| |
| |
| |
Boekbespreking
Colette Yver: Le Mois de Marie (Coll. ‘Les belles Fêtes’). E. Flammarion. Paris. - 10 fr.
Colette Yver heeft niet alleen een fijne pen, maar ook een fijn besnaarde ziel. Daarvan getuigt eens te meer, dit mooie meditatie-boek over O.L. Vrouw. Na een stemmig voorwoord over den oorsprong der Maria-maand, verdeelt zij haar onderwerp over vier weken, en deze elk in zeven dagen. Heel het boek is gebouwd op de enkele woorden van Maria, ons door het Evangelie bewaard. Met dezen leidenden draad, bestudeert schrijfster om de beurt de ‘Nature de Marie’; de ‘Petite vie de Marie’; ‘Le Rapport entre Jésus et Marie’ en ‘Le Rapport entre Marie et l'Humanité’. Drie meditaties over den ‘Salve Requia’, den ‘Stabat Mater’, den ‘Ave Maris Stella’ eindigen de maand. Het boek is goed opgevat. Behalve een zeer fijne ontleding van Maria's wezen, zooals wij het uit het Evangelie kunnen vatten, geeft het ons nagenoeg al wat de geschiedenis en de traditie over haar mededeelen. Evenals in haar ‘Saint Pierre’, heeft Colette Yver ook in dit boek, treffende bemerkingen en verklaringen, die een schielijk licht op haar onderwerp werpen, en er de diepe gronden va belichten. Een boek dat gerust mag aanbevolen worden.
L.D.
Baron Firmin van den bosch: Vingt années d'Egypte. - Librairie académique Perrin-Paris. - 15 fr.
Schrijver, onze landgenoot bekleedde gedurende lange jaren het ambt van Openbaar Ministerie aan het ‘Parquet général mixte’ in Egypte. Hij kon dus het politiek, rechterlijk en maatschappelijk leven van dicht bij nagaan, en geeft ons dan ook menig interessante opmerking, menig goed gelukt tafereel over menschen en toestand, uit de beroerde tijden die Egypte's onafhankelijkheidsverklaring voorafgingen of volgden. Merkwaardige figuren als Koning Fouad, Zagloul Pacha, Saroit Facha, Ziwer Pacha, enz., die allen met hart en ziel voor hun land werkten, al waren zij niet allen even gelukkig in 't kiezen der middelen, zien we in 't levendig verhaal voorbijtrekken. Alsook Engeland's vertegenwoordigers, Sir Reginald Wingate, Lord Allenby, Lord Lloyd, Sir William Branixte, enz., enz. Klaar beseft schrijver de fouten door Engeland begaan, haar gemis aan psychologie, aan begrijpen, die al te dikwijls koren waren op den molen der nationalisten. Maar even klaar beseft hij de zware fouten der Egyptische politiekers, in het opmaken der grondwet, fouten die onmiddellijk een treurigen weerklank op Egypte's politiek leven hadden.
Het boek is levendig geschreven en licht om lezen.
L.D.
René Cardaliaguet: Les Trois contre Moscou. Illustrations de Ardeco. (Coll.: ‘Des Fleurs et des Fruits’). - Editions Spes. Paris. - 10 fr.
Een allerboeiendst roman voor knapen van 12 tot 17 jaar, dat speelt in een toekomstigen tijd, wanneer de russisch-chineesche sovjetische dictatuur over de wereld zal heerschen. Alle beschaving is vernield, de kerken zijn gesloten, de priesters verborgen; de paus is naar de wouden van Midden Afrika gevlucht. Maar ‘Les Trois’ waken! Dank aan een wonderbare ontdekking die hun toelaat onzichtbaar te worden, gaan ze den strijd tegen Moskow aan. Na schrikkelijke gevaren, en reusachtigen strijd behalen zij natuurlijk de zegepraal, en eens te meer zegeviert God en zijne Kerk en heerscht de vrijheid op de wereld.
Echte jongenslectuur.
T.
| |
| |
J.B. Priestley: Les Bons Compagnons. 1. Coups de tête. Traduit de l'anglais par M.P. Prévost. Préface d'Abel Chevalley. - Stock. Paris. - 15 fr.
