Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Aan kinderen gelijk. ‘Zoo ge niet wordt aan kinderen gelijk, En u vernedert, zooals een van dezen, Zult ge niet ingaan in het hemelrijk.’ Zoo hebt gij ons den uitweg dan gewezen, O Jezus, uit der wereld labyrinth; - Gepoogd ons om ons zelven te genezen. Maar hoe opnieuw te worden als een kind? Wij, die zóó kort maar kinderen zijn gebleven, Eer men ons, weldoordacht en eensgezind, Tot kennis en cultuur heeft opgedreven. Om dat wij eens, ervaren en paraat, Als menschen met de menschen moesten leven. Ook weet Gij wel: wij plukken vroeg of laat, Weer ieder wat aan ieder is verboden, Den appel van den boom van goed en kwaad. En toch weer kinderen zijn? Dus in ons dooden Den eigendunk, de hebzucht en den lust, En de andere zonden tegen Uw geboden?... Als bloemen even pril en onbewust, Bloeien en schoon zijn, naar Uw welbehagen, Der ongeweten, zelvelooze rust... Gelijk Uw oogen immers bloeien zagen De Poverello op zijn berg alleen, En la petite Thérèse in onze dagen, Wel al uw Heiligen toch één voor één, Uw wonderdoeners en Uw sterkste helden, Zoogoed als de onbekenden, nooit vermelden Thans de allergrootsten in het hemelrijk, Waarheen ze 't Lam op zijnen weg verzelden. Zij waren eenmaal menschen algelijk, [pagina 47] [p. 47] Maar mochten, wijl ze 't ‘ik’ voor U versmaadden, Tot kinderen herbloeien uit dat slijk. Doch wij? - Zoo ja, dan is 't door uw genade - Waanwijzen wij, vol twijfel en vol trots, Wij met de slotsom van 't vernuft beladen, Als kindren ingaan in de tuinen Gods?... Marie Koenen. Vorige Volgende