wel zoo, dat hij eerst de vreugde op zich en daarna de vreugde in God schildert. Dan bewerkt hij in de dubbele fuga de eerste verzen van beide liederen en na de fuga brengt hij God afzonderlijk naar voren! Eindelijk geeft hij weer achter elkaar het lied van de vreugde en het lied van God, om als slot een paar krachtige verzen, geschikt om als machtig slotgejubel uitgezongen te worden, te laten volgen. Als Beethoven de woorden: ‘Diesen Kuss der ganzen Welt’ en ‘Schöner Götterfunken’ aan het slot als laatste dithyrambisch gejubel uitzingt, dan doet hij dit, omdat zij daartoe zeer geschikt zijn.
Ze zijn daartoe meer geschikt dan: ‘Ihr stürzt nieder, Millionen?’, want deze zeker ook korte, pakkende vragende gedachte is geen afsluitende gedachte en met: ‘Ahnest du den Schöpfer, Welt?’, de inleiding tot: ‘Such ihn überm Sternenzelt! Ueber Sternen muss er wohnen’, die te lang en te zwak zijn voor een grootsch gejubel als slot.
De veel aangehaalde woorden: ‘Seid umschlungen, Millionen’, hebben bij Beethoven niet die beteekenis, die men er dikwijls in groote overdrijving aan hecht. Zij komen enkel in de dubbele fuga meer naar voren dan de verzen, die onmiddellijk over God spreken en wel om de eenvoudige reden, dat zij de eerste verzen van het lied van God zijn, niet omdat zij het meest beteekenis hebben; in de fuga moeten zij overigens deelen met de verzen over de vreugde. Na de fuga zingt dan Beethoven de verzen over God nog eens alléén en zeer stemmig uit en dan verbindt hij de verbroedering duidelijk met God:
‘Brüder, überm Sternenzelt
Muss ein lieber Vater wohnen.’
| |
| |
Het altruïsme bij Beethoven ligt dus duidelijk vast in zijn theisme!
Schenker beschouwt dit uitzingen van God na de fuga als een overgang tusschen de fuga en het tweede lied van de vreugde. Het mag, wat enkel den muzikalen vorm betreft, een overgang zijn tusschen twee variaties, zooals hij elders ook voorkomt. Zeker is 't niet enkel overgang, want dezen had Beethoven zuiver instrumenteel kunnen schrijven. Verder: dit uitzingen van God is te mooi, te innig om enkel overgang te zijn. Neen, de zin is: Beethoven zoekt het in de fuga uitgezongen geluk in God.
Beethoven heeft zeker den held heel uitvoerig geschilderd in de strophe:
‘Froh wie seine Sonnen fliegen
Durch des Himmels prächtigen Plan,
Laufet, Brüder, eure Bahn,
Freudig wie ein Held zum Siegen.’
Men lette er echter op, dat de kloeke, zegevierende held het voorbeeld is voor de menschen, voor de broeders, die blijde hun baan moeten loopen en als de held, en als de zonnen van den Vader boven de sterren. De gedachte is overigens met andere schakeering uit den 18en Psalm en komt al voor in een van de geestelijke liederen van Gellert: Die Ehre Gottes aus der Natur, die Beethoven twintig jaar vroeger zoo stemmig verklankt had. Ook hier dus bij het heldendom het opzien naar God.
Het bewijst verder den fijnen smaak van Beethoven, dat hij geen cadensen gebruikt bij het uitzingen van God, zooals wel bij de vreugde.
Hoe zeer Beethoven's ziel in het slotkoor der negende meevoelde en meezong, toont ons zijn aanteekening bij het eerste uitzingen van het lied van God: ‘Adagio ma non troppo, ma divoto!’
De voordracht sluit haar bespreking van de 9e met de mooie woorden van Schenker, die hij nog wel over de dubbele fuga schrijft, die niet van God spreekt: ‘Ueber Sternen musz er wohnen.’ - das Gefühl, im Schöpfer geborgen zu sein, wie macht es den Menschen so dankbar und glücklich! Eins mit seinem Schöpfer zu sein, seine waltende Hand in Liebe und Scheu zu verehren, welche Dithyrambe ist stark genug, das Glück des Erdenkindes auszudrücken!
| |
| |
| |
9.