Na een tiental boekdeelen van essays en kritiek, waagde schrijver zich aan den roman, en trad in de glorie. Hij staat heelemaal buiten al de litteraire scholen, kliekjes en salons die te Londen, na den oorlog, als paddestoelen woekerden. Hij is een optimist, heeft vertrouwen in het leven en in den mensch, gezond verstand, en is niet bang van humor, gevoel of avontuur. Deze roman verdedigt geen stelling, maar is vol blijden levenslust, en aangenaam om lezen in uren van vermoeienis. Geen meesterwerk, maar ook geen pretensie; geen bijzondere verhevenheid van gedachte, maar ook niets bepaald laag-bij-den-grond. Een oude werkman, een jonge professor, een jonge dame, verlaten hun respectieven thuis, op denzelfden dag, om de wereld en het leven te leeren kennen. Na allerlei avonturen brengt het toeval ze, enkele dagen later, in eene kleine stad bijeen. Dank aan onverwachte gebeurtenissen begint voor hen een nieuw leven.
Goede luim en geen tendens, frissche opmerkingsgeest en een levendige stijl, is dat niet genoeg om een roman populair te maken?
Uitstekende ontspanningslectuur voor allen.
L.D.
Vte Terlinden: Histoire militaire des Belges. - La Renaissance du Livre. Bruxelles.
Een prachtig In-4o van 400 blz., rijkelijk voorzien met portretten en menigvuldige platen in 't zwart en in kleur. En, tevens, een uiterst belangrijk boek. Geen gewone geschiedenis van België, want schrijver gaat de militaire heldenfeiten van ons volk na, niet alleen ten dienste van ons land, maar ook nog ten dienste van den vreemde; zoodat zijn verhaal in het kader der algemeene geschiedenis zoowel als in dat van onze nationale instellingen komt te staan.
Den heldhaftigen strijd onzer voorvaderen tegen de Romeinen, waaraan Julius Caesar zelf hulde bracht; de opstanden die telkens weer de ‘pax romana’ kwamen in gevaar brengen, totdat de vrede eindelijk gesloten werd, en de Belgen, in 't romeinsche leger ingelijfd, alleen, tusschen al de Galliërs, het recht verkregen onderscheiden legioenen te vormen. De wereldwijde beroemdheid der legers van Karel den Groote, bezongen in de heldendichten van den tijd. Het schitterend optreden van Godfried van Bouillon, Robrecht II van Jerusalem, Diederik van den Elzas, Boudewijn van Constantinopel tijdens de Kruisvaarten. De koene poorters die Frankrijk's macht in het Kortrijksche plein versloegen. De onoverwinnelijke ‘bandes d'Ordonnance’ van Keizer Karel, enz., enz. Al die roemrijke herinneringen brengt schrijver ons levendig voor den geest. We kunnen de geschiedenis niet stap voor stap nagaan; en de laatste oorlog heeft genoeg bewezen dat de Belgen der 20ste eeuw niet verbasterd zijn.
Minder bekend echter is de faam van onze soldaten in vroeger eeuwen, en hoezeer het Duitsche Rijk zoowel als Spanje het op prijs stelden hun eigen legers te voorzien van ‘Waalsche regimenten’, waarin soldaten van bijna al onze provincies ingelijfd waren. Gedurende den 30 jarigen oorlog streden deze op alle slagvelden en verwierven den grootsten roem, terwijl hunne hoofdmannen, Tilly, Bucquoy, Mercy, enz., onze landgenooten, tusschen de grootste veldheeren van dien tijd werden gerekend. Geen eeuw ging voorbij of Belgen namen deel aan militaire ondernemingen. Traden ze niet op, gedurende de 19e eeuw, in Algerië, Mexico, te Rome, en tegen de Arabiërs in Midden Afrika?
Doch zijn de Belgen altijd dapper geweest, al te dikwijls ontbrak hun de voorzorg, en sloten ze vrijwillig de oogen wanneer geen onmiddellijk gevaar dreigde. ‘Maar, zegt Koning Albert in het korte voorwoord dat hij voor het boek schreef... ils ont toujours su se ressaisir en présence du péril et ont trouvé dans les qualités de la race les moyens de réagir...’ En dat is troostend.
