Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 839] [p. 839] Verzen I Een begenadigd mens wist een bloeiend geheim: hij zon op 'n vers maar vond geen rijm. Zijn hart was éen bloei in 't plotse Licht en mijmerend zocht zijn ziel het gedicht. En, ach! deze mens om een dwaze rijm verzweeg in zijn ziel en hart het geheim. Waartoe zich gesard als 't rijkste rijm van ziel en hart God steeds zal zijn? [pagina 840] [p. 840] II Naar Uw beeld geboetseerd in broze leem droeg ik de tooi van 'n trots diadeem. En stortte vaak van het voetstuk af huivrend om 't geluid dat de paarlenval gaf. Maar rees dan recht in 't puin van leem en edelsteen midden de milde schittering die uit de scherven scheen. Droeg ik te trots de kroon van edelsteen en brak m'n val Uw beeld? ach! neen! neen! [pagina 841] [p. 841] III Toen rustte God ten zevende dag wijl zijn Hart voldaan aan zijn Schepping lag. Zijner drievuldigheid godlike geest: de Vader, de Zoon en heilige Geest, aanschouwde lang 't Licht en de mens en schiep geheim Zijn laatste wens: weze een godlik deel onzer Drievuldigheid in hart en ziel de mensen toegewijd. Als d'eengeworden wens der goddelike Drie geviel de mens de gaaf der... poëzie. Albe. Vorige Volgende