De Missa Solemnis!
De Missa solemnis voldoet niet aan de strenge kerkelijke voorschriften van onzen tijd, zij is echter een muzikaal meesterwerk; het grootste en mooiste muzikale meesterwerk van Beethoven en van alle tijden; zij vereert niet enkel God, maar is ook katholiek en liturgisch en eucharistisch. Beethoven noemde ze herhaaldelijk zijn beste werk. Toen hij dit schreef, was de 9e symphonie nog niet heelemaal en waren de laatste kwartetten nog heelemaal niet gedicht. Misschien kwam er ook wat economisch belang bij deze woorden. Niet iedereen zal wellicht er mee instemmen. Zeker is, dat men nog altijd veilig met Beethoven de Missa solemnis zijn meest volmaakt werk mag noemen. Zij is de Goddelijke Comedie van Beethoven. Zooals Dante geeft Beethoven een zuiver zakelijke en toch ook sterk persoonlijke, diep gevoelde schildering; hier juist schuilen haar kracht en hare grootheid. Zij bezingt het eucharistische offer en zingt meteen uit Beethoven's persoonlijke, bezielde belijdenis van het geloof in het offer. Wat Dante niet gegeven had: een schildering van de Eucharistie, dat heeft Beethoven juist geboden en wel in de mooiste ingeving van de Missa solemnis: het voorspel onder de consecratie en het Benedictus!
Toen Beethoven de Missa solemnis dichtte, was hij reeds lang van plan een werk te schrijven, dat een geestelijk karakter zou hebben; wilde hij reeds lang zijn gevoelens tegenover God uitzingen. De Missa solemnis is uitdrukkelijk voor Beethoven's beschermheer, leerling en vriend, den aartshertog Rudolf bestemd geweest, om gezongen te worden bij zijne intronisatie als aartsbisschop van Olmütz. Beethoven schreef aan aartshertog Rudolf: ‘De dag, waarop een hoogmis van mij bij de plechtigheden van Uwe keizerlijke hoogheid zal opgevoerd worden, zal voor mij de schoonste van mijn leven zijn.’ Niet omdat Beethoven de Mis ook buiten de kerk in de concertzaal wilde hebben, was de oorzaak, dat zij pas na de intronisatie van Rudolf verscheen; die oorzaken waren: de uiterste zorg, die hij aan zijn werk besteedde, alsmede ongelukkige familieomstandigheden. In Pressburg werd reeds in 1835 de Missa solemnis in de kerk onder de Mis opgevoerd en dit is daar sinds dien zoo gebleven. Beethoven schreef boven het Kyrie: ‘Van harte. Moge het weer tot de harten spreken.’ en bij het Agnus Dei:
| |
| |
‘Schenk ons den vrede. Voorstellende den innerlijken en uiterlijke vrede.’
Kyrie, Gloria blijven hier buiten beschouwing. Wat het Credo betreft, ook de dogma's van de kerk in het laatste deel heeft Beethoven treffend uitgezongen en nog wel na een driemaal herhaald credo!, ofschoon juist deze dogma's zeer moeielijk muzikaal te schilderen zijn. Het driemaal herhaalde Credo mag muzikaal verklaard kunnen worden als gradatie; zeker is, dat Beethoven deze gradatie niet gebezigd zou hebben, als zij volstrekt tegen zijn opvattingen indruischte. De zeker korte, maar toch zeer treffende behandeling der laatste dogma's uit het Credo vindt hare volledige verklaring in het feit, dat Beethoven in de Missa solemnis op. 123, zooals in andere zijner laatste werken: de pianosonate op. 106, het snaarkwartet B-dur op. 130, een fuga wilde schrijven. De 9e Symphonie op. 125 en de Variationen über einen Walzer von Diabelli op. 120 kennen zelfs een fuga bij variaties. Een fuga nu kon nergens beter voorkomen dan aan het einde van het Credo, omdat de liturgische handeling het koor rustig laat uitzingen, zooals overigens ook bij de Gloria, en omdat de liturgische handeling van het Offertorium desnoods ook nog door kan gaan en eindelijk omdat juist na moeielijker te verklanken waarheden het slot: Et vitam venturi (saeculi) zeer geschikt is, om in een machtig golvenden zang te worden uitgezongen.