Voorwaar een echt schoon en krachtgevend boek, dat geen van ons zonder fierheid zal lezen. Zooveel mogelijk zou het moeten verspreid worden, en plaats vinden in alle boekerijen, in alle gestichten van hooger onderwijs.
L.D.
Marcel Beaufils: Schumann. Avec quarante planches hors-texte en héliogravure. (Coll. ‘Maîtres de la musique ancienne et moderne’). - Editions Rieder. Paris. 20 fr.
Enkele hoofdstukken met aanduiding der groote lijnen van Schumann's tragisch
| |
| |
ot. Daarnevens bespiegelingen - al te nevelachtig - over de kunst in 't algemeen en Schumann's kunst in 't bijzonder; over het wezen van het romantisme en het romantisme in Schumann's werk; over de tegenstelling tusschen Beethoven en Schumann, en tusschen Schubert men Schumann. Wanneer men er in gelukt klaar te zien in schrijvers gezochte en omslachtige wijsgeerige overwegingen, dan constateert men dat hij Schumann en zijn kunst zeer juist beoordeelt, en over de kunst in 't algemeen zeer gezonde gedachten heeft. De talrijke portretten van Schumann, zijne vrouw en kinderen, zijn tijdgenooten, toondichters en letterkundigen, zijn echter prachtig, en de ‘Table chronologique’ van Schumann's werk, die het boek aanvult, is zeer volledig en practisch opgesteld. Daarvoor alleen zou men het boek koopen.
T.
Theo Bogaerts: ‘Vastenavond’. - Uitgave Steenlandt, Kortrijk - Gen. 35 Fr., Geb. 50 Fr.
De bankier Mendel ruïneert en wordt geestesziek. Zijn zoon wordt in een gesticht voor verlaten kinderen geplaatst. Als zijn vader later hersteld is, gaan zij samen op den buiten wonen, waar de dorpelingen en de boeren het den knaap zeer bitter maken. Zij noemen hem ‘Vastenavond’, vanwaar de titel van het boek. De jongen vindt er gelukkiglijk een vriend in den halfgekken scheper - en ook in den koster en den pastoor. Hiertusschen valt het fantastische verhaal van de IJzerbedevaart, waar onlusten uitbreken, die echter gesust worden door het optreden van den vorst zelf, die met het volk meedoet en het recht en vrijheid belooft. Na deze overtollige uitweiding gaat de handeling voort. Vastenavond leert een herbergmeisje kennen waarop hij verliefd geraakt. Rita moet na eenigen tijd bij den baron, een verachtelijk en onzedelijk mensch, in dienst. Den avond dat zij aan haar jongen vertelt dat haar meester haar eerbaarheid krenken wil, wordt den baron doodgeschoten. Vastenavond wordt ervan beschuldigd - alle feiten spreken ten andere tegen hem - en onschuldig veroordeeld. Het is maar na zijn gevangenschap, als later de scheper sterft, dat hij begrijpt dat deze de moordenaar was. Doch zijn leven is gebroken en om te ontkomen aan zich zelf en de nieuwsgierigheid der menschen laat hij zich aanmonsteren op een schip en wil rond de wereld zwerven.
Het verhaal is in den ik-vorm geschreven, en mist nochthans de directheid die aan dien trant eigen is. Dit komt doordien het veel bladzijden lang geen verhaal is, doch eer een verzameling beschrijvingen van gemoedsgesteltenissen en toestanden, die vaak veel te onbelangrijk zijn in het kader van het geheel, om zooveel aandacht te mogen vergen. Reeds de aanvang ontgoochelt. Een avond dat het onweert, zit de schrijver op zijn kamer op de boeren te schelden, die volgens hem vreesachtig en laf, voor den donder in hun bed moeten gekropen zijn. Dit geeft hem gelegenheid om al zijn haat over hen uit te storten, wat van zijn standpunt uit misschien te begrijpen valt, maar in het licht van de verobjectiveering die elken schrijver betrachten moet, eer belachelijk wordt. Want zelfs alwie geen boeren kent, zal er akoord mee gaan dat die menschen zooals Vastenavond ze teekent niet best aankunnen als groep. Zij zijn zoo eenzijdig zonder eenige uitzondering, dat zij geen menschen meer zijn. Misschien heeft de schrijver die inleiding noodig geacht om ons te kunnen doen gelooven in de vervolgingen waaraan Vastenavond later blootstaat, maar door zijn overdrijving heeft hij eer het tegenovergestelde bereikt: wij blijven wantrouwig glimlachen en schuiven erover heen.
