iemands smaak te kunnen ontleeden en motiveeren. En even onverstoord antwoordde Querido: ‘Maar beste jongen, ik heb Xerxes en Alexander doorschouwd, ik heb Breeroo en Beethoven ontleed, ik heb de diepste zielsbewegingen bloot gelegd van Franciscus van Assisi en van Spinoza...’, waaruit ik te concludeeren had, dat het met mij dan ook wel lukken zou. Want het was onmogelijk, dat een boek van hem niet prachtig zou zijn!
Het is volkomen begrijpelijk, dat de oppervlakkige hoorder dit ijdelheid noemt, maar het is iets anders. Ik ontken niet, dat Querido zichzelf bewonderde, maar hij deed het met de vreugde van een kind, dat zijn teekenboek laat kijken en zelf commentariseert: ‘zie eens, hoe mooi allemaal’. Hij was trotsch op het werk van zijn handen, maar hij was niet ijdel. Want hij was niet kleinzielig.
Als dagbladrecensent heb ik een tiental boeken van Querido beoordeeld en over al die kritieken heeft hij lang en breed met me gecorrespondeerd en getelefoneerd en gediscussieerd, want hij vond dat allemaal beslist gewichtig, maar ik kan uit ervaring getuigen, dat hij daarbij volstrekt loyaal was. Hij praatte over zichzelf zooals Léon Bloy over zichzelf schreef in het bewustzijn van een zending, die erkend moest worden. Hij had daarenboven behoefte aan zelfvertrouwen. Alles had hij zichzelf eigen gemaakt, bijna zonder hulp. En dan steunde het hem, als anderen zijn vizies werkelijk meeleefden. Ik geloof, dat hij zich in het diepst van zijn wezen erg eenzaam voelde, ofschoon hij als geboren Jood een breed gemeenschaps- en samenhoorigheidsbesef had. Want echte Joden zijn geen eenzame naturen, evenmin als menschen, die in een door en door katholieke streek zijn geboren. Ze hebben van-kinds-af-aan gemeenzaamheid geleerd. Querido kon met menschen omgaan, en was gauw tot medelijden bereid. Doch zijn genie moet hem vereenzaamd hebben en daarom had hij die geweldige en toch kinderlijke behoefte aan erkenning, welke zijn vijanden hem zoo kwalijk namen.
Hij had verschillende katholieke vrienden en volgde met warme belangstelling de ontwikkeling der jonge katholieke letterkunde. Eduard Brom sprak bij zijn graf. Hij herinnerde aan Querido's teederheid, aan zijn vriendentrouw. ‘Wij, die hem kenden, zooals hij was, met zijn goed karakter, mogen vertrouwen, dat zijn God hem heeft gegeven het eeuwige licht. Want hij had God lief en hij beminde de menschen’. En deze twee zijn de Grootste geboden.