Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 859]
| |
Fransche Letterkunde door Marcel Lobet.Het werk van opbouw vóór den zondvloed.Voorloopers van de esthetische vernieuwing.Als het er op aan komt onzen tijd te kenschetsen, welke benaming zullen de geschiedschrijvers van later eeuwen dan kiezen, welken zinrijken of sprekenden naam? Zullen ze spreken van De onrustige XXe Eeuw of van De Eeuw der Elektriciteit? Dat weten we niet. Wij kunnen enkel vaststellen en betreuren dat alle waarden overhoop worden gesmeten en erkennen dat we midden in een onderduimsche maar hardnekkige omwenteling verkeeren. Op elk gebied van de ideeënwereld lijkt het meer dan ooit dringend noodig de afgedankte formulen te vernieuwen en de uitgediende standpunten voorgoed op te geven.
We zijn nu zoover, dat Cocteau welhaast klassiek zal worden. Dat is geen paradoks. Al wordt zijn naam enkel nog vernoemd door een keurbende die weet wat ze aan hem te danken heeft, de ideeën van Cocteau zijn thans, na een jarenlangen ondergrondschen tocht, aan de oppervlakte gekomen en schieten in de ruimte tak en twijg. We mogen er zeker van zijn: al zijn de buitensporigheden van na den oorlog uitgebrand, ze hebben de wegen gebaand voor nieuwe schoonheid, schoonheid van onzen tijd, die spreekt tot ons gemoed. Maar die esthetische revolutie is nog lang niet uit: we zijn nog in ‘het tijdperk van het mysterie’ waarvan Cocteau spreekt in zijn onlangs uitgekomen Proeve van onrechtstreeksche KritiekGa naar voetnoot(1). Wij zijn tuk op raadsels en worden gekweld door den drang om het onbekende te doorgronden. In de politiek, in de kunst, op elk gebied van het geestesleven moeten we gedeeltelijk verzaken aan de lessen van de traditie en de ervaring en ons begeven tot het doorpeilen van | |
[pagina 860]
| |
het onzichtbare. En daarin gaat Cocteau ons voor. Dit essay is enkel een verzameling van bemerkingen en subtiele aanteekeningen, die soms met speelsche, onschuldige geestigheden doorspekt zijn; het boek heeft wel iets van die bouwspelletjes die kinderen spelen, waarbij ze met blokjes van allerlei vorm duizend verschillende dingen bouwen. Maar er zijn knappe beschouwingen in het werk en daarnaast wat de schrijver noemt. Er komen ook vele toespelingen op Chirico in voor, maar dat komt doordat Cocteau, gelijk een wever, een sterk getouw noodig heeft om de draden van zijn fantazie te spannen. Hij weeft, het spoeltje schiet weg en weer, en geleidelijk ontstaat een ragfijn weefsel, dat voor een lezer een ondergrond moet zijn om op voort te borduren. Trouwens Cocteau verstaat uitstekend de kunst om enkel te suggereeren en zoo den lezer aan 't denken te brengen, om weg te schuilen en den ander de vreugde van het ontdekken te gunnen. Zoo is dan datgene, wat enkel een esthetische verpoozing, een dichterlijk spel bij hem schijnt, het werk van een denker, opbouwend werk. Dit Essai de Critique indirecte is, zoowel als Le Rappel à l'OrdreGa naar voetnoot(1) een opeenhooping van materiaal dat we weldra als een onmisbaar bezit zullen beschouwen. Vóór Cocteau hebben nog andere voortrekkers van de esthetische hernieuwing opbouwend werk verricht. Ik denk hier aan Baudelaire, en, dichterbij, aan Marcel Proust. Allebei bleven onbegrepen in hun tijd en worden thans meer naar waarde geschat. Hetzelfde voorbehoud blijft natuurlijk even sterk voor hun werk gelden, maar hun invloed, onvermoed door hun tijdgenooten, wordt thans algemeen erkend, en daarom is het noodig er hier nog eens op te wijzen. Baudelaire is onloochenbaar de menschelijkste en dus de grootste Fransche dichter van de XXe eeuw. Naast hem lijkt Lamartine, zooals Huysmans zei, een lauwwaterkraantje. Voor Baudelaire is het onuitsprekelijke het erfgebied van de dichtkunst, die thuishoort in een wereld buiten de werkelijkheid, waar geuren, kleuren en klanken in eeuwige wisselwerking zijn. Een ziekelijk genie misschien, dat geven we toe, maar toch een geniaal dichter. In zijn psychoanalytische studie Hoe Baudelaire faaldeGa naar voetnoot(2) heeft dokter René La- | |