Theo Bogaerts is ongetwijfeld een schrijver met begaafdheden, hij heeft verbeelding en gloed, doch hij heeft het ongeluk het te veel van zijn gaven niet in te zien. Het is er wel beter op geworden sedert zijn ‘Het Oog op den Heuvel’ of ‘De Bajadère’ maar ook zijn laatste boek valt er niet vrij van te pleiten. Hij betracht steeds oorspronkelijk te wezen, doch deze oorspronkelijkheid is al te willekeurig en te grillig om nog het verband met het leven te bewaren. Zijn verbeelding aanvaardt geen tucht, geen beperking en geen begrenzing, zij is onevenwichtig gegroeid boven den remmenden kritischen zin, zij ontsnapt niet altijd aan het gevaar belachelijk te worden. Zij doet zijn helden spreken en handelen op een manier die te onwereldsch schijnt, die zoo naief en romantisch is, dat een gewoon, gezond mensch, personen lijk de beschrevene verachtelijk vindt, al zijn zij het nu op zich zelf beschouwd ook niet. Als de jonge Mendel zegt: ‘De weg, dien wij gingen langs akkers vol koren en dan door een klein bosch,
| |
| |
vlochten wij vol liefde’ ofwel ‘Ik hield het element tegen mij van een drama’ dan kan zulks in een overdrachtelijken zin wel begrepen en vergeven worden, doch het is niettemin gezocht en grootsprakerig, het mist vleesch en bloed, het mist de samenballende kracht van den romancier, wien de dingen-aan-zich genoegzaam zijn, zonder dat zij versierd moeten worden door rhetoriek en valsche beeldspraak.
En hier komen wij tot het tweede gebrek dat Bogaerts niet ontwijkt. Ik heb reeds gezegd dat een gloed hem bezielt, dat hij ons een ontroering wil overmaken, maar in plaats van die ontroering uit het werk, uit de tragiek van het verhaalde te doen ontstaan, meent hij ons die deelachtig te maken, door zich zelf op te stellen tusschen het verhaal en den lezer, om dezen wijs te maken welke indrukken hij dient te ondergaan. De schrijver verhaalt niet alleenlijk zijn gegeven, hij levert er ook commentaar bij, hij spreekt zijn oordeel uit over het gebeurende. En zulks leidt af van het belangrijkste, het vermindert de aandacht, het ergert soms. Het hoofdstuk over het gesticht der verlaten kinderen en het pleidooi tegen de buitenlieden zijn teekenend in dit opzicht. De schrijver poogt zulks weleens sarcastisch te doen, doch zijn sarcasme is het gevolg van het verhaalde niet, zooals zulks bij Sinclair Lewis bv. het geval is, doch het blijkt een vooropgezette houding en ten deele een onrechtvaardigheid. Anders zijn de lyrische slotbeschouwingen, een schoon en bewogen stuk, maar het valt buiten het kader van het geheel en is er in den bouw van zijn roman te veel.
Ik geloof dan ook dat Bogaerts tot hiertoe geen romanschrijver is. Hij schijnt veeleer een dichter. Het valt hem moeilijk gestalten te scheppen, karakters te vormen die persoonlijk zijn en onafhankelijk van elkander. In ‘Vastenavond’ komen slechts enkele hoofdfiguren voor, en nochthans gaat het niet juist te bepalen hoe en wat zij zijn. Zij schijnen allen het onevenwichtig gegroeid deel van een volledig mensch te wezen, er is geen alzijdigheid in hem, geen breedte genoeg - zij zijn de veridealiseering van slechts één enkele zijde de menschelijke natuur. Ik meen dat Bogaerts' scheppingsdrang louter op innerlijke beschouwing berust, dat er te weinig in te vinden is van de ervaring, die de romancier met het eigen leven doorstrengelt, om het te herwerken, te herscheppen tot een nieuw van hem los staande leven.
