moed gehad een standaard te heffen die door zijn gezellen was neergehaald, voilà son crime. Kloos liet geniepig verstaan dat hij te laat kwam met een geest dien hij, Kloos, had weggeveegd. Ons komt het voor dat hij te vroeg kwam met een geest die eerst zou triomfeeren wanneer hij het hoogtepunt van zijn dichterlijke kracht al overschreden had. Dat zegt veel voor zijn onvergankelijkheid.
Herleest gij wel eens de enkele prachtige sonnetten van Willem Kloos en de meerdere prachtige bladzijden van Van Duyssel en valt het u dan ook niet op dat zij naar hun jaartal ruiken, treft u niet het modische van die taalpracht? En wanneer gij onmiddellijk daarna herleest ‘Ik heb de witte waterlelie lief’, ‘Nu mocht ik liever hier vandaan’, ‘Eens heb ik de dalende zon gevraagd te wachten’, ‘Ik droomde 't leven als een groot groen bosch’ ‘Ach lieve lobelia blauw’ of het mirakuleuze proza van ‘De kleine Johannes, I’ zal het u fel opvallen dat Frederik Van Eeden, half vreemde eend in de tachtigersche bijt, het Nederlandsch gehanteerd heeft zoowel tot verrukking van Hooft en Vondel, als van Boutens, Leopold, Gezelle en Van De Woestijne; ik vergeet Stalpaert van der Wiele.
Veel meer motieven dan deze wettigen de onvergankelijkheid van Frederik Van Eeden's werk. Het is onze bedoeling niet ze op te sommen. Een posthume hulde aan den meest verguisden onder de nederlandsche dichters kan voorloopig volstaan. Verder zal de toekomst hem recht doen geschieden.
***
Nog staan mijn zinnen niet naar een letterkundige lofspraak ter eere van Jan Hammenecker, maar de lezers mogen ze van mij vergen en liever ga ik op hunnen eisch in dan op de verleiding onze vriendschap te ontwijden door publiek geschrei.
Voor niemand meer dan voor hem wordt een streng gekozen bloemlezing uit zijn werk noodig. Al te veel derde-rangsgedichten kunnen van hem worden geciteerd, die hem lager zouden doen plaatsen dan hem rechtens toekomt. Dat hij te weinig zelfkritiek uitoefende was - paradoxale bewering - te wijten aan de waarachtigheid van zijn dichterschap. Letterkundig kan ik niets met zooveel zekerheid beweren als dat.
Voor hem was dichten meer bevrijding dan lust. Voortdurend geladen, ontlaadde hij zich. Hij beschouwde de wonderbare activiteit der ziel die zich ontmaken wil van een geheimzinnige bedrukt-