[pagina 861]
| |
forgue de dwaling in 't licht gesteld van hen, die het menschelijk genie tot een god willen maken. Wij ook verzetten ons uit alle macht tegen die dwaling, die door enkele romantici werd begaan. Maar daarom willen we het genie nog niet binnen de perken van het alledaagsche ingesloten zien. Het werk van dokter Laforgue verdient, naar onze meening, evenzeer als de Baudelaire van baron Seillière (waarvan we vroeger spraken) het verwijt, dat het al te systematisch is opgevat. Wie de menschen enkel met de oogen van de rede en de wetenschap wil zien, zal onvermijdelijk in onbegrip tegenover de menschen verstard geraken. Voor ons is Baudelaire, door zijn helderen blik te midden van zijn onrust, zijn kwellende zucht naar bevrijding, zijn dorst naar het absolute, een ‘Godzoeker’ geweest en, of anderen dat nu afstrijden of niet, een voorlooper van het katholieke renouveau, - een opbouwende kracht. Sedert enkele jaren wordt ook het groot belang van Proust's werk niet meer ontkend. In dat werk zijn weliswaar heel weinig elementen van geestelijke vernieuwing te ontdekken. Een ding is echter van belang: Proust heeft ons nieuwe uitzichten van de werkelijkheid leeren ontdekken, nieuwe woningen in de wereld van onzen geest (hetzelfde had Wagner voor de muziek gedaan). Charles Blondel zegt het, in zijn Psychografie van Marcel ProustGa naar voetnoot(1): Proust is een astronoom van de geesteswereld. Zijn theorie aangaande het onbeheerschte geheugen, de tegenwoordigheid van het verleden, de hernieuwing van vroegere daden, heeft de zielkunde een nieuw uitzicht gegeven. Dokter Blondel bestudeert methodisch en nauwkeurig wat de ontdekkingen van Proust als oorspronkelijke bijdrage te beteekenen hebben. Als hij zijn werk ‘Psychografie’ en niet ‘Psychologie’ noemt, dan doet hij dit omdat Proust ontledend en beschrijvend werkt en niet als wetenschappelijk theoretikus. Wij van onzen kant meenen, dat ook Proust ons kostbaar materiaal heeft bijgebracht en dat zijn werk, dat niet gaaf en niet af is, en waarvan wij al de leemten beseffen, het oneindige en het eeuwige oproept. Onder al die ijdelheid, die kleingeestigheid, die kinderachtigheid sluimert het drama, de metafyzische honger, die dit werk vertrouwd, sympathiek en noodzakelijk maken voor ons. | |
[pagina 862]
| |
De Ark van Noë.Laten we het nog maar eens zeggen: de omwenteling die wij meemaken moet opbouwend te werk gaan, en voordat de vermolmde waarden wegvallen, moet ze toevluchtsoorden voor de menschen van goeden wil hebben opgericht. Zooals Noë voor zijn ark, moeten wij grondstoffen verzamelen en plannen ontwerpen voor onze tempels van hooge rust in de toekomst, die ‘templa serena’ waarvan Lucretius sprak en die de woonplaats van de wijzen zijn. We kunnen trouwens nagaan hoe krachtig de konstruktieve bezieling is in onzen tijd, hoe innig ze samenhangt met de omwentelingsidee. We hoeven enkel te wijzen op het ‘Vijfjarenplan van de Sovjets’ en de ontzaglijke dingen die in Rusland tot stand werden gebrachtGa naar voetnoot(1). Daar is een mystiek van de daad aan 't werk, die alle kans heeft om ook elders aanhangers te vinden; binnenkort zullen we reeds andere groote landen grootsche ontwerpen van hervorming en opbouw zien uitwerken, al ware het maar om het bolsjevisme te keer te gaan. Zien we niet overal palaces en wolkenkrabbers opschieten