Ook de bouw van dezen roman laat te wenschen over. Twee levenshoudingen, een estethische en een militante, heeft de schrijver in zijn held willen samen brengen. Zij zijn bij hem aanwezig zonder tot eenheid te zijn gegroeid. Vastenavond is doorloopend de ontgoochelde, verbitterde dichter, om in één of twee hoofdstukken zich onverwachts tot een Vlaamsch strijder te ontpoppen. Dat is op zich zelf natuurlijk toe te juichen, maar in dezen roman staan die bladzijden te veel, zij zijn zonder belang voor het zieleleven van Mendel, t.t.z. zij brengen geen factoren aan die in zijn leven wisselend inwerken. Voor hetgeen de schrijver ons met zijn werk aantoonen wil heeft hij die hoofdstukken niet noodig, zij blijven dan ook overbodig. Vastenavond leeft die gebeurtenissen mee, doch de tragiek heeft niets met die gebeurtenissen te maken. Zonder die feiten zou het boek toch afgeloopen zijn als zulks thans het geval is Hij laat den baron of de boeren niet zoozeer om hun houding in den strijd van het volk, doch veeleer omdat de eerste zijn meisje onteeren wil en de andere hem geen genegenheid toedragen. Het valt wel te begrijpen waarom die overtollige passage werd ingelascht. Bogaerts wil een man van zijn tijd zijn, doch zulks belet niet dat zij de gaafheid van zijn werk schaadt, evenwel als de inleidende beschouwingen die veel te uitgesponnen zijn.
Het ontbreekt Bogaerts' stijl aan zenuwen en spieren. Zijn volzinnen missen vaak alle spankracht, zij zijn niet altijd klaar en alleszins ontberen zij scherpheid van zegging en forschen zwier. Alle dingen worden gekleurd, omschreven, verwaterd; de schrijver schijnt bang om de zaken bij hun naam te noemen, hij beluistert te graag den val van zijn woorden en hoort niet dat het tamme rythme ten slotte eentonig klinkt en dat het gauw verveelt. Soms is hij ook niet erg duidelijk, bv. waar hij schrijft: ‘Hij gaf er de voorkeur aan, voor niets een gereserveerde plaats in den pulmann in te nemen...’ waar hij, volgens ik begrijp, zeggen wil: ‘Hij gaf er om een niet de voorkeur aan...’
Ten slotte is ‘Vastenavond’ een onevenwichtig boek. Vergeleken bij Bogaerts' vroeger werk beteekent het een stijging, maar het toetsend aan het ideaal dat wij ons voorstellen stelt het te leur. En nochthans kan deze roman voor den schrijver een uitgangspunt wezen tot een gaver bereiken, als hij de soberheid, concentratie en waarachtig- | |
| |
heid, die in dit boek op enkele bladzijden aanwezig zijn tot het geheel betrekken wil, als hij er overtuigd van geraakt dat er een grens aan de verbeelding dient gesteld als zij levensecht wil blijven, en dat de gloed der bezieling niet bij het werk mag worden uitgesproken, maar uit het verhaal zelf ons pakken moet en overwinnen.
Andre Demedts.
A. O'Flanders: Iersche Legenden. - St. Norbertus-Boekhandel, Tongerloo (Antwerpen).
Ierland is de streek van de poezie, van het geloof. In ons na-oorlogsche, vermecaniseerde wereld, heeft het zijn idealisme niet verloren, zooals het in 't begin der christelijke beschaving, overal, tot in onze barbaarsche streken, het evangelisch licht, door zijne zendelingen, bracht.
In een bekoorlijk boekje heeft O'Flanders de zoete legenden verzameld, die als bloemekens vol zeem en poezie, ontloken op den bevoorrechten bodem, later door het protestantisme zoo wreed bedrukt en bestreden.
Groen Erin blijft, spijt alles, voortfleuren voor geloof en idealisme. Alwie een uurken zich vermeien wil in gezegende, begenadigde atmosfeer, neme dit boekje ter handen.
M.E.B.
Martha Fiel: L'étonnante Journée. (Coll. Benjamin.) Illustrations de J.J. Rousseau - F. Alcan. Paris. - 10 fr.