Ook de dogma's van de kerk heeft Beethoven dus waardig behandeld en dat hij zeer christelijk voelde, volgt zeer duidelijk uit het ‘Dona nobis pacem’. Dit vers is gefugeerd op een thema: Alleluja uit den Messias van Händel, dien omstreeks 1820 iedereen even goed kende als zijn naam. De schetsen van Beethoven getuigen uitdrukkelijk voor deze ontleening aan Händel. Het is dus de Messias, die heerscht en die de zonden der wereld wegneemt en den vrede schenkt. Een duidelijk en goed verstaanbaar uitzingen van de belijdenis van de godheid van Christus!
God, Christus, de kerk bezingt Beethoven in de Missa solemnis; het mooist echter den eucharistischen Christus in het mooiste gedicht van heel de Mis: het voorspel onder de consecratie en het Benedictus!
Eerst het Sanctus.
Het begint met een instrumenteele inleiding, die Beethoven met ‘Andacht’ wil voorgedragen hebben. Een geheimzinnige stemming beheerscht ze. De stemmen, die dan inzetten en die ook met ‘Andacht’ zingen, klinken eerst gedragen; dan jubelen zij de ver- | |
| |
zen van het Sanctus uit. Alles mooi, maar kort; alles is enkel inleiding; alles bereidt voor op de consecratie, en moet voor de consecratie ook klaar zijn, om de consecratie in haar stille, eenvoudige, liturgische grootheid niet te storen.
Het is daarom ook zeer juist - en uitdrukkelijk door Beethoven gewild -, dat Beethoven, in tegenstelling met de feitelijke practijk der opvoeringen, onder het Sanctus enkel het solokwartet laat zingen en niet het heele koor. Zeer juist in Beethoven's opvatting, ofschoon moeielijk in de praktijk. Onder het Sanctus als voorbereiding enkel het solokwartet; onder het Benedictus als jubelende dankzegging ook het volle koor! Daarom dan ook hier de korte uitdichting der liturgische woorden.
De consecratie!
Onder de consecratie spreekt in de Missa solemnis vooràl, men mag zeggen alléén de verheven liturgische handeling, het eucharistisch wonder, het offer! De nederdaling van Christus uit den hemel op het altaar.
Indien nog iets anders spreekt, dan is het enkel het stille gebed van de liefde in de zielen van den priester en de geloovigen.
Beethoven begeleidt enkel in het voorspel met geheimzinnige, innige, diepe klanken dit stille gebed.
Het eucharistisch offer wordt voltrokken; het geloof bewondert in stille vereering; de toonkunst houdt zich eerbiedig terug.
Het Benedictus!
De consecratie spreekt door zich zelf; het Sanctus bereidde voor op het offer; het Benedictus zal het jubelend uitzingen!
Eerst door wonderschoone vioolklanken! Hier zingen drie thema's. Dadelijk na, bijna nog onder de consecratie het eerste thema, dat in een uit de hoogte dalende melodie de nederdaling van Christus uit den hemel op aarde, op het altaar schildert. Het tweede thema, waaronder ook de zangstemmen inzetten, zingt altijd door van een nooit genoeg bezongen en nooit heel uit te voelen hemelsch geluk. Het derde, dat de woorden van de zangstemmen: qui venit, die uit den hemel komt, begeleidt, duikt hier en daar op, om aan de komst van Christus uit den hemel op het altaar te herinneren, niet door zijn stijgende melodische lijn, maar door zijn blij gejubel.
Dan ook door de zangstemmen. Eerst in een gedragen vroom lied; daarna in luide, jubelende klanken zingen zij het uit: Gezegend, die komt in den naam des Heeren. Liturgisch en ook bij Beethoven
| |
| |
is de gezegende, die komt in den naam des Heeren, Christus, die door de consecratie uit den hemel op het altaar komt!
De inleiding tot het Sanctus, die ‘Andacht’ wil inspireeren, wordt voortgezet door het voorspel gedurende de consecratie, waarvan de stille liefde in eerbiedige bewondering het groote geheim van het offer overweegt, en wordt besloten door de vioolklanken gedurende het Benedictus, die het nederdalen van Christus op het altaar eerst schilderen door hun dalende melodie en dan vol diep geluk bezingen.