als paddestoelen na den regen, zonder dat iemand het zich schijnt aan te trekken of ze verkocht of verhuurd zullen geraken; het lijkt wel alsof het involgen van dien razenden konstruktieven drang een strijdmiddel was tegen de ondermijnende krachten die ons omringen, alsof het bouwen zelf een waarborg van duur, een waarde van blijvenden aard bracht. Daaruit blijkt genoeg, dat het opbouwen zelf een heele filozofie meebrengt. Het verlangen om iets te bouwen dat blijft is immers nauw verbonden met den levenswil, vooral als de mensch zich bedreigd voelt. Tegenwoordig krijgen we geen ernstig artikel over den toestand van de wereld, geen studie over de huidige nooden van de volkeren te lezen, waarin niet op de opbouwende krachten in den mensch beroep wordt gedaan. Alle onpartijdig gevoerde enkwesten besluiten, alom ter wereld, dat de verouderde princiepen hebben afgedaan en dat het thans tijd wordt maatregelen tot herstel en heropvoeding te treffen. Anderzijds trachten enkele uitgevers, met het doel in 't verle- | |
[pagina 863]
| |
den om lessen en voorbeelden te gaan, het leven van groote leidersGa naar voetnoot(1) en opbouwersGa naar voetnoot(2) uit te beelden, terwijl anderen met zorg de klassieke werken heruitgeven, met het doel de hechte waarden uit het verleden te vrijwaren. Tenslotte, om in de zelfde richting voort te gaan, verschijnen er boeken over de bouwkunde, haar verschillende strekkingen en haar verband met de andere kunsten, tot zelfs met de poëzie, terwijl de filozofen stelsels uitwerken die tegen het getij van mode en grilligen smaak bestand zullen zijn. Laten we enkele van die boeken doorbladeren. | |
Enkwesten.Gedurende de laatste maanden zijn er getuigenissen met hoopen aangaande de U.R.S.S. uitgebracht. Maar de meeste van die verslagen moeten met alle behoedzaamheid geraadpleegd worden, partijdig als ze zijn, enkel omwille van de propaganda of de tegenpropaganda op 't getouw gezet. Dat valt vooral hieraan te wijten, dat het haast onmogelijk is in Sovjet Rusland te reizen tenzij langs de Intourist om - en dat reisagentschap is vooral een bolsjevistische propaganda-instelling. Het laat de touristen enkel zien wat mag gezien worden, wat grootsch, indrukwekkend, prijzenswaardig is en houdt zorgvuldig de ellende, den dwang, de misnoegdheid verborgen, al wat tot kritiek aanleiding zou kunnen geven. Zoo worden de bezoekers tot bewondering verleid... of verbitterd. We moeten ook in aanmerking nemen, dat vele Westersche intellektueelen het interessant vinden met bolsjewistische neigingen te pronken. Dat is het nieuw snobisme: kommunisme in smoking. Marc Chadourne is niet van dat slach. Zijn boek L' U.R.S.S. sans PassionGa naar voetnoot(3) is objektief en tracht niets te bestoppen. Hij schetst de gruwelen van dat gemekaniseerde leven, waar de dwang heerscht, waar nooit gelachen wordt, waar alle krachten gespannen worden naar een doel: de Voortbrengst. Een angstig-sombere wereld waaruit alle vreugde en vrijheid gebannen zijn. Een wereld, die naar het | |
[pagina 864]
| |
leven reikt, maar enkel doodsche tafereelen vertoont, een wereld, die in de hel van haar fabrieken een bedrieglijk paradijs tracht te smeden. Hoe bereidwillig verlaten we haar om met Aldous Huxley De Reis rond de Wereld van een SkeptiekerGa naar voetnoot(1) mee te maken. Engelsch Indië, Malezië, Japan en Amerika glijden beurtelings voorbij in heldere beelden, toegelicht door een scherpzinnig toeschouwer, die graag ironiseert en beweert dat iedereen ongelijk heeft. We mogen, dat spreekt vanzelf, niet zonder voorbehoud alle uitingen aanvaarden van dien ekstremist in het skepticisme, die afbreekt zonder op te bouwen. Enkele beweringen van Huxley