Een heel pleizierig boek voor kinderen van acht tot veertien jaar. De zevenjarige Suzette heeft zonder het te willen, het haar toevertrouwde vijfjarig broertje, Bob, verloren. Den heelen dag door is het voor de ouders, een onrust, een zoeken, een herrie van belang. Alleen de schuldige Suzette blijft kalm en overtuigd dat àlles wel in orde zal komen: ze verzint evenwel de meest verbluffende plannen om hare ouders te troosten. Totdat het mysterie eindelijk opgelost wordt, en het zonneklaar bewezen wordt, dat alleen Suzette's onbezonnenheid alles in rep en roer heeft gebracht.
T.
Ctesse de Segur: François le Bossu (Bibliothèque Juventa). Illustrations de G. Bernard. - Delagrave. Paris. - br. 4,50 fr; rel. 8,50 fr.
Reeds menig kinderengeslacht heeft zijn genot gevonden in de boeken van Gravin de Ségur, en nog hebben ze niets van hun aantrekkelijkheid verloren. Ze zijn ook zoo echt voor kinderen geschreven en, zonder er op te drukken, behelzen zij menige les. Bovenvermeld boek, een der meest beroemde, heeft al het vereischte om jonge lezers van zeven tot dertien jaar te bekoren, en hunne belangstelling gaande te maken tot aan de laatste bladzijde.
T.
Office du Sacré-Coeur. Extrait du Bréviaire et du Missel Romain. A l'usage des séminaires, des communautés et des fidèles. Texte intégral latin-français. 1 vol. de 253 pages (format 6 ½ × 11) sur beau papier teinté avec encadrements rouges. - Desclée, de Brouwer et C1e. Paris. - Cart. tr. rouge, 10 fr.; cart. tr. dorée, 11 fr.; Basane, tr. dorée, 15 fr.
Eugenia Markowa: Le Porteur d'eau. Traduit du polonais par Bouzinac-Cambon. - Librairie Plon. Paris. - 15 fr.
Herschelé is een doodarme joodsche jongeling, uitgehongerd en half kindsch. De rabbijn van het dorp, doet hem, uit medelijden, in 't huwelijk treden met Braïné, een wees die hij heeft aangetrokken. Na enkele maanden, komt er op eens een kentering in 't Herschelé's leven. Door een toeval wordt hij gewaar dat hij de gaaf van tweede gezicht bezit, en aldus allerlei verloren of gestolen voorwerpen kan doen terugvinden. Stilaan groeit zijn faam; het geld komt aangestroomd. Zijn vrouw en de sluwe schoolmeester gelooven niet in hem, maar buiten zijne wonderbare gave schaamteloos uit. Hij zelf wordt met den dag deemoediger, meer teruggetrokken, vroomer, als verpletterd door die onbekende kracht die uit hem komt, en die hem stilaan verteert.
Een boek dat niet banaal is, en aangenaam om lezen. De karakters zijn fijn geteekend, en de mentaliteit der arme joodsche gemeente, de atmosfeer van het schamel dorpje, echt interessant en dichterlijk weergegeven.
L.D.
| |
| |
Ben van Eysselsteijn: De duivel op aarde. - A.J.G. Strengholt, Amsterdam.
De ‘conte philosophique’ zooals Voltaire er enkele merkwaardige geschreven heeft, verleidt nog steeds tal van auteurs, en ook Ben van Eysselsteijn heeft er aan geofferd. Het origineele van zijn opzet zit hem hierin dat hij hem den vorm van een tooneelstuk gegeven heeft, en blijkens de opvoeringen door het Hollandsche Hofstadtooneel, van een speelbaar tooneelstuk.
Hoog opgeven van de wijsgeerige waarde van dezen ‘Duivel op aarde’ ware echter alleszins verkeerd; de kern van de handeling is deze: de duivel onderneemt een verkenningstocht op aarde, ervaart weldra dat de menschen in hun sluw overlegd levensspel heel wat duivelscher zijn dan de duivel zelf, vooral ‘tegen een dozijn mannen is de duivel nog opgewassen, maar tegen één vrouw moet hij het afleggen...’, en ten slotte is hij gelukkig naar zijn hel te ontkomen.