Het Sanctus in de zangstemmen is een korte, blijde voorbereiding en het Benedictus een ruischende en jubelende dank.
Ook de behandeling der liturgische woorden bewijst duidelijk, dat Beethoven vooral het offer bezingt. Hij brengt vooral naar voren het ‘Benedictus, qui venit’, de komst van Christus uit den hemel op het altaar. Het Osanna is het blijde gejubel bij deze nederdaling. De inleiding is het Sanctus en enkel kort worden Pleni en Osanna hier uitgezongen. De consecratie mag niet gestoord worden; enkel stille klanken onder het voorspel ruischen er.
Men lette er op, dat reeds in de Mis in C-dur Beethoven het Benedictus beslist naar voren brengt, zooals ook reeds Mozart en Haydn in hun Missen. In de Missa solemnis is het Benedictus met het voorspel het hoogtepunt van de heele Mis en, mag men zeggen, niet enkel in de verklanking van Beethoven, maar immers ook in de Mis als eucharistische viering.
Het pleit voor Beethoven als mensch en als kunstenaar, dat hij zich onder de consecratie terughoudt door het offer door zich zelf te laten spreken en dat hij na de consecratie zijn jubelend loflief uitzingt; het pleit voor hem, dat hij het ‘mysterium fidei’, ‘het geheim des geloofs’ niet als het ware muzikaal tracht te ontsluieren! Beethoven's lied bij het eucharistische offer is het mooiste gedicht uit de Missa solemnis, Beethoven's mooiste werk; het is ook het mooiste gedicht van de toonkunst van alle tijden! Christus in de Eucharistie heeft in Beethoven's Missa solemnis zijn schoonste verheerlijking gevonden zooals God en Christus in den hemel in Dante's Goddelijke Comedie.
Na de Missa solemnis dichtte Beethoven nog het dithyrambische lied aan den Vader boven de sterren in de 9e Symphonie en zong hij nog het heilig danklied aan de godheid in het a-moll-kwartet; den mooisten zang heeft hij gezongen, toen hij Christus op het altaar
| |
| |
bezong. Beethoven's ziel zocht altijd God boven de sterren en in de bosschen, zijn kunst vond Hem het mooist op het altaar!
| |
10.
Zoo heeft Beethoven, de grootste en de meest dichterlijke van alle toonkunstenaars, in zijn leven en in zijn kunst God verheerlijkt. God was voor hem, zooals de H. Schrift God noemt en de H. Thomas in zijn mooiste en geniaalste gedachten verklaart: Hij, die is. Van God verwachtte Beethoven, die hier weer zelf het woord neemt, de dichterlijke ingeving voor zijn kunst. ‘Ja, van boven moet het komen, wat het hart moet ontroeren; anders zijn het maar noten, - lichamen zonder ziel!’ ‘Mijn werk: wat is dat alles tegen den grootsten toonkunstenaar boven - boven?’ Aan God offerde Beethoven zijn werken op: ‘Enkel door volhardend werken met de verleende krachten vereert het schepsel den Schepper en den Behouder der oneindige natuur’. Daarom een leven voor de kunst en ‘God boven alles!’
Als slot herhaalt de voordracht de gedachte, dat het theisme van Beethoven niet alleen een vaststaand en onverzettelijk feit is, maar misschien ook er toe kan brengen de fijne, teere, innige stemmingen, het diepe geluk in Beethoven's kunst beter te voelen en beter voor te dragen. Niet alleen het leven als mensch, misschien ook het gemis aan gevoel voor het goddelijke hebben bij vele kunstenaars het diepe, het teere, het zangerige in hun spel of wel nooit ontwikkeld, of wel na een lente van gevoel weer bedolven. Eugène d'Albert is een duidelijk en afschrikwekkend voorbeeld. De mystieken, niet de concertvirtuosen zijn de menschen van het fijnste voelen en weten het best, hoe peilloos diep de smart en hoe peilloos dieper het geluk kan zijn. Dat peilloos diepe geluk: enkel Dante en Beethoven hebben het wonderschoon uitgezongen; Goethe en Wagner hebben het niet eens gevoeld.
|
|