zijn uit de lucht gegrepen, andere zijn met dwalingen doorweven. Maar sommige dwalingen mogen niet teruggewezen worden, voordat een ernstig onderzoek er het deeltje waarheid heeft uitgehaald. Hetzelfde geldt voor Elie Faure in zijn Ontdekkingstocht in den ArchipelGa naar voetnoot(2). Die archipel is de groepeering van Westersche volkeren, waarvan elk als een eiland is, door klimaat en geest van de andere verschillend en gescheiden. Een prachtig onderwerp voor veelzijdige beschouwingen! Ook is dit een rijk boek, barstensvol ideeën, waarvan enkele sterk te betwisten zijn (vooral voor wat de Joodsche ziel betreft, een onderwerp dat den schrijver tot verkeerde toepassing en verklaring van de gewijde teksten verleidt; ook de vergelijking tusschen het kristendom en het machinisme is misleidend en verwerpelijk). Anderzijds brengt de uiteenzetting aangaande de Duitsche en de Fransche ziel fijnzinnige en diepdoordachte uitspraken. Dit boek is van hetzelfde synthetische slach als de werken van graaf Keyserling Spektrale Ontleding van Europa en Zuid-Amerikaansche OverpeinzingenGa naar voetnoot(3). Pierre Champion is ook op zwerftocht uitgetrokken, langsheen de oude huizen van zijn oude wijkGa naar voetnoot(4). Niets lijkt me schilderachtiger dan die wandeling langs de kaaien van Parijs en door de straten van den linker Seine-oever, zoo dichtbevolkt met herinneringen, waar het verleden nog zoo krachtig leeft. Pierre Champion die tot een uitgeversfamilie behoort, was zeker de aangewezen man om | |
[pagina 865]
| |
dat uitgeverskwartier voor onze oogen te doen herleven, des te meer daar hij vooral een geleerde is, een befaamd archivist. Het is een genot hem in 't voorbijgaan de silhouetten van Racine, Voltaire, Bonaparte, Balzac, Anatole France te zien schetsen, van zoovele andere gestalten uit het verleden nog, die hij een oogenblik, opnieuw bezield, voor ons oproept. | |
Opbouwers.De nieuwe reeks van de Editions Dunod zou niet beter kunnen ingezet worden dan met de RichelieuGa naar voetnoot(1) van graaf Saint-Aulaire. De groote architekt van het huidige Frankrijk wordt hier bekeken door de oogen van een diplomaat, die in Richelieu wellicht al te weinig den beschermer van de letterkunde, den stichter van de Fransche Akademie ziet, enkel den politieker, den ‘adelaar’, den ‘eenzamen machthebber’, den smeder van het moderne Europa. Dit boek van waarde is geen prettige lektuur, maar tegenwoordig vraagt de ernstige lezer geen geromanceerde geschiedenis meer. De mode van den ‘roman des grandes existences’ is weeral voorbij. Thans eischen we de onverbloemde waarheid, soliede gedachten; een droge schrijftrant schrikt ons niet af. De mensch van nu wil immers kennen en weten en is niet meer zoo tuk op amuzement. Een andere bouwmeester: Descartes, die - gelijk Maritain in zijn Droombeeld van DescartesGa naar voetnoot(2) zegt - ‘een van die allergrootsten is, wier geest een wereld voortbrengt’. Niemand heeft beter dan hij erkend, dat men enkel moet afbreken om op te bouwen. Hij heeft den vrijwilligen twijfel, die alles aan een nieuw onderzoek onderwerpt, voorgestaan, maar alleen om een methode, een nieuw humanisme te ontdekken. Toch is het cartesianisme thans, na drie eeuwen, op het faljiet van het rationalisme uitgeloopen. Thans wenden we ons eerder naar Pascal dan naar Descartes, en Paul Valéry is de laatste der Cartesianen. Zoo, althans, beweert Jacques Maritain. Ten onrecht, want Frankrijk is nog steeds cartesiaansch, nationalistisch, en wij hebben een hartgrondigen hekel aan die geestesgesteldheid. Zij ligt ten gronde aan een bepaalden ‘Franschen geest’, die ons niet sympathiek kan zijn. Intusschen staat het voor ons vast, dat niets duurzaams kan vol- | |