Dit gegeven wordt handig verwerkt in een reeks revue-achtige tooneelen, waar de toon bijna nergens stijgt tot heftig sarcasme of gloeiende verontwaardiging. In plaats daarvan verkneukelt de schrijver zichzelf in soms rake, soms minder geslaagde geestigheden, in soms fonkelend cynische zetten, in onderhoudende fantasie en spirit die eventjes doen lachen én nadenken. De losse bouw van zijn geheel naar revuetrant laat hem toe over alles en nog wat zijn ironische prikjes te geven: over het theaterwezen en de critiek, over de wetenschap, over den oorlog - vergelijk echter even het gesprek tusschen Pipifax en den soldaat op bl. 27 en vl. met den zooveel schitterender en vlijmender dialoog in P. de Mont's ‘Nuances’, over de vrouwen, enz., enz. Er loopen daaronder zeer geslaagde cabaret-verzen, onder andere het Soldatenlied waarmee het tweede bedrijf opent en dat heel wat harder en sarcastischer klinkt dan de gedialogeerde tekst.
De dramatische inkleeding is voortreffelijk: vooral door de verrassende zwenkingen in het verloop der handeling kan deze ‘Duivel op aarde’ gerust het voetlicht trotseeren.
Dr T.D.
Reginald Garrigou-Lagrange. O.P. professeur à la Faculté de Théologie de l'Angelico, Rome: La Providence et la Confiance en Dieu. Fidélité et Abandon. - Desclée de Brouwer et Cee, Paris. - 20 fr.
Het geestelijk leven, en 's menschen betrekkingen met God en de Voorzienigheid. ziedaar het onderwerp van dit boek.
In het 1e deel, bestudeert schrijver het bestaan van God en van de Voorzienigheid God, eerste beweegkracht van geesten en lichamen, opperste Waarheid en Wezen; opperste Goed en grondslag der plicht. - In het 2e deel, de goddelijke deugden vereischt door de Voorzienigheid: eenvoudigheid, oneindigheid, onmetelijkheid, eeuwigheid, wijsheid, wil en liefde, en drukt te gelijker tijd op de onbegrijpelijkheid der goddelijke mysteries. - In het 3e deel, het begrip der Voorzienigheid; haar kenmerken volgens het Oud en het Nieuw Testament; haar verborgen wezen, en de macht van het gebed. - In het 4e deel, hoe en waarom wij ons heelemaal aan de Voorzienigheid moeten overgeven, en getrouw blijven in de nietigste zaken van het dagelijksch leven, om naar de volmaaktheid te streven. - In het 5e deel, de Voorzienigheid in haar betrekkingen met rechtvaardigheid, barmhartigheid, de genade van een goeden dood, de broederlijke liefde, de gemeenschap der heiligen, alsook het einde van het goddelijk beheer.
Dit schoon boek tracht het absolute der Waarheid, veropenbaard door het Evangelie, door de Kerk uitgelegd, door de heiligen in daad omgezet, voor ons vatbaar te maken.
T.
Baron von der Lancken: Mémoires (‘Meine dreiszig Dienstjahre’). Traduit de l'allemand par Maurice Tenine. - Librairie Gallimard. Paris.
In de eerste hoofdstukken van dit boek verhaalt schrijver hetgeen hij te Parijs meeleefde in de politieke wereld, van af 1892 tot 1913: Proces Dreyfus, Algesiras, Agadir, enz. Doch de groote helft wijdt over de oorlogsjaren toen hij aan 't hoofd stond van het civiel bestuur, te Brussel. Is zijn geheugen wel getrouw, waar hij het heeft over de overgave van Antwerpen? Natuurlijk komen de ‘francs-tireurs’ ook weer te
| |
| |
berde. Maar interessant is het uiteenzetten van de houding en actie der vreemde gezanten; het optreden van Kard. Mercier, die het den Duitschers meer dan eens moeilijk maakte. Wat schrijver echter zwaar op het hart ligt, en waarvan hij zich tracht wit te wasschen, dat is de hem aangewreven betichting, alsof hij den moordenaar van Miss Cavell zou zijn. In lang en in 't breed vertelt hij de jammerlijke gebeurtenissen; en uit zijn verhaal blijkt dat hij inderdaad al het mogelijke gedaan heeft om haar te redden, wel wetend welke opschudding haar dood in de buitenwereld zou te weeg brengen, doch de toenmalige militaire gouverneur, generaal von Saulerzweig, die het vonnis had uitgesproken, was zelfs tot geen verdaging van enkele uren over te halen. Verder wordt er een hoofdstuk aan de Vlaamsche politiek der Duitschers gewijd, waarin onthoudenswaarde bekentenissen staan; en een ander aan de arbeiders ontvoeringen waar Duitschland, en aan schrijvers ernstige pogingen om deze maatregelen te doen herroepen.
