| |
| |
| |
Twee Fragmenten
door Henriette Roland-Holst.
I.
Oudere vrouwen zeggen tegen mij:
O wat hunkerden we naar wat jij bezit;
hoe worstelde onze opstandige jeugd
tegen de banden van wet en zede -
voor joù was 't, dat we worstelden, dat we leden,
Ach, wat ze zeggen, gaat aan mij voorbij.
Ik voel in mij geen echte blijheid.
Wel lach ik veel, wel lach ik luid,
maar ik lach enkel mijn leegte uit.
Aan de machine, op kantoor,
zit ik: tik-tik; tik-tik-tik, aldoor.
Achter d'ap'teek, in 't laboratorium,
maak ik analyses... waarom, waarom?...
In het warenhuis, kassa negen, zit
ik óók: cijfers springen in 't gelid...
gauw, gauw... de koopers staan in de rij
tik-tik... knip-knip-knip... de dag gaat voorbij,
voorbij de week en de maand en het jaar...
Maak die rimpels weg! Verf bij dat haar!
blijf slank, blijf vlug... of je vliegt er uit...
en er zijn er genoeg, jonge, versche, die wachten...
Wat voel ik armzalig, als ik mijn deur sluit
en alleen ben met mijn bed en mijn stoel
en met mijn armzalige gedachten...
't Is waar: de avond heeft soms fonklingen...
Dansen, véél lichten... menschengewoel...
soms neemt mijn vriend mij Zondags mee
op de motor: we jagen door straten, langs wegen;
| |
| |
huizen en boomen vliegen ons tegen...
we drinken koffie, we drinken wijn...
‘Plezier gehad, meisje?’ O ja, ja zeker...
Wat kan een mensch van binnen ellendig zijn...
In een stil dorp, niet ver van het veer,
hebben we eens samen thee gedronken...
Bij de pomp op het pleintje speelden kinderen;
de tuinen hingen vol oranje kers...
Een jonge vrouw kwam haar kindertjes halen:
een aan elke hand, zijn ze weggegaan...
Toen begon in de toren de kerkklok te luiden...
Een man stond, lachend, voor een open raam...
Ik wist niet dat elk ding zooveel kon beduiden...
Wat ik toen voelde, heb ik nooit meer gevoeld...
't was als zag ik ineens, hoe een mensch moet leven,
hoe het leven eigenlijk is bedoeld...
Was ik daar maar geboren! Was ik daar maar gebleven! -
Oudere vrouwen zeggen tegen mij:
Maar ik kàn niet blij zijn...:
Mijn leven is half voorbij
en wat heb ik, om mij te herinn'ren?...
Op het pleintje, aan de pomp, speelden de kind'ren,
twee kleintjes nam moeder bij de hand...
In zeegning van avondzon guldde het land...
O ik dank God, dat hij mij ééns schonk,
het schouwen van de onzichtbare dingen,
dat ik ééns van zijn diepe wateren dronk...
| |
| |
| |
II
In mij zonk de stilte van den nacht.
Blank is het licht, blank zijn de wanden...
De adem van den wind streelt zacht...
O, nu neem ik mijn geluk tusschen mijn handen,
het te streelen als de wind mijn wang.
Hoe arm was eens de eenzaamheid, hoe wrang
haar smaak! Nu is zij vol lichte figure' en
al haar kameren doorklinkt muziek...
Schoon spiegelt zich daarin de stroom der uren,
als zij mij meeneemt op haar wiek
naar een rijk, waar verlangen, smart en vrede
in rythme en melodie komen tot opstanding;
o, d'eeuwigheden ruischen door uw branding,
En dan is daar dat andre rijk, waar der woorden val
verklankt de bewegingen van 't oneindig Al...
volgezogen met geur van onuitsprekelijke dingen:
ge hebt me van mijn kleine zelf bevrijd.
't Onpeilbare geheim van den mensch, het leven,
dat als schoonheid ons wordt geopenbaard,
heeft zijn wonderteeken dwars door mijn ziel geschreve' en
duizend-snarig mij besnaard.
Blind was ik, als een pop stijf vastgebonden;
hier hebben helpers mij bevrijd;
hier heb ik met hun hulp den parel gevonden
die in den schoot van stille uren werd bereid...
O rijk doorklonken eenzaamheid...
Ja, hier werd ik rijk die eens was zoo arm:
't Leven werd wijd voor mij, de wereld vol en warm...
En toen trad uit de helpers één naar vore' en
een nieuwe vreugde werd in mij geboren,
die alle andren heller fonklen deed...
Zoo werd ik met geluk van top tot teen bekleed.
Van alle kanten stroomt op mij toe licht...
Samen zullen wij gaan, recht opgericht,
| |
| |
in onzen overvloed zullen wij gaan
tot wie nog arm en leeg, aan d'oever staan,
zullen hen voere' op wegen van bevrijding,
die maken elken dag een van inwijding...
In mij zonk de stilte van den nacht...
blank is het licht, blank zijn de wanden.
Ik neem mijn geluk tusschen mijn handen
en houd er over bevende wacht...
|
|