[pagina 866]
| |
tooid worden door hen, die niet op stevigen geestelijken ondergrond bouwen. Zei David het niet reeds: ‘Nisi Dominus aedificaverit domum, in vanum laboraverunt qui aedificant eam’. Maar dit wordt alleen door de heiligen ten volle erkend. Daarom zijn zij de eenige echte opbouwers. Zoo de H. Bernardus, wiens leven en geest Paul Miterre in twee stevige boeken tracht te benaderenGa naar voetnoot(1). In 't eerste, doet hij den heilige bewegen in zijn historische omlijsting, de middeleeuwen met hun grootsche kloosterstichtingen; in 't tweede, tracht hij de gedachtenwereld van den theoloog, den askeet, den mystieker en den kerkleeraar te doorgronden, en wijst op den invloed van den genialen ordestichter, wiens merkteeken thans nog zoovele kloosterregels dragen. Toch kunnen we ook, elk in hun soort, René Callié en Ralph Rasleigh, wier avontuurlijk leven ons wordt verteld in twee nieuwe boekenGa naar voetnoot(2), als opbouwers in engeren zin beschouwen. | |
Bouwkunde en Dichtkunst.Welk verband bestaat er tusschen bouwkunst en poëzie? Bevat de architektuur een dichterlijk element? Dat wil Jean Bayet nagaan in zijn zeer interessant boek: Bouwkunde en PoëzieGa naar voetnoot(3), dat op gelukkige wijze de Eupalinos van Paul Valéry komt aanvullen. Voor den schrijver is de bouwkunde de poëzie van de massa en een bron van hooge intellektueele vreugde. Om dit genot te verklaren, heeft hij den dialoogvorm gekozen, wat niet in 't minst schaadt aan de kwaliteit van dezen leerzamen tocht door ruimte en tijd, van Egypte naar Chartres, van Griekenland naar Versailles, van Rome naar Angkor, langsheen de allermodernste bouwwerken. Dit is een boek dat ons aan 't denken brengt, want het bespreekt de felstomstreden vragen van de nieuwe esthetiek. We vinden hier een vergelijking tusschen de bouwkunde en de natuur, waarover we lang zouden kunnen uitweiden, en omschrijvingen van het Schoone, de Versiering, de Gemeenschapspoëzie, het Menschelijke, enz..., die in vele geesten een vruchtbaren weerklank zullen vinden. | |
[pagina 867]
| |
Blijvend Werk.Evenals de bouwmeester, die duurzaam werk wil leveren, wil de schrijver door zijn werk, ook na zijn dood, voortleven; soms stelt hij zelfs, zooals Stendhal, al zijn hoop op het nageslacht, dat zijn geschriften zal begrijpen. We trachten dan ook uit te maken wat een werk niet enkel levend, maar duurzaam-levend maakt, wat een boek in staat stelt aan den tijd en de vergetelheid te weerstaan, kortom, wat het voortbestaan van een werk in geestelijken zin waarborgt, wat het klassiek kan maken. We begrijpen hoe Homeros, Virgilius, Dante, Shakespeare, Corneille, Bossuet, Chateaubriand en Baudelaire klassiek geworden zijn. Hun werk mag aanspraak maken op de belangstelling van het nageslacht door zijn technische gaafheid, door de universeele leering die het bevat, door zijn hooge menschelijke waarde. Wat we moeilijker verstaan, is, hoe Manon Lescaut, Les Liaisons dangereuses, Le Rouge et le Noir, Carmen thans nog waardeering en bewondering wekken. Die boeken hebben ongetwijfeld een verstrekkenden invloed uitgeoefend, maar zijn thans tamelijk vervelende lektuur geworden. Toch moeten we de uitgevers dankbaar zijn, die een loffelijke poging aanwenden om die werken in ieders bereik te brengen. Zoo verschijnt in de reeks Génie de la FranceGa naar voetnoot(1), naast een nieuwe uitgave van Balzac, Chateaubriand en Mérimée, Les Liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos en La Bohême galante van Gérard de Nerval. Iedereen zal het er wel over eens zijn, dat Les Liaisons dangereuses van een diepgaande opmerkingsgave getuigt en voortreffelijk het mekanisme van de verliefde ideologie ontraadselt. Maar zooveel gewilde dorheid van gemoed, zooveel psychologisch sadisme, zooveel welbewuste perversiteit is hier aan den dag gelegd, dat het onzen weerzin wekt. Het boek van Nerval zal, met uitzondering van enkele bladzijden over de dichters der XVIe eeuw, haast niemand belang inboezemen dan de letterkundigen en de geschiedschrijvers van het literair romantisme. | |