Dit boek zoekt natuurlijk te bewijzen, dat de Duitschers tegen wil en dank in den oorlog gesleurd werden, en op elk gebied onschuldig staan...
L.D.
Alfred de Ridder: Fragments d'Histoire contemporaine de Belgique. - Librairie d'Art et d'Histoire. Bruxelles et Paris. 1931.
Een boek van 144 blz. en vier hoofdstukken, die enkele minder gekende bizonderheden uit de eerste jaren onzer onafhankelijkheid in 't licht stellen. Zoo handelt het eerste hoofdstuk over den gewichtigen rol van Mgr. Fornari, den inter-nuntius, toen het gold het handteeken der Katholieken voor de XXIV artikelen te verkrijgen. Het tweede handelt over de officieele vraag door de bisschoppen in 1841-1842 ingediend, om de burgerlijke verpersoonlijking der Hoogeschool van Leuven te verkrijgen. Alhoewel door den koning aangemoedigd, werd dit voorstel zoo hevig door de liberalen bekampt, dat het moest teruggetrokken worden om al te erge onlusten te vermijden. Het complot van 1841, dat voor doel had onze provincies terug te brengen onder het skepter van het Huis van Oranje, komt te berde in het derde, met de onvoorziene internationale verwikkelingen, ten gevolge van de maatregelen spontaan door Frankrijk genomen. Terwijl het laatste hoofdstuk het heeft over het wederzijdsche bestrijden van den ultra-liberalen minister Lebeau, met den ultra-conservatieven, ultra-aristocratischen Oostenrijkschen gezant Graaf von Dietrichstein.
Wat het meeste treft, in dit zeer belangrijk boek, dat zijn, ten eerste, de menigvuldige moeilijkheden waartegen België te strijden had om tegen het wantrouwen der vreemde mogendheden, en 't gemis van politiek doorzicht der Belgen in, zijn zelfstandigheid te staven; en ten tweede, vooral, het hooge verstand van Leopold I, de verziende staatsman, die door zijn wijs beleid alle klippen wist te vermijden of te boven komen.
L.D.
Dr. H.J. De Vleeschauwer: Grondbeginselen der Logica. - De Sikkel, Antwerpen, 1931.
Een handboek, dat slechts een ruim 200 octavobladzijden beslaat en waarin alle voornaamste vraagstukken uit de zuivere logica en uit de kennisleer en -critiek, en daarbij nog eenige andere uit verschillende wijsgeerige vakken, bondig worden uiteengedaan en gediscussieerd, maar zelden tot een duidelijke oplossing gebracht. Schrijver trekt over 't algemeen geen vaste lijn en schijnt er op uit te zijn, telkens hij een of andere gevestigde leer overgenomen heeft, de erkende waarde ervan daarna te ontzenuwen, wanneer ze bij de toepassing op eenige bezwaren stuit. Hij geeft blijk van groote belezenheid inzake Duitsche wijsbegeerte, maar tevens van een heel onvoldoende kennis van de Scholastiek, alhoewel hij in zijn bibliographie een aantal degelijke thomistische handboeken vermeldt. De traditioneele kennisleer wordt dan ook menigmaal scheef voorgesteld en alzoo met al te eenvoudige tegenwerpingen afgewezen. Met Kant's leerstellingen schijnt Schrijver doorgaans danig ingenomen, maar tegen zijn phaenomenalisme voert hij een scherpe critiek. Ten slotte vraagt de goedwillige lezer zich ontmoedigd af: waar dan naartoe? Uit Prof. De Vleeschauwer's boekje zal hij bezwaarlijk het antwoord kunnen halen. Zulks is misschien gedeeltelijk te wijten aan het al te bondig behandelen van de vele duistere vraagstukken, maar ook wel, zoo niet voornamelijk, aan het onvaste van 's schrijvers gedachte. Zooals het thans opgesteld is, komt het boek als weinig bruikbaar voor.
K.H. |
|