Opbouwende Synthesen.Ik ken weinig synthesen die het gezamenlijk werk van Baron Seillière, den geschiedschrijver van het romantisme, in stoere kracht | |
[pagina 868]
| |
te boven gaan. Bij de vijftig boekdeelen, die hij al uitgegeven heeft, komen nu nog drie deelen, waarin zijn artikelen van de laatste twee jaar gebundeld zijn: Het Romantisme en de Moraal, Het Romantisme en de Politiek, Het Romantisme en de GodsdienstGa naar voetnoot(1). In die onlangs verschenen werken heeft de auteur de ideeën en de gebeurtenissen nagespeurd, die zijn opvatting van de geschiedenis kunnen staven. Dit is geen al te zware taak; wij teren thans nog op het romantisme en de meeste moderne stroomingen zijn met naturisme, imperialisme en mysticisme doortrokken. Dit enkwest aangaande de moraal van meer dan een heele eeuw heeft enkel den vooruitgang van de maatschappij door de hulp van de rede op het oog, want de mensch kan uit eigen en andermans ervaringen een synthetisch besluit trekken. We zouden er echter meer aan hebben als die opvatting van de historische feiten en stroomingen minder systematisch was, de werkelijkheid van dichterbij volgde, de geestelijke krachten van den mensch meer ontzag (en in dit verband willen we aanstippen, dat wij Seillière's definitie van de mystiek niet kunnen aanvaarden). Niettegenstaande hun leemten brengen deze drie bundels toch een bruikbare bijdrage tot de geschiedenis der wisselende uitzichten van het romantisme. | |
Het Leven van den Geest.Nu komen we aan het boek, dat misschien het beste ideeënboek van het jaar is, Toch zal het misschien geen belangstelling wekken, zoozeer wordt het goede zaad door het onkruid verstikt. In Het Leven van den GeestGa naar voetnoot(2) onderzoekt Jacques Chevalier wat dat geestesleven is, waarin het zijn voedsel vindt en waarnaar het streeft. Hij omschrijft eerst het onderscheid tusschen verstand en geest, daarna neemt hij achtereenvolgens de drie vormen, waaronder het geestesleven zich voordoet in het menschelijk bedrijf, in oogenschouw: de wetenschap, de kunst en de ondervinding van moreelen en religieuzen aard. Die heerlijke, bezielende bladzijden, die den lezer rijker maken, zijn niet altijd gemakkelijk te volgen. Soms moeten we er aan verzaken den auteur in zijn al te vernuftigen uitleg te volgen, | |
[pagina 869]
| |
maar we dragen van dit boek een indruk van kracht en macht mee. Het werk vormt een onwrikbaar gebinte, waarop in elke beteekenis kan voortgebouwd worden. Het is ook een onuitputtelijke goudmijn van ideeën. Jacques Chevalier is niet enkel een hoogstaand leeraar in de wijsbegeerte; hij is een leeraar in het denken, een bezieler van menschen, een goudzoeker zoowel als Maritain. Tot dezulken zullen wij ons wenden, wanneer de wateren van de vernielende leerstellingen heel ons intellektueel erfgoed overstroomen; zij alleen zijn in staat de Ark, het leven van den geest, te redden.
INGEKOMEN BOEKEN: Andre Maurois, Le Cercle de Famille (Grasset). Andre Chamson, Héritages (Grasset). Marcel Delhaye, Jésus revient (Renaissance du Livre). France Adine, Le Royaume de Saul (Renaissance du Livre). George Garnir, Le Crépuscule de Gardedieu (Renaissance du Livre). Jeanne Nabert, Le Cavalier de la Mer (Plon). Henry Bordeaux, La revenante (Plon). P. Martial Lekeux, Passeurs d'Hommes (Plon). |
|